31-03-2012

CARNAGE BETEKENT SLACHTING

Als je elfjarige zoon Zachary met een stok een ander jongetje twee tanden uit de mond slaat, krijg je vanzelfsprekend te maken met de ouders van het verwonde ventje. Dat blijken Penelope en Michael Longstreet te zijn. Prettige, beschaafde mensen. Zij, gespeeld door een sterk vermagerde Jodie Foster, is nogal principieel en bloedserieus, maar híj weet dat te temperen met sussende opmerkingen en laconieke commentaren. Beide echtparen komen bij elkaar in het gezellige appartement van de Longstreets.

" Carnage " ( 2011, geregisseerd door meester - regisseur Roman Polanski ) speelt zich in een paar vertrekken af. De ouders van Zachary, Nancy en Alan Cowan, stellen zich aanvankelijk beleefd en terughoudend op. Maar alles verandert in de loop van de middag. Alan, een sterke rol van de Weense acteur Christoph Waltz, wordt per telefoon constant op de hoogte gehouden van zakelijke problemen en is nauwelijks geïnteresseerd in zijn zoon. Nancy geeft twee keer over, terwijl de whisky bij haar snel zijn tol begint te eisen. De mannen vormen op een gegeven moment een front tegen de vrouwen, die zich op hun beurt weer verbonden voelen in hun afkeer van de kwalijke gewoontes waar hun echtgenoten mee behept zijn.  Allen blijken onaangename kanten, zelfs duistere hoekjes in hun ziel te hebben. Aan het slot staat iedereen eigenlijk alleen. Je wordt in het leven nu eenmaal geregeld op jezelf teruggeworpen.

Toch is " Carnage "  absoluut geen dramatisch spektakel geworden. Grofkomische scènes, humoristische, spitse dialogen, zorgen ervoor dat de toon niet al te zwaar aangezet is. Jammer genoeg ontbreekt een verrassend slot; bovendien is tachtig minuten kijken en luisteren naar vier volwassenen in een kleine ruimte niet altijd even meeslepend. Oftewel: het is Polanski niet echt gelukt om van een succesvol toneelstuk een overtuigende film te maken. Maar voor Elvis was het een hele belevenis: als zoon van de regisseur mocht hij de zwijgende, maar meppende Zachary doen.

05-03-2012

EEN MAN ALLEEN

Sjraar ken ik eigenlijk al jaren. Toen ik als jongen van zestien voor het eerst café Monrovia bezocht, zat hij daar al. Kaartend, dobbelend, drinkend met andere, niet meer zo jonge mannen. Hij moet toen vooraan in de dertig geweest zijn, met de ongezonde, bleke gelaatskleur die hij zijn hele leven behouden heeft. Veel binnen zitten, nauwelijks bewegen, constant roken, dat is niet goed voor een mens, dus ook niet voor Sjraar.

Vrouwen speelden geen rol in zijn wereldje, want ze wilden hem niet. Wie valt nu op een verlegen dertiger met een grauw gezicht, weinig haar en een slecht gebit? Behalve zijn werk had hij alleen maar Monrovia. De hele zaterdag en zondag zat hij in de kroeg. Op zaterdag van 's middags  vier tot sluitingstijd, 's zondags van twaalf tot twaalf. Het bier rees zo hoog dat hij, elke zondagavond wanneer hij naar huis fietste, eerst buiten op een vaste plek stond over te geven. Ik wist toen al: zó wil ik nooit worden.

De zomer bracht een aangename onrust in zijn bestaan. Sjraar organiseerde de gezamenlijke uitstapjes van " de vaste jongens " zoals Simon Carmiggelt ze noemde. Hij liet de tickets in Monrovia circuleren, vertelde over de badplaats waar ze twee weken zouden doorbrengen, prees de lokaliteiten  aan die ze konden bezoeken. Want eenmaal dáár deden ze hetzelfde als in Venlo: kaarten, bier drinken, kletsen. Monotonie bleef hun levensmotto.

In de loop der jaren begon de vriendenkring uit te dunnen. Ook die mannen kregen verkering, meden het café, trouwden en bleven definitief weg. Sjraar begreep de wenk en koos een andere stamkroeg. Ik verloor hem uit het oog.

Tot enkele maanden geleden. Haastig een snelle hap nuttigend in zo'n ongezellige zelfbedieningszaak, hoorde ik een karakteristieke, door alcohol en nicotine geteisterde stem. Sjraar? Inderdaad. Duidelijk op leeftijd, ongetwijfeld met pensioen, netjes in het pak, zat hij alleen aan een tafeltje, voor zich zijn dienblad met een  leeggegeten bord en een  leeggedronken glas. Hij was duidelijk klaar met zijn middagmaal. Enigszins onderuitgezakt staarde hij moedeloos voor zich uit. Je zag hem denken: waar kan ik nu in godsnaam naartoe? Want hij wist dat werkelijk nergens ter wereld ook maar iemand op hem zat te wachten.