15-12-2014

WINTERLIEFDE: EEN VROUW TUSSEN TWEE MANNEN

 In de jaren vijftig van de vorige eeuw was Friesland een paradijs voor iedereen die van schaatsen hield. In de  uitgestrekte vlaktes, met hier en daar dorpjes en eenzame boerderijen, glinsterden 's winters de sloten en meren de rijders tegemoet. Schippersknecht Jaap, net negentien en al zonder vader, is niet alleen een begenadigd schaatser, maar vooral ook een winnaar. Als hij kortebaanwedstrijden rijdt, observeert hij nauwkeurig zijn tegenstander, stemt daar vervolgens zijn tactiek op af en kent geen zenuwen. Daarom verdient hij veel geld aan zijn sport, daarom zal hij later in Brazilië een succesvol zakenman worden.

Maar eerst ontmoet hij op het ijs het meisje van zijn dromen. Jitske is blond, blauwogig en kan uitstekend schaatsen. Wanneer Jaap zijn vader vertelt dat ze precies zijn slag heeft, geeft die de wijze les: "Wees er zuinig op, want dat maak je misschien  maar één keer in je leven mee." Jitske en Jaap vallen als een blok voor elkaar. Maar er zijn hindernissen te nemen: haar vader, concurrent Tjeerd en vooral het verschil in stand.

"Winterliefde" (2009), de tweede roman van Carel Donck, speelt zich afwisselend af in het nu en zestig jaar geleden, toen er nog echte winters bestonden. Indertijd waren de drie jongelingen verliefd, wanhopig en jaloers, nu zitten ze met hun ouderdomsgebreken bij elkaar om voor oud zeer en smeulende verlangens een oplossing te vinden. Donck is vakman genoeg om te weten hoe je de lezer je roman binnen sleurt. Hij stipt terloops de afloop aan; laat Jaap en Tjeerd iets zeggen over rekeningen die nog vereffend en misverstanden die nog opgelost moeten worden; introduceert een geheimzinnige doos en ongeopende brieven. En waarom zit Tjitske de laatste jaren op zolder in een schommelstoel met een knijpkat te spelen? Het slot is overigens niet zo verrassend, ook al omdat de schrijver te veel zijn best doet om een happy end te bewerkstelligen. En dat hoeft helemaal niet, want oud zijn, redelijk tevreden terugblikken maar toch enkele onvervulde wensen hebben, dat overkomt ons toch straks allemaal?
Carel Donck, Winterliefde. De Arbeiderspers, 2009, 245 blz.

07-12-2014

IN HET CAFÉ VAN DE VERLOREN JEUGD

In de buurt van het kruispunt waar het Parijse theater l'Odéon ligt, bevond zich in de jaren zestig het café Condé. Het werd vooral bezocht door studentikoze types, zo tussen de negentien en vijfentwintig jaar. Ook wat oudere mannen, over wie het gerucht ging dat ze met boeken en schilderijen te maken hadden, kwamen er geregeld om te kaarten, te dobbelen, te roken en te drinken. Toen Louki er voor het eerst binnenstapte, viel ze meteen op. Een jeugdige brunette met groene ogen die alleen  binnenkomt en zwijgend achteraan een tafeltje zoekt, wekt interesse. Eenmaal stamgast bleek dat ze meer dan de anderen aandacht besteedde aan haar kleding. Altijd glanzende nagels die haar fijne handen nog beter deden uitkomen, bevestigden het beeld van een jonge vrouw die verschilde van haar omgeving. Maar ze viel niet uit de toon. Ze sprak niet veel, schoof aan bij de tafels met de grootste druktemakers, dronk haar glas en vertrok vaak pas als de kasteleinsvrouw ging sluiten. Net toen iedereen aan haar gewend was, bleef ze weg, voor altijd.

Louki heette eigenlijk Jacqueline, ontdekte een privé - detective. Opgevoed door een alleenstaande moeder, met slechts een enkeling die zich om haar bekommerde, dwaalde ze al jong door de wijken van de wereldstad Parijs, vol anonieme mensen en vluchtige ontmoetingen. Wat ouder geworden, minder schuchter ook, sloot ze vriendschappen, begonnen mannen haar te ontdekken. Wanneer de banden echter te intiem werden, vluchtte ze. Sterker nog: dan pas voelde ze zich echt gelukkig. Louki, de stamgasten, Parijs...wat hebben ze met elkaar te maken?

Vier vertellers voert Patrick Modiano op als hij in zijn korte roman In het café van de verloren jeugd (2007) wil schilderen hoe grauw en verlaten het leven in een miljoenenstad kan zijn. Mensen zijn slechts passanten die even met elkaar te maken hebben en dan weer verdwijnen. Parijs speelt daarin een belangrijke rol en is daarom óók een hoofdpersoon. Het boek staat vol met namen van echt bestaande straten, winkels, metrostations. De stad wordt voorgesteld als een organisme dat daadwerkelijk het leven van zijn inwoners beïnvloedt. En Louki? Ook zij komt en verdwijnt, heeft lief en blijft geheimzinnig. Zoals waarschijnlijk wij allemaal.

Een boek van heimwee en melancholie en eenzaamheid, verteld op zachte, meelevende toon, waarin je de tochten van de personages met de vinger kunt volgen op een gedetailleerde kaart van Parijs. Patrick Modiano (geboren in 1945), een gevierd schrijver in Frankrijk, winnaar van de Nobelprijs voor de literatuur in 2014, heeft al meer dan dertig romans geschreven. Ik weet wat mij te doen staat.
Patrick Modiano, In het café van de verloren jeugd. Vertaald door Maarten Elzinga in 2008. Uitgeverij Querido; in 2014 verscheen de laatste druk.

