22-10-2022

HET RAMPJAAR 1672

 Als je van geschiedenis houdt en een tikkeltje nationalistisch bent, kun je je wellustig overgeven aan boeken die onze zeventiende eeuw behandelen. Je leest dan triomfantelijke verhalen over de vrijheidsstrijd tegen de Spanjaarden, Hollands heerschappij in de wereldhandel, schilders wier werk alom bewonderd werd en wordt. Natuurlijk, we waren toen niet altijd even netjes: de slavenhandel, onderdrukking en uitbuiting van inlanders, roof en plundering, ook dat heeft allemaal plaatsgevonden. Maar toch, de Nederlandse Republiek als één van de machtigste en rijkste landen ter wereld: je kunt er met welgevallen op terugkijken. 

Echter, eens komt de neergang. In het in 2009 verschenen boek Rampjaar 1672 (inderdaad, nu 350 jaar geleden) vertelt Luc Panhuysen wat en waarom er van alles fout ging. Hij doet dat door gebruik te maken van de zeer uitgebreide briefwisseling tussen Margaretha Turnor, haar man Godard Adriaan van Reede en hun zoon Godard. De familie Van Reede nam aan het slot van de zeventiende eeuw een vooraanstaande positie in de Republiek in. Godard Adriaan, baron, bewoonde met zijn vrouw het kasteel Amerongen en behoorde in 1672 tot de top van de Nederlandse diplomatie. Zoon Godard was kolonel in het leger en streefde met grote hartstocht een indrukwekkende militaire loopbaan na. 

Op basis van deze en andere gegevens gebruikt Panhuysen geraffineerd twee verhaallijnen: a) het wel en wee van de Van Reedes; b) de strijd van de Republiek in 1672 en daarna tegen Engeland, Frankrijk, Munster en Keulen. De imperialistische verlangens van Lodewijk XIV, koning van Frankrijk (zeker, de Zonnekoning) hebben ervoor gezorgd dat 1672 een rampjaar werd. 

Het resultaat is een geschiedkundig werk geworden dat leest als een historische roman en als een thriller. De lezer krijgt een haarscherp en daardoor schrijnend beeld van een land in oorlog. De trefzeker geschetste portretten van de drie hoofdpersonen, gevoegd bij de spijkerharde karakters van de Hollandse prins Willem III en zijn aartsvijand Lodewijk XIV, beiden gedreven door rancune en belust op roem, dragen ertoe bij dat je simpelweg wilt weten hoe het afloopt. Weet de jeugdige Willem de Republiek te redden? Krijgt die machtswellustige Lodewijk nu eens een flink pak slaag? Geeft Willem die dappere Godard eindelijk de hoge functie waar hij en zijn ouders zo naar smachten? Wordt dat prachtige kasteel Amerongen werkelijk platgebrand? 

Wat is mij vooral bijgebleven van dit meeslepende boek? Oorlog was in die tijd voor plattelanders het vreselijkst. Of er nu Fransen, Duitsers of Hollanders langskwamen, maakte niet uit: iedereen roofde, verkrachtte, vernietigde. Oorlog bleek ook voor de Republiek en Frankrijk in financieel opzicht uiteindelijk rampzalig. In 1715 kon de Nederlandse Republiek niet langer de rente uitbetalen aan de obligatiehouders. Het land ging bankroet. Lodewijk moest in 1712 het beroemde massieve zilveren meubilair van Versailles laten smelten om zijn soldaten te kunnen betalen. Oorlog is zinloos. 

Maar het Kasteel Amerongen kon voor 100.000 gulden weer prachtig uit zijn as herrijzen. In 1676 werd de kop op het Huis geplaatst. U kunt het nog steeds bezichtigen.

Luc Panhuysen, Rampjaar 1672. Uitgeverij Atlas Contact, Amsterdam, 2009. 500 blz. 

08-10-2022

WIE DURFT?

Als je zelf twee linkerhanden hebt, is het wel zo prettig wanneer je buurmannen alles kunnen. Neem nou Jos: die timmert, zaagt en last alles wat daarvoor in aanmerking komt. En vlak ook Herman niet uit. Hij kan elk elektrisch apparaat repareren dat je hem voorlegt. Ze werken allebei heel graag in de tuin en kunnen me precies vertellen wat er mis is aan mijn auto als die weigert te starten. Technisch inzicht, vakmanschap en zelfvertrouwen: ik zou graag met ze willen ruilen.

