18-10-2018

OVER SPINOZA

De Nederlandse filosoof van joodse afkomst, Baruch de Spinoza (Amsterdam; 1632 - 1677), viel al vroeg op door zijn sterk afwijkende meningen. Toen hij 24 was, sprak een rabbijn een banvloek over hem uit, zodat hij de gemeenschap moest verlaten; niemand mocht meer contact met hem hebben. Ook de christelijke wereld toonde zich ontsteld. Met wat voor ideeën liep Baruch (= de gezegende) eigenlijk rond?

Spinoza is van mening dat er helemaal geen God bestaat die ons gadeslaat, beloont en bestraft. Al die predikers die ons schuld en zonde aanpraten, zitten er volledig naast. Een leven na de dood? Vergeet het maar rustig. God is voor hem de Natuur. Met de Natuur bedoelt Spinoza niet een lieve koe in de wei, maar alles wat existeert, groeit en bloeit en altijd weer de kracht bezit zich te vernieuwen. Een systeem waarin alles met elkaar samenhangt, alles een oorzaak heeft en er geen toeval bestaat. Die God  heeft het niet nodig om aanbeden te worden. De mens speelt slechts een onbeduidende rol in dit geheel. Hij is niet het middelpunt van de schepping, en zeker niet door God uitverkoren. Geen wonder dat alle geestelijke leiders in Amsterdam van deze Spinoza af wilden.

Spinoza mocht het graag hebben over het vrije debat en het geloof, over opstand (de Tachtigjarige Oorlog! Katholieken tegen calvinisten tegen lutheranen!), over politiek en moraal. Bovendien beschikte hij over een scherp psychologisch inzicht. Zo bespreekt hij in zijn Ethica de haat die we voelen als iemand een persoon kwaad doet die op ons lijkt. En is morele verontwaardiging niet vaak slechts een houding om de buitenwereld te laten geloven hoe hoogstaand we wel niet zijn? Trouwens: wat is het hoogste wat een mens, als het gaat om gevoelens, kan bereiken? Zelfvoldoening natuurlijk.

 Zijn lievelingsstelling is dat de mens zich niet zozeer door zijn verstand laat leiden, maar uiteindelijk vooral door gevoel, met name begeerte. Hij gebruikte daarvoor de term 'conatus':  elk mens, elke plant, elk sterrenstelsel ja, elk ding tracht te volharden in het bestaan. Een diepgeworteld verlangen om in leven te blijven beheerst alles en iedereen. Het bestaan is het waard om er met volle teugen van te genieten, zo leert hij.

De Vlaamse filosofe Tinneke Beeckman heeft zich zo lang intensief met de theorieën van Spinoza beziggehouden, dat ze het in haar boek Door Spinoza's lens aandurfde om thema's te behandelen die de filosoof nauwelijks systematisch aangeroerd heeft. Meditatie, seksualiteit, revolte, het zijn onderwerpen waar de schrijfster met recht door de lens (Spinoza verdiende zijn geld met lenzen slijpen) van de grote filosoof keek. Het zijn verfrissende hoofdstukken geworden. Beeckman vindt dat meditatie hetzelfde is als mindfulness. Ze schrijft zich in voor de cursus vipassana; niet zweverig, niet bovennatuurlijk, maar negen dagen tien uur per dag zwijgen, bewegingsloos zitten, je concentreren. Je observeert steeds beter, je geest wordt daardoor scherper en je bereikt, hopelijk, het stadium waar het om gaat: geestelijke gelijkmoedigheid. Dit is meteen het bruggetje dat naar Spinoza leidt. De mens moet accepteren dat het leven vol zit met aangename, maar ook uiterst onprettige voorvallen. Laat je daardoor niet meeslepen, onderwijst Spinoza. Zie maar wat er komt en draag in gelijkmoedigheid je lot.

Met vrouwen had hij niet zoveel op. Ze kunnen natuurlijk net zo verstandig zijn als mannen, voor de politiek zijn ze ongeschikt. Ze brengen de hoofden van al die kerels maar op hol, en omdat bij vrouwen gevoelens van medelijden en meeleven snel de overhand krijgen, missen ze de kwaliteiten om op een wat hoger niveau politiek te bedrijven. Ook grote denkers kunnen hun fans af en toe teleurstellen.  
Tinneke Beeckman, Door Spinoza's lens. Antwerpen, 2012, vijfde herziene druk 2016.238 blz.

04-10-2018

MAN TEGEN MAN

"Kun je zo snel mogelijk komen? Het gaat slecht met Jan en hij wil je per se spreken." Gerrit wist dat Jan ernstig ziek was, dus het verzoek van zijn vrouw Agnes willigde hij graag in. Jan en hij hadden jarenlang veel met elkaar opgetrokken, en hoewel ze de laatste maanden niet zo vaak contact hadden gehad, kon Gerrit zich wel voorstellen dat zijn oude kameraad hem de hand wilde drukken.