24-11-2014

VENUS EN ADONIS

Venus, godin van de liefde, weet niet wat haar overkomt. Gewend als ze is dat goden en mannelijke stervelingen als een blok voor haar vallen, moet ze zich tot het uiterste inspannen om de jeugdige Adonis voor zich te winnen. En het ergste van alles: dat lukt haar niet. Ze spreekt hem vleiend toe, omhelst hem, wil gekust worden, verlangt seks, maar de uitzonderlijk mooie man wil eigenlijk niets van haar hebben. Hij acht zich nog te jong voor de liefde en vrijen vindt hij onsmakelijk. Adonis kent slechts één hartstocht: de jacht. Ze randt hem bijna aan:

Zoals een adelaar, van honger fel,
Woest wroet door bot en veren, vlees en vliezen,
En vreet, zijn vlerken schuddend razendsnel,
Zo schrokt zij, bang haar roofbuit te verliezen.

Maar Adonis wijkt niet, springt op zijn paard, de jacht en zijn ongeluk tegemoet, want het vervaarlijke everzwijn waar Venus hem al voor gewaarschuwd heeft, zal hem dodelijk verwonden.

Omdat in 1592 en 1593 de schouwburgen in Londen zeventien maanden gesloten bleven in verband met de pest, had Shakespeare tijd genoeg om het verhalende gedicht Venus and Adonis te schrijven. Verhalende poëzie stond trouwens bij de elite in veel hoger aanzien dan toneelstukken. Die zag men slechts als volksvermaak, vertelt vertaler Peter Verstegen in zijn inleiding, waarvan ik hier geestdriftig gebruik maak. De stof ontleende Shakespeare aan de Metamorfosen van Ovidius, waar hij hier en daar van afweek. De fraai verzorgde uitgave werd opvallend vaak herdrukt, het succes moet immens geweest zijn.

Verstegen is van mening dat deze poëzie tot het beste behoort wat in de renaissance  is geproduceerd. Op het terrein van het verhalende gedicht laat Shakespeare alle vooraanstaande Europeanen achter zich. Hij overtreft ze als het gaat om de unieke combinatie van
a) denkkracht. De laatste twee regels van strofe 25 luiden:

Liefde is geestkracht die van vuur moet leven,
Die nooit log zinkt maar immer op zal zweven.

Verstegen legt hier uit dat Venus haar liefde ziet als een vurige kracht die licht is en daarom altijd omhoog wil. Omdat ook de mens uit dit (liefdes)vuur is samengesteld, kan zij Adonis verleiden door voor hem te dansen en echt te zweven.
b) Raffinement. Strofe 23 is een omgekeerde oratio pro domo, omdat Venus zich als volgt aanprijst:

Ben ik afzichtelijk, gerimpeld, oud,
Krom, lomp en grofgebekt, van boezem slap,
Halfblind, geminacht, afgeleefd en koud,
Reumatisch, dor van schoot en zonder sap?
  Dan boezem ik jou afkeer in met reden,
  Maar waarom mijn volmaakte lijf gemeden?

c) Retorisch vernuft. Uit angst dat Adonis iets overkomt waardoor zijn schoonheid wordt geschonden, beschrijft Venus in de strofen 103 - 107 plastisch wat er met een mens allemaal gebeuren kan als hij op deze dieren jaagt:

Het is een slachter die jouw vlees wil kerven,
En die zijn blote houwers aan blijft scherpen.

d) Sierlijkheid van vorm. Venus en Adonis bestaat uit 199 strofen van zes regels, met als rijmschema ababcc. De laatste regels rijmen dus apart op elkaar en staan ook inspringend afgedrukt. Vaak bevatten ze een spreuk of wijze les, zoals:

Want liefde, hoor ik, is een vorm van dood,
Lachen en huilen in één ademstoot.

Deze tweetalige uitgave, links Shakespeare en rechts Verstegen, met inleiding, nawoord en een toelichting bij elke strofe, is bedoeld voor iedereen die houdt van poëzie, graag wil weten wat Shakespeare schrijft, maar een Nederlandse vertaling nodig heeft om hem te begrijpen. Uitgever en vertaler: dat is buitengewoon goed gelukt!
William Shakespeare, Venus en Adonis. Vertaling en commentaar Peter Verstegen. Uitgeverij Van Oorschot, Amsterdam, 2014.






23-11-2014

EEN DROMERIG JONGMENS

Als je over veel fantasie beschikt, heb je een talent in handen waarmee je je wereld kunt verdubbelen. Je bent dan in staat om de vaak saaie, dikwijls harde omgeving waarin je moet leven aan te vullen met je dromen, verlangens, wensen. Zo is Marcel een jongen van tussen de twaalf en vijftien jaar die bij het horen van een plaatsnaam daar een beeld aan koppelt, dat iets van hemzelf uitdrukt. Balbec betekent voor hem golven die van alle kanten aan komen rollen, opgehitst door stormen die fluitend je oren verdoven. Bayeux is kostbaar kantwerk, met de kleur van oud goud op de tweede lettergreep. Vitré wil zeggen: antieke vensters met daarin ruiten van zwart hout. Lannion betekent dorp, stilte, met af en toe gekraak van een karrenwiel. Plaatsnamen hebben voor Marcel dezelfde impact als de namen van mensen. De beelden die ze oproepen vormen tezamen een tweede werkelijkheid.

Dus wordt Marcel het eerst verliefd op een naam. Een vriendin roept Gilberte toe dat ze naar huis gaat, op een toon vol vertrouwelijkheid, die hem nieuwsgierig maakt. Het voorval vindt plaats op de Champs - Elysées, zodat hij zijn gouvernante dwingt om daar de volgende dag terug te keren.  Hij draait dan net zolang rond Gilberte en haar vriendinnen tot ze hem vragen mee te spelen. Bijna elke dag zijn ze op dezelfde plek te vinden; al spoedig hoort hij tot haar vertrouwelingen. Sterker nog: hij mag, nee, moet in haar ploegje spelen. Ze praten over literatuur en schrijvers, en Gilberte bezorgt hem een begeerd boek. Hij droomt dan al geruime tijd over haar; als er een dag niet gespeeld wordt, maakt een gevoel van grote verslagenheid zich van hem meester. Ondertussen wacht hij tevergeefs tot de vrijmoedige, levenslustige Gilberte toegeeft verliefd op hem te zijn. Als hij merkt dat ze veel liever naar een partijtje gaat dan dat ze in het park speelt, kent hij zijn plaats. Wanneer ze zich erop verheugt dat ze in de kerstvakantie niet in Parijs zal zijn,  beseft hij dat hij haar onverschillig laat.

