03-02-2014

EEN ZWOELE ZOMERNACHT

Met een mengeling van schaamte en heimwee dacht Gerrit nog weleens terug aan een voorval dat plaats had gevonden in het eerste jaar van zijn huwelijk met Truus. Ze mocht er gretig over praten tijdens visites van haar vriendinnen, als de dames giechelend hun mannen ter sprake brachten.

Al een paar dagen was het overdag heet en 's avonds en 's nachts zwoel geweest. Het type weer dat ook toen agressief claxonnerende chauffeurs, echtelijke ruzies en lelijke mensen in blote gewaden uitlokte. Maar in de avonduren zat iedereen op zijn balkon uit te puffen, in de hoop na middernacht met alle ramen open wat te kunnen slapen.

Gerrit kon die zaterdagnacht geen oog dichtdoen. Dorstig en onrustig lag hij voor zich uit te staren. IJskoud, vers getapt bier, aan iets anders kon hij niet meer denken. Zijn levendige fantasie toverde hem al voor hoe een pilsje er op zijn lekkerst uitziet: goudgeel, dikke, hapklare schuimkraag, een paar druppels die over de rand van het glas naar beneden glijden. Hoe zou het er nou in zijn voormalige stamcafé aan toe gaan? Jarenlang had hij daar gekaart, gedobbeld, gediscussieerd en liters bier naar binnen gewerkt. Ongetwijfeld kende iedereen hem nog. Bomvol zou het daar nu zijn, zwoel weer is bierweer. Hij keek op de wekker: elf uur. Hij luisterde naar Truus: met geen kanon wakker te krijgen. Zou hij...?

Als een vorst werd Gerrit binnengehaald, wat heet: als de verloren zoon. Alle vaste jongens waren er; sommige bleken over nieuwe, leuke vriendinnen te beschikken. Iedereen wilde hem de hand drukken, op de schouder slaan, omarmen. Een warm gevoel maakte zich van hem meester. Dit had hij in zijn eerste huwelijksjaar gemist. Aan een tafeltje in de hoek zaten een paar aantrekkelijke jonge vrouwen hem glimlachend te beoordelen. Het warme gevoel verhevigde zich; zijn jagersinstinct begon te ontwaken.

Om drie uur stond hij af te rekenen, schor van het praten, luidruchtig van de drank. Hij voelde zich weer achttien, opgewekt, zelfverzekerd. Neuriënd liep hij naar huis. Plotseling verstoorde ruw getoeter zijn stemming. Opkijkend zag hij tot zijn verbazing zijn eigen auto aan komen rijden, met Truus achter het stuur, haar verwilderde hoofd uit het portierraampje gestoken.

Terwijl Gerrit haar thuis schuldbewust gelijk stond te geven, drong die ene weemoedige gedachte zich onweerstaanbaar aan hem op: dit komt nooit meer terug. Jammer. Ik ben een man geworden, met plichten en verantwoordelijkheden.