Toen Gerrit door Agnes de slaapkamer werd binnengeleid, schrok hij. Jan was sterk vermagerd, ademde zwaar, en vooral: hij zag er letterlijk doodsbleek uit. Dit was geen bezoek aan een zieke man, dit was een laatste gesprek aan een sterfbed. Gerrit schoof een stoel aan en drukte een uitgestoken hand. Jan trok deze echter niet terug, maar hield Gerrits rechterhand onverwacht stevig vast. Hij ging rechtop zitten, keek zijn oude vriend indringend aan, en vroeg fluisterend, maar duidelijk verstaanbaar : "Wat heb jij met mijn vrouw?"

Gerrit wist niet wat hem overkwam. Hulpeloos keek hij zijn vriend aan. Hoe kon dit? Ze waren toch zo voorzichtig geweest! Jan keek grimmig terug. "Nou, hoor ik nog wat?" Gerrit begreep dat er geen ontkomen aan was. Hij knikte. "Oké. Ik zal het uitleggen."

"Je bent een driftkikker, Jan, dat weet je best. We hadden altijd wat medelijden met Agnes als je weer losbarstte. Op een keer toen ik iets bij jullie moest afgeven en jij niet thuis bleek, begon ze er zelf over. Toen hoorde ik voor het eerst wat je eigenlijke probleem is: gokken. Agnes vertelde dat je een aantal keren per jaar moet kaarten of roulette spelen of dobbelen. De dagen daarvoor ben je niet te genieten. Je bent onrustig, loopt chagrijnig rond, blaft iedereen af. Daarom zegt ze uiteindelijk tegen je: "Vooruit dan maar, ga." en je verdwijnt voor twee, drie dagen. En enkele keer zelfs een week. Klopt dat?"

Gerrit wierp een blik op zijn vriend. Deze lag, bewegingsloos, met gesloten ogen te luisteren. Hij knikte slechts kort. En Gerrit ging verder. Hij was van plan alles te vertellen wat Agnes hem de laatste jaren snikkend, of toonloos, of met ingehouden woede in vertrouwen had meegedeeld. Alleen zó kon hij zijn vriend hun overspel duidelijk maken.

"Soms bracht je stapels geld mee, of een blinkende Rolex. Maar een paar keer kwam je met een taxi, want je had je auto verspeeld. En dan gedroeg je je grimmiger dan ooit. Je gooide borden kapot, brulde iedereen aan, en een enkele keer sloeg je Agnes. De blauwe plekken, de bloeddoorlopen ogen: ze moest allerlei verhaaltjes verzinnen om de waarheid voor de buitenwereld verborgen te houden. In haar wanhoop en totale eenzaamheid zocht ze steun, en die kreeg ze van mij."

Gerrit haalde even diep adem. Nu moest hij het over zichzelf hebben. Hij zag dat zijn vriend aandachtig lag te luisteren, ook al stelde hij geen enkele vraag.

"Ik zal het je maar eerlijk zeggen: op Agnes ben ik eigenlijk altijd gek geweest. Alles aan haar bevalt me nog steeds. Haar zachtmoedige karakter, haar krullende blonde haar, haar verfijnde smaak. Als ik haar stem door de telefoon hoorde, als ik wist dat jullie bij mij langs zouden komen, als ik jou thuis ging opzoeken, altijd had ik vlinders in mijn buik. En toen ze haar hart bij mij uitstortte, was ik weerloos. Natuurlijk nam ik alle tijd voor haar. Als man alleen kon ik me dat permitteren. Ik knapte klusjes voor haar op. Ik zorgde voor afleiding door haar mee te nemen naar musea, theater, schouwburg. Nee, nooit hier in de buurt, altijd een heel eind hier vandaan. Na een tijdje zag ik, tot mijn grote vreugde, hoe oprecht blij ze was om me te zien.  En zo groeiden we naar elkaar toe, of we nu wilden of niet."

Langzaam richtte Jan zich op. Het was hem aan te zien dat het gesprek hem vermoeide. Toch wilde hij kennelijk iets kwijt. "Had je dan nooit een schuldgevoel?"
"Ja", gaf Gerrit toe, "dat had ik vaak genoeg. Waar ben ik mee bezig? dacht ik dan. Moet ik er niet mee ophouden? Maar dan belde Agnes weer, hoorde ik die aangename zangerige stem, en ik was weer verloren. En als ze me 's avonds bedankte door haar hoofd tegen mijn schouder te leggen, dan kon ik de hele wereld aan."

Het was even stil. Jan lag kennelijk alles te overdenken. Toen fluisterde hij: "Wat zijn jullie plannen als ik dood ben? Trouwen? Samenwonen?"

 "Ik zou wel willen, ze is de enige vrouw die echt alles voor me betekent. Maar weet je, Agnes zal mij altijd zien als haar hondstrouwe vriend, soms als haar minnaar, maar nooit als haar man."

Jan wenkte Gerrit om dichterbij te komen. Hij liet zich overeind helpen, pakte Gerrits hand vast en mompelde: "Oké, ik begrijp het. Ik neem je helemaal niks kwalijk. De schuld ligt ook bij mij." Hij drukte hem nog even de hand, liet die toen los en ging met gesloten ogen liggen.