Al die keren dat je je door een geliefd persoon gekwetst voelde, hoopte je dat er geen opzet in het spel was, je fantaseerde  allerlei scenario's om dat voor jezelf aannemelijk te maken. Maar er komt een ogenblik dat ook een dromerig jongmens als Marcel zich realiseert dat al zijn hoop op drijfzand berust. Wanneer hij na jaren terugblikt op namen, mensen, geliefde plekken, weet hij ook: je herinnering aan een bepaald beeld is heimwee naar een moment dat je eens gelukkig gemaakt heeft. Koester dat, want mensen, huizen en lanen veranderen en verdwijnen.
Marcel Proust, Op zoek naar de verloren tijd. De kant van Swann. Deel drie. Plaatsnamen: de naam. Vertaling: Thérèse Cornips (1976).

04-11-2014

DE RODE RUITERIJ VAN BABEL

  "Ik had de indruk dat Babel voornamelijk werd gedreven door de mateloze nieuwsgierigheid waarmee hij het leven en de mensen opnam", schrijft Nadezjda Mandelstam, de vrouw van de dichter, in haar memoires.

Het zal vooral deze nieuwsgierigheid geweest zijn die Isaak Babel (1894 - 1940) ertoe dreef om in 1920 gedurende enkele maanden als  'politiek commissaris' (oorlogscorrespondent) deel te nemen aan een veldtocht van het Rode Leger tegen de Polen. De ruiterij waarbij hij was ingedeeld, bestond uit kozakken: woeste mannen die, zittend op hun paard dat ze als hun dierbaarste bezit beschouwden, met een volstrekte minachting voor hun eigen en andermans leven de strijd aangingen. Zijn dagboekaantekeningen gebruikte hij voor de verhalenbundel De Rode ruiterij die in 1926 verscheen.

De ik - verteller Ljoetov vertoont veel gelijkenis met Babel zelf. Hij is jood, brildragend en dus helaas een intellectueel. Op heldhaftige daden valt hij niet te betrappen. Maar ook hij leert van zijn omgeving. De eens zo beschaafde jongeman treedt na enige tijd op zoals een echte kozak dat doet: beledigende bevelen schreeuwen en met je revolver dreigen als je van de burgerbevolking wat gedaan wil krijgen.

Babel laat in zijn 34 verhaaltjes tellende bundel verschillende personen telkens terugkeren. Zo is Savitski als commandant van de zesde divisie de man over wie Ljoetov weleens droomt, ook al omdat hij het aandurft een kozak zijn paard af te nemen. Afonka Bida rijdt een tijd lang zij aan zij met Ljoetov, totdat deze zich een lafaard toont. Telefonist Dolgoesjov wil namelijk, voordat de meedogenloze Polen komen, van zijn eigen mensen de kogel krijgen, want zijn buik is opengereten en zijn darmen liggen over zijn knieën. Maar Ljoetov kan het niet, zodat Afonka zonder aarzelen het verlossende schot lost. Minachtend rijdt hij van die suffe brildrager weg. Diezelfde Afonka overigens is tot tranen toe geroerd en houdt een emotionele toespraak als hij zijn paard Stepan moet afmaken.

Zelf afkomstig uit een traditioneel joods milieu, nieuwsgierig naar de idealen van het communisme, ziet Babels alter ego met lede ogen aan hoe joodse stadjes vernietigd en joodse burgers beroofd en afgeslacht worden. Het antisemitisme klinkt ook door in de nuchtere woorden van een Poolse boer: "De joden hebben het altijd gedaan, voor ons en voor jullie. Er blijven er niet veel over na de oorlog."

Wat De Rode ruiterij tot sublieme literatuur maakt, is de originele, grillige, poëtische stijl en opbouw. Het verhaal wordt verteld door middel van laconieke mededelingen, natuurbeschrijvingen en veel, treffende, vergelijkingen. Jan Wolkers, onze man van de beeldende taal, had de meeste vondsten ongetwijfeld toegejuicht. Een paar voorbeelden:
"Sterren gloeien in de duisternis als trouwringen."
"De uitgebrande stad - doormidden gebroken pilaren en in de grond gegraven haken van kwade oudevrouwenvingers."
"De vochtige schimmel van de ruïnes bloeide als het marmer van een bank in de opera."
"Lichtblauwe wegen stroomden langs me heen, als stralen melk die uit vele borsten spoten."

Deze bijzondere taalbouwsels leverden Babel roem en aanzien op. Hij gold als de vernieuwer van de Sovjetliteratuur, maar het regime van Stalin sloeg niettemin onbarmhartig toe. In 1940 werd Isaak Babel door een vuurpeloton doodgeschoten.
I.E. Babel, Verhalen. Van Oorschot, Amsterdam, 2013, opgenomen in de Russische Bibliotheek. Vertaling en nawoord van Frouke Slofstra.


HITCHCOCK EN THE BIRDS

Als u even rondzoekt op YouTube, zult u spoedig Tippi Hedren op leeftijd tegenkomen, die nog altijd woedend is over de manier waarop men met haar omsprong bij de opnames van The Birds. Vijf dagen lang werden springlevende vogels naar haar geworpen, totdat ze emotioneel haast in elkaar stortte. Eerder protesteren durfde ze niet, want The Birds was haar filmdebuut en Hitchcock de beroemdste regisseur ter wereld.

