22-04-2018

SCHAKEN ALS VERGIF

Hoewel Stefan Zweig (Wenen;1881 - 1942) in zijn tragische, korte leven vooral veel biografieën geschreven heeft over literaire en historische personen, afgewisseld met romans en gedichten, springt er na al die jaren toch telkens één werkje uit dat steeds weer herdrukt en vertaald wordt: Schachnovelle, verschenen in 1942. Curieus toch dat je als auteur het ene volumineuze boek na het andere schrijft, over beroemdheden als Freud, Marie - Antoinette en Erasmus, alle, vrees ik, allang vergeten, terwijl dat ene korte verhaal over twee schakers, twee volstrekte tegenpolen, de tijd, die meedogenloze vernietiger, moeiteloos weet te weerstaan. Hoe komt dat?

Ik zie Mirko Czentovic, de wereldkampioen schaken als een bijfiguur, maar wel een heel interessante. Als kind, opgevoed door een medelijdende pastoor, kon hij maar één ding: schaken. Iedereen versloeg hij, binnen de kortste keren was hij de evenknie van de grootheden van het interbellum Aljechin en Capablanca. Zwijgzaam, nors, ongemanierd, bezeten van geld, trok Czentovic van het ene toernooi naar het andere, totdat de verteller hem ontmoet op het passagiersstoomschip dat van New York naar Buenos Aires vertrekt.

Op deze boot bevindt zich ook de andere schaker, dr. B. In hem voltrekken zich de raadselachtige psychologische processen waar Zweig zo dol op was. Eind jaren dertig wordt dr. B gearresteerd door de Gestapo en aan volstrekte isolatie onderworpen. Maandenlang geen menselijk contact, altijd dezelfde kamer, af en toe langdurige ondervragingen. Nee, absoluut geen fysieke mishandelingen. Maar de eentonigheid vreet aan hem; de angst aan zijn Duitse ondervragers geheimen te verklappen beklemt hem; niet te kunnen lezen of schrijven maakt zijn geest traag. Wat doet dit alles met een mens? Een schaakboek met 150 beroemde partijen redt zijn geestelijke gezondheid. Hij leert ze uit zijn hoofd, speelt ze talloze malen na, bedenkt nieuwe partijen, en dit allemaal zonder schaakbord. Zijn geest doet het werk, en wel zó voortreffelijk dat hij aan schaken verslaafd raakt. Hij kan aan niets anders meer denken, praat in schaakformules, lijdt a.h.w. aan schaakvergiftiging.

Deze twee mannen zitten uiteindelijk tegenover elkaar: de sombere, onbewogen, boerse Czentovic en de ontwikkelde, keurige heer B. De eerste speelt geroutineerd, degelijk, met enorme kennis, de tweede is creatief, visionair haast, en angstaanjagend gedreven. Doelde Zweig met Czentovic op het  rode Russische gevaar in de persoon van Stalin? Zag hij in dr. B de westerse beschaving die bedreigd werd? De kracht van deze novelle ligt voor mij in de figuur van dr. B: het is fascinerend om te lezen hoe het schaakspel eerst zijn redding betekent, en zich later tegen hem gaat keren omdat de verslaving bezit van hem neemt. En we weten het allemaal: een verslaving maakt helaas een ander mens van je.

Twee volstrekt verschillende mannen, de een tamelijk sympathiek, de ander behoorlijk onsympathiek, die een duel aangaan dat gadegeslagen wordt door een groep mensen: daarvan wil je toch weten hoe het afloopt? Dat boek ga je lezen, toch?
Stefan Zweig, Schaaknovelle. Frankfurt, 1942. Nederlandse vertaling Willem van Toorn, Amsterdam 2012. 61 blz.

