28-09-2019

EEN AFREKENING

Zijn huisarts was er gauw klaar mee: "U heeft pfeiffer." Gerrit reageerde ontzet. "Dat krijgen toch alleen jonge mensen?" "Iedereen kan het krijgen. Het is een virusziekte waar we niks voor hebben. We zullen nog een bloedonderzoek laten doen, maar ga er maar vanuit dat ik gelijk heb. Bel uw werkgever maar. Gewoon veel slapen, niet werken en wachten tot het voorbij is."

Inderdaad, van werken kwam niets. Hij was constant moe, slaperig, lusteloos. Zijn keel was opgezwollen en zijn stem schor. In het onderwijs konden ze hem nu echt niet gebruiken. En nu? Hoe kom ik nou mijn dagen door? vroeg Gerrit zich af.

Hij was tot weinig in staat. Ging hij met zijn vrouw de stad in, dan maakte het rumoer van fietsers, toeterende auto's en pratende mensen hem al snel doodmoe. Dus gauw naar huis, op bed liggen, slapen. Thuis was het in ieder geval rustig, maar ook daar waren de mogelijkheden beperkt. Lezen ging niet: alle letters dwarrelden als sneeuwvlokjes voor zijn ogen. Televisiekijken lukte niet, omdat na een paar minuten de beelden begonnen te draaien en te wentelen. Wat overbleef was niet al te opzichtig voor het raam zitten en naar buiten kijken. Ondertussen maalden allerlei gedachten door zijn hoofd. Eén daarvan kwam telkens weer terug: waar blijven ze nou?

Met vier collega's had Gerrit beroepsmatig veel contact. Tot zijn privé - leven liet hij ze niet toe, maar op zijn werk had hij nu eenmaal voortdurend met hen te maken. Nu hij niets te doen had en maar voor zich uit zat te staren, ging hij in zijn gedachten geregeld met ze aan de slag.

Zo dacht hij 's morgens, zo rond elf uur, als hij net was opgestaan, vaak aan Kees. Terwijl hij de buurvrouwen met hun boodschappen zag slepen, zag hij hem voor zich: tamelijk lang, mager, harde stem. Zijn gevoelens wist hij meesterlijk te verbergen, en daarom had hij Gerrit een paar jaar geleden niet in het ziekenhuis opgezocht, toen hij er tien dagen verbleef. Hij was wel de leider van hun groep. Zou hij een bezoekje overwegen? Gerrit kon het zich nauwelijks voorstellen.

Dan had je Marriet, een hulpeloos mensje met een grote mond. De lichte minachting die Gerrit voor haar voelde zal ze weleens gemerkt hebben, maar aan de andere kant: toen zij eens overspannen thuis zat, had Gerrit haar belangstellend opgebeld. Dus nu een telefoontje van háár?

In de loop van de middag kwamen kinderen naar huis, fietsers en brommers reden langs en door die bedrijvigheid voelde hij zich minder eenzaam. Hij riep Nico op, de man die hem geregeld prees, maar toch ook onbarmhartig hard kon zijn. Hij praatte graag over zichzelf, waarbij hij telkens benadrukte over hoeveel talenten hij wel niet beschikte. Een kaartje met Beterschap ! ? Gerrit sloot het niet helemaal uit.

De avonden waren het ergst. Buiten was er niets te zien, vrouw en kinderen hadden hun werkzaamheden en hij had dus niets om handen. Alleen naar muziek luisteren bleef over. Als laatste van de Vier dook dan Johan op. Hij woonde bij hem in de buurt: elke dag reed of fietste Johan twee keer langs zijn huis. Hij mocht graag in het bijzijn van verschrikte vrouwen schuine moppen vertellen. Maar zou hij toch niet één keer op het idee komen om eens af of uit te stappen, en aan te bellen?

Drie maanden lang zat Gerrit te hopen op een telefoontje, een kaartje of een bezoekje van zijn naaste collega's en al die tijd hoorde hij helemaal niets. Gerrit besloot om het heft in eigen hand te nemen. Als de berg niet tot Mohamed wil komen, moet Mohamed naar de berg gaan, dacht hij. Op de dag dat er uitgebreid vergaderd werd en boeken gekeurd, fietste hij vroeg in de ochtend naar school.

Bij zijn onverwachte terugkeer werd hij hartverwarmend begroet. De directeur sprak een sympathiek welkomstwoordje, diverse collega's vroegen naar zijn gezondheid en drukten hem bemoedigend de hand. Opgewekt ging Gerrit op zoek naar de Vier. Waar was Kees? Aha, die zat daar verderop achter een bureautje. Gerrit liep ernaartoe en kuchte. Toen Kees opkeek en Gerrit zag, trok het bloed uit zijn gezicht weg. Versteend keek hij hem aan. Omdat een voorbijlopende vrouwelijke collega opmerkte dat het toch wel erg leuk van Gerrit was dat hij kwam kijken, knikte Kees kort en maakte vervolgens dat hij weg kwam. Dat was één. Ergens in de verte zag en hoorde hij Marriet en Johan bewegen, maar ze kwamen niet zijn kant uit. Dat waren dus twee en drie.
 Ach, daar komt Nico aan. Klein, breed, kalend staat hij voor Gerrit. Hij ziet een kwaadaardige schittering in diens ogen. Vervolgens spreekt hij de zin uit die Gerrit nog jaren zal achtervolgen. "Als je gekomen bent om boeken te keuren, dan had je beter thuis kunnen blijven. Dat kunnen we zelf ook wel."