Toen Hitchcock na het lezen van het gelijknamige korte verhaal van Daphne du Maurier besloot er een film van te maken, had hij niet verwacht op zulke grote technische problemen te stuiten. Hitch wilde vogels, heel veel vogels, maar geen gieren of andere soorten die er al bedreigend genoeg uitzien. Doodgewone meeuwen en kraaien moesten het zijn, dieren die de mensen elke dag om zich heen hebben. Duizend getrainde vogels werden aangeleverd, ondersteund door mechanische beestjes, afgewisseld met trucages.

De kwaliteit van het verhaal zelf moet u niet overschatten, reden waarom Alma, Hitchcocks vrouw en belangrijkste adviseur, nooit veel in deze film gezien heeft. Tippi Hedren speelt een verwende jonge vrouw uit de betere kringen, die een paar dagen in het kustplaatsje Bodega Bay doorbrengt. Ze wil zo Rod Taylor, een wat stuurse advocaat, beter leren kennen. Voor zijn kleine zusje neemt ze twee parkieten ("lovebirds") mee, als cadeau voor haar verjaardag. Deze lieflijke taferelen worden na verloop van tijd begeleid en onderbroken door vogels die dreigen, aanvallen, hakken en krijsen. Echte vogelkreten èn de tonen van een synthesizer, ontwikkeld door de Duitser Remi Gassmann, begeleiden de beelden, waardoor de horror nog aanzienlijk toeneemt.

Want daar ging het Hitchcock in hoge mate om: griezelen moesten de mensen, angstig hun stoelleuning vastpakken, ontzet raken. Nergens wordt verteld waarom die dieren zich zo agressief gedragen. Ze zíjn het gewoon en weten de bevolking weg te jagen. De film is slechts een fantasie, aldus Hitchcock.

Niet iedereen was het daarmee eens. Topregisseur Fellini, die The Birds als Hitchcocks beste film zag, sprak van "een apocalyptisch gedicht". Donald Spoto, Hitchcocks biograaf, heeft het over een ernstige film die de oppervlakkigheid van menselijke contacten behandelt. Ikzelf mag graag de stelling verdedigen dat de vogels, zo lang al gekweld door de mens, nu de kans grijpen om zich te wreken. Met genoegen verwijs ik dan naar een van de laatste scènes, waarin de hoofdpersonen hun huis uitvluchten, terwijl de vogels hen in rijen staan op te wachten, daarbij triomfantelijk met hun vleugels klappend.

Had de film succes? Financieel vielen de opbrengsten tegen, critici stelden zich terughoudend op, maar na een aantal jaren kwam de erkenning, vooral voor de knappe wijze waarop de regisseur zijn publiek wist te bespelen en in zijn greep te houden. Wie denkt nu niet aan Tippi Hedren als hij ziet hoe bij het vallen van de avond zwijgende vogels zelfverzekerd een rij vormen op de rand van een dak?

28-10-2014

ONDERWEG

Dat de mensen in het dorp Frank zagen als een oudere, vereenzaamde man begreep hij wel. Geen vrouw, geen kinderen, nauwelijks vrienden, want hij woonde nog niet zo lang daar. Hij kookte zijn eigen potje, deed hier en daar wat klusjes, zat soms in het café zijn pilsje te drinken en bemoeide zich weinig met anderen. Binnenkort trok hij toch weer weg, want dat zat hem in het bloed. Zwerven, andere landen, vreemde talen, merkwaardige tradities, dan eens in een wereldstad, dan weer op het platteland, hij vond het prachtig. Langer dan een jaar kon hij nooit ergens blijven. Steeds weer dezelfde gezichten, dagen die op elkaar leken, hij moest er niet aan denken. Als geroutineerd kok kon hij overal terecht, en dat voordeel buitte hij dan ook volledig uit. En tja, dan zat je soms weleens alleen en had je weinig aanspraak, maar daar kon hij goed tegen. Eenzaam voelde hij zich nooit, hij keek met genoegen terug op de vele jaren die achter hem lagen, want hij vond dat hij een bevoorrecht man was geweest.

Vrouwen vielen op hem. Met name de onafhankelijken, de zelfstandigen onder hen, zij die het zelf wilden uitzoeken en hun eigen brood wensten te verdienen, kwamen op hem af. Ze voelden kennelijk verwantschap, snapten dat Frank ook zo in elkaar stak. Hij wist hoe hij ze benaderen moest. Geen vleiende woorden, absoluut geen complimentjes, vooral gewoon doen en goed luisteren. En als ze hem vertrouwden, kon hij zijn verhalen vertellen over de verre reizen die hij gemaakt had, over bijzondere ontmoetingen, over rare voorvallen. Wanneer het echt klikte, durfde Frank uit te komen voor zijn kwetsbaarheid, verlangens, tegenslagen. Deze vrouwen begrepen een man als hij. Aan sommigen dacht hij nog geregeld terug, met een groot gevoel van dankbaarheid.

Zo ontmoette hij toen hij twintig was Barbara, in Hamburg. Groot en blond, vol levenservaring, moederlijk, beschermend. Niemand kon zo vrolijk zijn als zij. Ze kon zó geweldig schateren dat haar gelach hem nu nog in de oren klonk. Alle zorgen waar Frank mee kwam, wist ze van tafel te blazen. Hamburg, Barbara, altijd weer werd hij warm van binnen wanneer hij die namen hoorde.

Vijfentwintig jaar later liep hij in San Francisco Monica tegen het lijf. Ze kon prachtig tekenen, ontwierp kleding, handelde in sieraden. Hem sleepte ze mee van het ene museum naar het andere, vertelde, legde uit. En ze bleef bij hem, elke dag weer. Ze zei het eerlijk: een leven zonder Frank kon ze zich niet voorstellen. Noch voor, noch na haar had hij een vrouw ontmoet die zó dol op hem was. Het had hem soms haast verlegen gemaakt. Nu voelde hij de trots dat hij zo'n geluk had mogen ervaren.