09-04-2018

LANGS DE LIJN

Op een koude, winterse zondagmiddag een voetbalwedstrijd van amateurelftallen bezoeken, dat was jarenlang voor Gerrit een aangename vlucht uit zijn drukke, verantwoordelijke baan. Hij bezocht vooral de thuiswedstrijden van Concordia. De voorzitter had nog bij hem in de klas gezeten, met de trainer speelde hij in het seniorenelftal van de club. Voor de wedstrijd, tijdens de rust en na afloop dronk Gerrit in de kantine een kop koffie of een pilsje, terwijl hij samen met andere oude getrouwen het voetbalnieuws van die week doornam. Gedurende de match leefde hij enthousiast mee, nu eens juichend, dan weer wegwerpgebaren makend, zoals dat een oprecht supporter betaamt.

Het was toen gebruikelijk dat tijdens de wedstrijd een lid van Concordia het veld rondliep om bezoekers zo ver te krijgen tenminste één lootje te kopen van een loterij, die was opgezet om de jeugdafdeling financieel te steunen. Gerrit wist dat de Concordianen die deze activiteit op zich genomen hadden, er onderling een strijd van maakten wie de meeste loten wist te verkopen.  Sportmensen houden van competitie en kunnen vaak slecht tegen hun verlies.Vandaag was Sjaak, de drogist, aan de beurt, zag Gerrit. Eens een heel middelmatige voetballer, nu een echte clubman, tot elk klusje bereid.

Op een paar meter afstand van Gerrit stond een wat oudere man, die hij al vaker gezien had. Een wat raadselachtige voetballiefhebber: hij toonde geen enkele emotie. Geen afkeurend gebrom, geen smalend commentaar op de leiding, ook geen geestdriftige kreet bij een fraaie actie. In zijn gerimpelde hoofd met die grijze kuif zaten priemende oogjes, die de wedstrijd intensief volgden, zonder dat de eigenaar ervan ook maar tot iemand het woord richtte.

Sjaak stond tegenover die man, haalde een indrukwekkende rol uit zijn zak en vroeg: "Wilt u misschien een paar lootjes kopen?"
"Nee", zei de man.
"Maar de opbrengst gaat echt naar een heel goed doel, namelijk onze jeugdafdeling."
"Ik doe het niet," zei de norse.
Het was duidelijk dat Sjaak hier te maken had met een tegenstander die niet makkelijk te kraken viel.
"Meneer, u weet: wie de jeugd heeft, heeft de toekomst. Een voetbalclub kan pas voortbestaan als er jeugdspelers zijn die doorstromen. Een lootje kost slechts een euro, en als u wint krijgt u van ons een prachtige fruitmand!"
Gerrit had die mand weleens gezien: wat druifjes, een paar bananen, enkele sinaasappelen. Niet iets om blij mee naar huis te nemen.
"Ik heb een hekel aan fruit," bromde de onverbiddelijke. Gerrit meende te zien dat zijn gezicht wat triomfantelijks had,  als bij een sporter die op het punt staat de overwinning binnen te halen.
Sjaak haalde diep adem. "Meneer, we vinden allemaal dat die jonge gasten van tegenwoordig te dik zijn, dat ze alleen maar met hun mobieltje in een luie stoel zitten. Wij speelden vroeger lekker gezond de hele dag op straat. Gelukkig dat er clubs bestaan waar de jongeren worden opgevangen, zodat ze aan hun lichaam kunnen werken. Koopt u toch een lootje!"
"Ik begin er niet aan", antwoordde de koppige.
Geboeid stond Gerrit naar het gevecht te kijken. Het ging beide mannen allang niet meer om de jeugd of de fruitmand. Ze wilden winnen, koste wat kost, op welke manier dan ook.
Een paar tellen keken de twee kemphanen elkaar in de ogen. Toen scheurde Sjaak vier lootjes af, drukte ze de grimmige in de hand, terwijl hij op plechtige toon zei: "Dan geef ik u hierbij, namens Concordia, geheel gratis, deze loten, en ik hoop van ganser harte dat u na de wedstrijd de fruitmand mee naar huis mag nemen." Hij draaide zich om en liep naar de volgende klant.

Gerrit wierp nog even een blik op de weigeraar. Die stond er wat verzakt bij, met de lootjes krampachtig in zijn rechterhand en een wazige blik in de ogen. Hij had wel wat weg van een bokser die een onverwachte dreun aan het verwerken is.