 Nooit heeft Gerrit zich zó eenzaam gevoeld als toen. Het was of de grond onder hem werd weggeslagen. En hij begreep. Op deze plek was voor hem geen plaats meer.

14-09-2019

OVER LEIBNIZ EN HET OPTIMISME

De Duitse filosoof Gottfried Wilhelm Leibniz (1646 - 1716) was een optimistische denker. God staat buiten en boven de wereld. Hij is alwetend en door en door goed. Daarom heeft Hij een wereld geschapen die onder alle mogelijke werelden de beste is. Was een nog betere mogelijk geweest, dan had God die heus wel gekozen. Maar, kun je dan tegenwerpen, hoe komt het kwaad, het lijden, het leed dan in de wereld? De mens is onvolmaakt, hij heeft zijn fouten; hij kan niet aan God gelijk zijn. Daarom zal hij falen, zondigen, een ander ongelukkig maken. Dat we wel degelijk in "de beste van alle mogelijke werelden" leven, daar was Leibniz vast van overtuigd.

Voltaire (pseudoniem van Francois - Marie Arouet; 1694 - 1778) zag dit totaal anders. Deze Franse filosoof, literator en aartsspotter, die op het persoonlijke vlak al heel wat naars had meegemaakt, was, net als zovelen, geschokt door de aardbeving in Lissabon in 1755, die 30.000 mensen het leven kostte. Toen in 1756 op verschillende plekken in Europa de Zevenjarige Oorlog losbarstte, was er voor Voltaire alle reden om er een pessimistische levensvisie op na te houden. Hoezo 'de beste aller werelden' ? En hij publiceerde in 1759 de satirische avonturenroman Candide ou l'optimisme.

Een brave, zachtmoedige jongeman, die daarom Candide heet, wordt op het kasteel van een baron opgevoed, waar hij als huisonderwijzer Pangloss treft. De man is onder alle omstandigheden een overtuigd aanhanger van Leibniz. Altijd zal hij proberen de theorie van 'de beste aller werelden' te verdedigen. Dat is niet eenvoudig, omdat hij en Candide, soms samen, vaak ook apart, door de wereld trekken en de verschrikkelijkste avonturen meemaken. Oorlogen, natuurrampen, martelingen, executies. Of ze zich nu bevinden in Bulgarije, Venetië, Spanje, Argentinië of Suriname: machtsmisbruik, oplichting, diefstal, je komt het allemaal tegen. En telkens weer is er Pangloss die uitroept dat dit toch echt de beste wereld is die er mogelijk moet zijn. "Hoe zouden die andere werelden er dan uit hebben gezien?" vraagt een opstandig type zich weleens af. Uiteindelijk zitten Candide en enkele trouwe lotgenoten bij elkaar op een boerenhoeve en kijken op hun leven terug. Ze zijn het erover eens dat arbeid ze van de drie grootste plagen afhoudt, namelijk verveling, verdorvenheid en armoede. Als Pangloss weer eens over Leibniz begint, reageert de sceptisch geworden Candide slechts met: "Laten we onze tuin bewerken." Die is niet te groot, dus overzichtelijk, dat kan een mens nog wel aan.

De verzamelde werken van Voltaire zijn in 99 delen verschenen, maar ik heb het idee dat de Candide één van de weinige teksten is die de tand des tijds nadrukkelijk hebben doorstaan. Het is een vermakelijk en wijs boekje, waarin Voltaire Leibniz en eigenlijk ook al die andere rationalistische filosofen met hun abstracte systemen erop wijst dat er een tegenstelling bestaat tussen hun bedenksels en de barre werkelijkheid. Hij karakteriseerde optimisme als volgt: "Zo heet de waanzin, vol te houden dat alles goed gaat, als alles verkeerd gaat." Wanneer Candide op het aardse paradijs El Dorado vertoeft, ontstaat de volgende discussie met een autochtoon. Candide vraagt: "Hebt gij dan geen monniken die onderrricht geven, die redetwisten, heersen, kuipen en diegenen doen verbranden, die die het niet met hen eens zijn?" Hij krijgt als antwoord: "Dan moesten wij wel gek zijn. Wij zijn het hier allen met elkander eens en wij begrijpen niet wat u bedoelt met uw monniken." Niet alleen filosofie, ook religie en politiek krijgen van Voltaire behoorlijke tikken.

Voltaire hoorde bij de Verlichting en met hem waren er meer die argwanende geluiden lieten horen in de richting van dogmatische denkers als Leibniz, Descartes en Spinoza. En dat is prima zo. In de filosofie ben je nooit klaar met denken, en de stilte van je studeerkamer af en toe inruilen voor  straatrumoer kan nooit kwaad.
Voltaire, Candide of het optimisme. Vertaling Hans van Pinxteren. Amsterdam, 2017. 139 blz.
Jabik Veenbaas, De Verlichting als kraamkamer. Amsterdam, 2013. 288 blz.