Bijna zestig was Frank toen hij merkte dat de dochter van zijn bazin in Parijs voortdurend om hem heen draaide. Dat kwam hem eigenlijk niet zo goed uit, want haar moeder beviel hem in hoge mate en die raakte geprikkeld door de concurrentie van Jeannette. Tegen haar jeugdige charme was Frank echter niet opgewassen. Zíj zag in hem de oudere, wijze vriend, híj beschouwde haar min of meer als de dochter die hij nooit had gehad. Urenlang konden ze praten: over God, de zin van het leven, de plichten van ieder mens. In alles zaten ze op één lijn. Nog nooit had Frank een vrouw ontmoet die zo volstrekt doorhad hoe hij in elkaar stak. Jeannette was de enige die accepteerde dat hij haar zou verlaten, omdat hij niet anders kon.

Een leven lang onderweg, af en toe achterom kijkend, niemand ontkomt daaraan. Als Frank het doet, krult er een glimlach om zijn mond, en zachtjes zingt hij dat liedje van Rod McKuen:

still in all I'm happy
the reason is, you see,
once in a while along the way
love's been good to me.

18-08-2014

HANDEL IN VEREN

In augustus 2012 vertelde Rascha Peper (pseudoniem van Jenneke Strijland) enthousiast aan Patricia de Groot, redacteur van Querido's Uitgeverij en eens leerlinge van het Venlose Marianum, over de breed opgezette roman waaraan ze bezig was. Die zou zo'n 600 pagina's tellen, zich in verschillende tijden afspelen en, zoals altijd, goed gedocumenteerd zijn. Een paar weken later hoorde de schrijfster dat ze niet aan haar galblaas geopereerd moest worden, waar de artsen van uitgingen, maar dat ze alvleesklierkanker had. Het verpletterende nieuws verlamde haar dusdanig dat aan schrijven niet te denken viel.

Begin 2013, zo schrijft De Groot in haar Nawoord, beleefde ze een opleving, waardoor ze in staat bleek het manuscript zó te bewerken dat er toch een roman uitgegeven kon worden. Rascha Peper overlijdt op 16 maart 2013, 64 jaar oud. "Handel in veren "zal in datzelfde jaar uitkomen en 216 bladzijden bevatten.

Rascha vertelde het tijdens haar lezing in de bibliotheek van Venlo op 28 oktober 2010 en herhaalde het geregeld in interviews: in haar werk kom je vaak de bezeten gek tegen. Hier is dat een wetenschapsman die alles opzij zet voor dat ene. Henk, veertiger, ornitholoog, wil in zijn vak beroemd worden en heeft zich daarom ten doel gesteld om het Bruijns boshoen, een kalkoenachtig beest, op te sporen. Al tientallen jaren is het door blanken niet meer waargenomen, zodat men vermoedt dat het dier uitgestorven is. Fanatiek blijft Henk gedurende de jaren vijftig zoeken in Nieuw - Guinea, altijd maar onderweg, zijn verantwoordelijkheid thuis ontlopend. Daarom was hij ongeschikt voor het gezinsleven, zoals vrouw en kinderen ruim vijftig jaar later vaststellen. Peper schuift  Henks vrouw Minke, inmiddels 85, en kleindochter Wendy naar voren om intieme gesprekken te voeren over de verschillen in moraal en leefwijze tussen de jaren vijftig en nu, d.w.z. 2012. Met lichte spot, altijd al een sterk wapen van Rascha, laat ze Minke de rol van de vrouw beschrijven: de meisjes studeerden nauwelijks, seks voor het huwelijk was verboden, trouwen verplicht, gehuwde vrouwen werkten niet. Aangezien Wendy juist een romantisch verlangen heeft naar die jaren en haar ouders dromen van de sixties, verzucht ze: "Blijkbaar had iedereen het gevoel net niet in de beste tijd geleefd te hebben."

"Handel in veren" is, mede dankzij een ingenieuze opbouw, een spannend boek geworden met goed gelukte karakters tegen de achtergrond van een sterk veranderende maatschappij. Hier en daar merk je dat de roman eigenlijk nog in de steigers staat: de titel wordt niet uitgewerkt, het intrigerende eerste hoofdstuk staat los van de rest. Ook over Minke, Rijk en Bernhard zou je nog wat meer willen horen, al is het leuke van open plekken dat je als lezer lekker kunt gaan fantaseren. En wie heeft eigenlijk aan die broedmachine gezeten?

Rascha Peper: ze verdient het gelezen en herlezen te worden. Aan mij zal het niet liggen.

04-08-2014

DE VROUW DIE ONZICHTBAAR MOEST BLIJVEN

Dickens was een groot theaterliefhebber, en het liefst stond hijzelf op het toneel. Hij beschikte over veel talent; deskundige tijdgenoten vonden dat hij zich kon meten met professionele acteurs. Voor charitatieve doeleinden organiseerde hij geregeld toneelvoorstellingen, waarin hij dan zelf meespeelde.

In augustus 1857 regisseerde hij in Manchester het stuk "Uncle John". Daar ontmoette hij Ellen "Nelly" Ternan, achttien jaar, tenger, blond, blauwe ogen. Ze zal zijn tegenspeelster in dat toneelstuk worden, maar vooral: ze zal zijn leven een totaal andere wending geven. Dickens was, overigens ongelukkig, getrouwd, had tien kinderen, en in Europa en de Verenigde Staten kende haast iedereen zijn naam. Rijk en arm, jong en oud, allen lazen hem.

Nelly en haar beide zusters stonden al vroeg op het toneel; haar moeder gold als een vooraanstaand actrice, die, al jong weduwe, financieel moeite had het hoofd boven water te houden. De vier dames waren van onbesproken gedrag, werkten hard, reisden door Groot - Britannië om met tragedies en kluchten hun brood te verdienen. En nu de grote Charles Dickens volledig in de ban was van Nelly, drong hij zich op als beschermer en huisvriend. Dat lukte, want hij wist als geroutineerd acteur hoe hij zijn aantrekkelijke kanten het beste kon presenteren. Maar geruime tijd wenste Nelly slechts platonische vriendschap.