Jos beschikt bovendien over de prettige eigenschap, vindt hij zelf, dat hij iedereen de waarheid durft te zeggen. "Ik zei toen tegen een collega: "Jong, wat jij daar beweert, klopt helemaal niet. Lees de stukken toch wat beter!"  Of: "Komt daar mijn chef met een belachelijk plan, dus dan zeg ik dat recht in zijn gezicht." Met mij valt niet te spotten, wil hij zijn toehoorders duidelijk maken. En omdat wij hem vooral kennen als vriendelijk en goedaardig, kost ons dat enige moeite.

Herman leidt op zijn bedrijf zo'n twintig mannen, die vooral uit Oost - Europa komen. Ze zijn zwijgzaam, knoestig, met opvallend grote handen. Het is niet eenvoudig ze te laten doen wat Herman wil, vertelt zijn vrouw geregeld met enige trots, mar als hij zich vierkant voor hen opstelt, zacht maar indringend op hen inpraat, zijn zo mak als schapen. Ik ben bereid haar te geloven.

Op een zomermiddag, zo rond vijf uur, hoor ik harde, felle geluiden en wat geschreeuw. Ik kijk door het raam en zie in de volkswijk schuin tegenover een hele oploop van duwende en dringende mensen. Er staan ook twee politieauto's. Zoals altijd belust op sensatie snel ik naar buiten. De menigte is stilgevallen, merk ik. Men zwijgt en kijkt. Wat is daar nu precies aan de hand? Eropaf! Dan hoor ik gekuch. Voor zijn huis staat Jos ook naar het gewoel te staren, geflankeerd door Herman en zijn vrouw. Ik loop haastig naar ze toe. "Gaan jullie mee?" vraag ik, naar de oploop wijzend.
"Ik gaon neet mei," schudt Jos met zijn hoofd. Hij is nogal kortaf; als emoties hoog oplopen spreken mensen dialect. Jos praat anders altijd Nederlands tegen me.
"Ik ga ook niet," meldt de vrouw van Herman. In gezelschap van vriendinnen en buurvrouwen straalt ze altijd een wat irriterend zelfvertrouwen uit.
Herman zelf reageert aanvankelijk niet. Hij moet er kennelijk nog even over nadenken. Dan zegt hij: "Goed, ik ga mee."

Ik ben vooral verbaasd. Zo gevaarlijk is het toch niet? Sinds wanneer ben ik de meest heldhaftige? We steken het plein voor ons huis over. Herman loopt een paar meter achter mij aan en doet zijn mond niet open.
Bij de menigte aangekomen blijft hij bij de buitenste rand staan. Je ziet daar haast niets, dus ik wurm me door die rijen zwijgende mensen heen, tot vlak bij het huis waar de voordeur open staat. Agenten lopen in en uit. Uit navraag blijkt dat de bewoner van het huis doodgeschoten is; hij heeft een kogel door het hoofd gekregen en ligt in zijn eigen woonkamer opgebaard. Ik wil hem zien, want, ik vertelde het al, bij relletjes, aanrijdingen, vechtpartijen wil ik vooraan staan. Het leven is toch al zo saai. En een man met een gaatje in zijn voorhoofd is me nog nooit aangeboden. Ik dring dus naar voren, weet het raam te bereiken, en inderdaad, daar ligt hij. Hij heeft iets om zijn hoofd, maar een agent duwt me beschaafd maar beslist een paar meter terug. Toch voel ik me voldaan.

Als we teruglopen, vraagt Herman niets. Hij maakt de indruk blij te zijn dat hij het allemaal zonder kleerscheuren overleefd heeft. Jos en Hermans vrouw staan nog op dezelfde plek. Als ik mijn verhaal vertel, reageren ze nauwelijks. Ze willen allemaal zo gauw mogelijk terug naar hun huisje. 
 En ik vraag me geruime tijd af: stel, er is een pittige brand of een gruwelijke overstroming of echt oorlog. Wat heb je dan aan de mensen die je omringen?