Dickens laat niet los. Op brute wijze scheidt hij van zijn vernederde vrouw, koopt een appartement voor Nelly, zorgt voor optredens. Katey, dochter van de schrijver, zal later vertellen dat het jaar 1858 thuis vooral gekenmerkt werd door een haast grimmige sfeer, veroorzaakt door een vader die zich gedroeg als een idioot. Hij boekt succes; in 1859 stopt Nelly met acteren.

Zijn lezers, zijn bewonderaars, mogen echter van niets weten. Voor een man in zijn positie zou een buitenechtelijke relatie in het puriteinse Engeland  desastreus zijn. Alles moet in het diepste geheim plaatsvinden. Dit zet Nelly aan het denken. Wat moet er van haar leven worden? Ze is weliswaar de maîtresse van een beroemd man die haar aanbidt, woont buiten in een gerieflijk huis, zeker twee keer in de week zal hij haar opzoeken, maar...ze mag niet opvallen, niemand iets vertellen, moet altijd onzichtbaar zijn. Wat een vooruitzicht!

Daarom heet de film die Ralf Fiennes over haar leven maakte "The invisible woman" (2013), met de regisseur in de rol van Dickens en Felicity Jones als Nelly. Hij volgde getrouw en bekwaam het gelijknamige boek uit 1990 van Claire Tomalin, die in 2011 een prachtige biografie van Dickens schreef, waarin ze de affaire met Nelly nog eens duidelijk samenvatte. De tragiek van een onervaren jonge vrouw, de schaduwkanten van een hooggewaardeerd man, passie en grenzeloos verdriet met het negentiende - eeuwse Engeland als achtergrond, u kunt het allemaal zien in deze voortreffelijke film.

22-05-2014

HONDERD JAAR EENZAAMHEID


U neemt een alom geprezen boek ter hand en leest vervolgens over onmogelijkheden als:

voorwerpen die in beweging komen als Ursula, dominerende moeder en echtgenote, naar huis  terugkeert; een besmettelijke slapeloosheidsziekte, die ook nog gepaard gaat met vergeetachtigheid, maar er wel toe leidt dat de patiënt de dromen van anderen kent; het vermogen van pater Nicanor om zich van de aarde te verheffen na het drinken van een kom chocolade; Petra Cotes, die alleen al door haar aanwezigheid de vruchtbaarheid van paarden, koeien, varkens enorm kan laten stijgen; de zigeuner Malquíades, die weliswaar gestorven is, maar na enige tijd terugkeert onder de levenden, omdat hij de eenzaamheid niet verdragen kan. Hoe reageert u ? Geamuseerd? Verschrikt? Geërgerd?

 

In dezelfde roman komt u bovendien overdrijvingen tegen als:

José Arcadio Buendía is zó sterk, dat hij een paard bij de oren kan grijpen en tegen de grond werpen; het kon zó warm zijn in Macondo, dat de vogels de horren van de ramen doorbraken om in de slaapkamers te kunnen sterven; Aureliano Centeno is zó onhandig, dat hij voortdurend borden breekt, vaak zonder ze aan te raken; kolonel Aureliano Buendía is zó trefzeker, dat hij zeventien zoons krijgt bij zeventien verschillende vrouwen.  Wat is uw reactie? Bewonderend? Lacherig? Geprikkeld?

 

Als u nu geestdriftig in uw handen klapt, moet u vooral “ Honderd jaar eenzaamheid “ ( 1967; Nederlandse vertaling C.A.G. van den Broek, 1972) lezen, het epos dat de onlangs (17 april, 2014} overleden Colombiaanse Nobelprijswinnaar Gabriel García Márquez beroemd maakte. Hij beschrijft  vier generaties van de familie Buendía, én het ontstaan, de  groei, de  aftakeling van het verzonnen dorp Macondo, dat trouwens staat voor veel van wat zich  in Columbia, ja, zelfs heel Latijns – Amerika heeft afgespeeld. De  twee hoofdpersonen zijn, min of meer, Ursula en haar zoon, kolonel Aureliano José. Met haar mentale kracht en dankzij haar ijzersterke gezondheid weet Ursula tot op zeer hoge leeftijd haar familie bij elkaar te houden en de dorpelingen te steunen, terwijl de kolonel voorop gaat in de strijd van de liberalen tegen de conservatieven. Hij verliest  al zijn veldslagen, maar vriend en vijand achten hem zeer. Márquez laat er geen twijfel over bestaan: deze burgeroorlog was smerig, en kende slechts verliezers. De kolonel liet zich meeslepen en veranderde in een meedogenloos mens. Voor alle leden van de familie  Buendía geldt dat eenzaamheid hun leven bepaalt en dat oorlogen, vechthanen, slechte vrouwen en dolzinnige ondernemingen de vier rampen zijn die hun levens teisteren. De ramp voor het dorp begint als er bananenplantages komen; de aanvankelijke welvaart verdwijnt wanneer de Amerikaanse maatschappij wegtrekt in verband met de onophoudelijke regenval.

 

Dit moest niet een boek worden over de werkelijkheid, maar over de voorstelling van de werkelijkheid, weet biograaf Gerald Martin. Door het wereldbeeld te gebruiken van de bewoners van het dorp, lukt het Márquez hun manier van leven, denken en vooral voelen voor de lezer begrijpelijk te maken. Hij kon putten uit al die spookverhalen, fabels en legendes die zijn grootmoeder voortdurend vertelde, terwijl zijn grootvader de burgeroorlog voor zijn rekening nam. Het enorme verteltalent van de auteur zorgt ervoor dat alle anekdotes, levensgeschiedenissen, onmogelijkheden en overdrijvingen virtuoos met elkaar verbonden worden, met als overkoepelende gedachte, soms uitgesproken door de ouderen: de wereld draait alleen maar rondjes, alles herhaalt zich; als je maar lang genoeg leeft, merk je dat vanzelf.

 

 

23-04-2014

EEN FILMKLASSIEKER: HET ZEVENDE ZEGEL

Als ridder die in de veertiende eeuw gedurende tien jaar op kruistocht geweest is, weet Antonius Block waarachtig wel hoe dood en verderf eruit zien. Toch schrikt hij geweldig als De Dood voor hem staat: een in het zwart geklede man met een spierwit gezicht. Block bedenkt een paar uitvluchten om niet mee te hoeven. Hij schudt verveeld zijn hoofd, maar op het voorstel om  een partij schaak tegen elkaar te spelen gaat De Dood in. Bij verlies zal Block de man in het zwart volgen. Het voordeel van de ridder zit hem in de onderbrekingen. De pest heerst daar in Zweden, en De Dood heeft dus werk te doen.

Block en zijn schildknaap ontmoeten onderweg allerlei personages, zoals een groepje toneelspelers, een smid en zijn vrouw, een verlaten meisje. Iedereen is op de vlucht. Woningen staan leeg, een heks moet op de brandstapel, een prediker buldert over hel en verdoemenis, in de herberg moet drank voor kortstondig plezier zorgen. En telkens vraagt Block zich af: waarom? Wat wil God? Wat gebeurt er straks met ons? De angst voor een plotseling toeslaande dood bepaalt ieders leven.

Behalve dat van Jof. Hij is de opgewekte, jonge vader, de dromer, de clown en dus de artiest. Daarom geeft scenarioschrijver en regisseur Ingmar Bergman hem een zeldzame eigenschap mee: Jof is een visionair. Hij ziet wat de anderen niet zien: Block die schaakt tegen De Dood; een zestal dat, al dansend, van de aarde wordt weggeleid.

Het scenario van Het zevende zegel was al diverse malen afgewezen, totdat Glimlach van een zomernacht in 1956 de juryprijs kreeg op het filmfestival van Cannes. Ingmar Bergman (1918 - 2007) mocht zijn film maken, maar die moest binnen 35 dagen klaar zijn en zo weinig mogelijk kosten. Dat lukte uitstekend. Met Het zevende zegel (1957) trad  Bergman toe tot de kring van grote regisseurs. Telkens als hij de kans krijgt, gaat Woody Allen hem  zien.

De film maakt nog steeds indruk. Met eenvoudige middelen, maar heel effectief weet Bergman tijd en sfeer te creëren. Neem bijvoorbeeld het begin: een roofvogel tegen een achtergrond van donkere wolken, rotsen en lange schaduwen, een kolkende zee, en op het strand een ridder die door een bleke, stemmig geklede man aangesproken wordt. De beklemming die zich van de toeschouwer meester maakt, lost af en toe op wanneer Jof met zijn gezinnetje, of soms de smid, in beeld komt. Religieus en realistisch, lichtvoetig en bloedserieus, soms ruw, soms poëtisch: veel rijker kan een film niet zijn.

18-03-2014

UNDERCOVER JACK FALCONE

Amerikaanse politiemensen hebben over het algemeen geen hoge dunk van undercoveragenten. Ze worden gezien als oplichters, gerieflijk levende nietsnutten die in protserige auto's rondrijden en copieuze maaltijden nuttigen. Slechts uiterlijke schijn, beweert Jack Garcia, medeauteur van Ik was Jack Falcone (2013; vertaling van Making Jack Falcone). Hij heeft recht van spreken; tenslotte was hij vijfentwintig jaar werkzaam als undercoveragent in dienst van de FBI. Al die tijd waagde hij zijn leven, terwijl hij onderhandelde met oplichters, helers, drugsdealers. Hoe dring je eigenlijk die wereld binnen? Hoe handhaaf je je daar?

Iemand uit de business, gedwongen door de FBI, introduceert je. Je gedraagt je als de gemiddelde crimineel door de juiste houding, taal, kleding. Je hebt dus een  massief gouden Rolex om en rijdt in een grote Mercedes. Om bewijsmateriaal te verzamelen is op je borst een microfoontje geplakt. Voor de veiligheid word je vanuit de verte constant gevolgd door een agent. Jack is goed in zijn vak: door zijn postuur (1.90 m, ruim 120 kilo, Cubaans uiterlijk) ziet niemand in hem een cop; bovendien kan hij acteren. Russische witwassers, Aziatische geldvervalsers, Columbiaanse afpersers: ze gaan allemaal voor de bijl.

Maar Jacks leven wordt een stuk gecompliceerder als op 8 februari 2003 de 71 - jarige Gambinocapo Greg DePalma vrijkomt. Gambino? Capo? De New Yorkse maffia is als volgt georganiseerd. Er bestaan vijf misdaadfamilies: Gambino, Lucchese, Genovese, Bonanno en Colombo. Elke familie beschikt over een baas, onderbaas en consigliere (adviseur). Daaronder bevinden zich de capo's (kapiteins), die over een kleinere groep soldaten heersen. De lagere in rang draagt van alles wat hij verdient een vast percentage af aan de maffiosi die boven hem staan. In ruil daarvoor krijgt hij bescherming van zijn familie.

Voor Garcia wordt de naam Jack Falcone en een daarbij behorende achtergrond bedacht. Hij leert hoe een maffioso praat, loopt, bestelt, zich kleedt, want hij moet nu een Italiaan onder de Italianen zijn. Hij speelt de rol van investeerder in een striptent, en weet het volledige vertrouwen te winnen van de argwanende, doorgewinterde capo Greg DePalma. Tot negen maart 2005 brengt hij elke dag uren door met hem en andere bendeleden. Levensgevaarlijk werk natuurlijk. Maar de misdaad fascineert hem; de spanning obsedeert hem; de wetenschap dat dankzij zijn inspanningen tuig voor jaren opgesloten zit, motiveert hem.

In de belevenissen van Garcia komen opvallend weinig vrouwen voor. Geen callgirls, prostituees, maîtresses, orgieën. De wereld die hij schildert, wordt bevolkt door bikkelharde mannen die voortdurend met elkaar eten en criminele plannen beramen. Of hoeven Jacks vrouw en dochter ook niet alles te weten? Heeft Jack, toen zijn ghostwriter  Michael Levin plagerige, erotische vragen begon te stellen, hem in het oor gefluisterd: " I make you an offer you can't refuse " ? De lezer leert in ieder geval een totaal andere samenleving kennen, de filmliefhebber ontdekt dat films als Donnie Brasco en Goodfellas dicht op de werkelijkheid zitten.

03-02-2014

EEN ZWOELE ZOMERNACHT

Met een mengeling van schaamte en heimwee dacht Gerrit nog weleens terug aan een voorval dat plaats had gevonden in het eerste jaar van zijn huwelijk met Truus. Ze mocht er gretig over praten tijdens visites van haar vriendinnen, als de dames giechelend hun mannen ter sprake brachten.

Al een paar dagen was het overdag heet en 's avonds en 's nachts zwoel geweest. Het type weer dat ook toen agressief claxonnerende chauffeurs, echtelijke ruzies en lelijke mensen in blote gewaden uitlokte. Maar in de avonduren zat iedereen op zijn balkon uit te puffen, in de hoop na middernacht met alle ramen open wat te kunnen slapen.

Gerrit kon die zaterdagnacht geen oog dichtdoen. Dorstig en onrustig lag hij voor zich uit te staren. IJskoud, vers getapt bier, aan iets anders kon hij niet meer denken. Zijn levendige fantasie toverde hem al voor hoe een pilsje er op zijn lekkerst uitziet: goudgeel, dikke, hapklare schuimkraag, een paar druppels die over de rand van het glas naar beneden glijden. Hoe zou het er nou in zijn voormalige stamcafé aan toe gaan? Jarenlang had hij daar gekaart, gedobbeld, gediscussieerd en liters bier naar binnen gewerkt. Ongetwijfeld kende iedereen hem nog. Bomvol zou het daar nu zijn, zwoel weer is bierweer. Hij keek op de wekker: elf uur. Hij luisterde naar Truus: met geen kanon wakker te krijgen. Zou hij...?

Als een vorst werd Gerrit binnengehaald, wat heet: als de verloren zoon. Alle vaste jongens waren er; sommige bleken over nieuwe, leuke vriendinnen te beschikken. Iedereen wilde hem de hand drukken, op de schouder slaan, omarmen. Een warm gevoel maakte zich van hem meester. Dit had hij in zijn eerste huwelijksjaar gemist. Aan een tafeltje in de hoek zaten een paar aantrekkelijke jonge vrouwen hem glimlachend te beoordelen. Het warme gevoel verhevigde zich; zijn jagersinstinct begon te ontwaken.

Om drie uur stond hij af te rekenen, schor van het praten, luidruchtig van de drank. Hij voelde zich weer achttien, opgewekt, zelfverzekerd. Neuriënd liep hij naar huis. Plotseling verstoorde ruw getoeter zijn stemming. Opkijkend zag hij tot zijn verbazing zijn eigen auto aan komen rijden, met Truus achter het stuur, haar verwilderde hoofd uit het portierraampje gestoken.

Terwijl Gerrit haar thuis schuldbewust gelijk stond te geven, drong die ene weemoedige gedachte zich onweerstaanbaar aan hem op: dit komt nooit meer terug. Jammer. Ik ben een man geworden, met plichten en verantwoordelijkheden.

07-01-2014

WALTER MITTY

Waarom dagdroomt een man? Voor Walter Mitty is dat heel duidelijk: hij heeft een vrouw die hem voortdurend observeert, kritiseert en dirigeert als er wat fout gaat. Door te fantaseren over sensationele operaties die hij uitvoert en ongelooflijk moedige daden die hij verricht, bewonderend gadegeslagen door opvallend knappe jonge meisjes, tracht hij zich staande te houden in een wereld die niet zo aardig voor hem is. Hilarisch, maar ook een tikkeltje zielig, dit verhaal van James Thurber (1894 - 1961), dat hij in 1939 publiceerde in het gerenommeerde tijdschrift The New Yorker. Ook als cartoonist mocht hij trouwens graag het thema van overheersende vrouwen contra onderdanige mannen gebruiken.

In 1947 wordt The secret life of Walter Mitty verfilmd, met in de hoofdrol Danny Kaye. De moeder van Walter manipuleert hem zó dat hij zich met de onaantrekkelijke dochter van haar beste vriendin verlooft. Dagdromen doet hij echter over een nog onbekende, maar beeldschone blondine en allerlei heldhaftige acties, want zijn leventje is, ook door eigen schuld, erg saai. Met je fantasie de onvolkomenheden van de realiteit aanvullen: het heeft me altijd verbaasd dat Thurber de film mislukt vond. Natuurlijk, er moest een intrige verzonnen worden, maar de Mitty van Kaye kon zo uit Thurbers verhaal weggelopen zijn.

In de remake van deze film onder dezelfde titel (2013; regisseur en hoofdrolspeler Ben Stiller) heeft Mitty geen last van bazige vrouwen; wel probeert hij in contact te komen met collega Cheryl (Kirsten Wiig). Tegelijkertijd nemen de problemen met zijn werk als archivaris dusdanig toe dat hij de halve wereld rondreist om een uiterst belangrijke foto af te troggelen van de haast onbereikbare fotograaf Sean Penn. Vanzelfsprekend duiken ook hier de dagdromen, spectaculair verfilmd, op als een idee tegenvalt, iemand teleurstelt, een plan mislukt. Toch is er een belangrijk verschil met de eerdere versies: de lichte tragiek ontbreekt. Eigenlijk heeft Stillers Mitty helemaal geen dagdromen nodig. In tegenstelling tot de andere Walters is hij ad rem, sociaal vaardig en ondernemend; bovendien beheerst hij zijn vak als geen ander. Hun schuchtere en schutterige manier van leven staat ver van hem af. Niemand hoeft medelijden met hem te hebben. Wat overblijft: een onderhoudende, soms zelfs spannende film. Thurber? Nee, die zou beslist ontevreden zijn.