25-12-2018

DICKENS, SCROOGE EN TINY TIM

Charles Dickens (Portsmouth; 1812 - 1870) haalt in zijn beroemdste kerstverhaal werkelijk alles uit de kast om van zijn hoofdpersoon, Ebenezer Scrooge, de onaangenaamste man van Engeland te maken. Zakenman, rijk, een genadeloze uitzuiger, een levenslange vrek. Hebzucht is zijn passie, eenzaamheid zijn lot. Niemand houdt hem op straat staande, geen mens vraagt hem om een gunst, want hij straalt volstrekte kilte uit. Dit alles deert hem echter niet, gewend als hij is om alleen te zijn. Gezelligheid bestaat niet, Kerstmis is onzin.

Voor Dickens zelf mocht het elke dag Kerstmis zijn: van kindsbeen af was hij dol op het feest. Als het buiten koud en guur is, de oostenwind door merg en been gaat en de sneeuw hoog opgestapeld ligt, dan is het nergens zo behaaglijk als binnen, met een kachel die gloeiend wordt gestookt, te midden van vrouw en kinderen, ooms en tantes, neven en nichten, vrienden en bekenden. Bij Fred, de neef van Scrooge, tevens ook degene die Dickens' meningen vertolkt, maken de gasten muziek, doen spelletjes, lachen veel en kussen de jongemannen geregeld de aantrekkelijke dames. Zelfs bij een uitgesproken arm man als Bob, die op het kantoor van Scrooge werkt en dus een hongerloontje krijgt, betekent Kerstmis samen van een bescheiden feestmaal genieten. Hier toont Scrooge voor het eerst emotie als hij, in het gezelschap van een geest, Tiny Tim ziet. Het kreupele jongetje loopt met een stok, zijn ene beentje gestoken in een beugel, en verheugt zich op alles wat komen gaat.

 Drie geesten proberen Scrooge op andere gedachten te brengen door hem te confronteren met het verleden, het heden en de toekomst. Dickens geloofde dat er een wereld van geesten en engelen bestond, al gaf hij toe dat die niet bewezen kon worden. Hij sprak er graag met zijn negen kinderen over; bovendien gebruikte hij dit gegeven zo vaak in zijn literaire werk dat hun aanwezigheid in A Christmas Carol In Prose meer moet zijn dan een literaire truc. Dickens bezocht trouwens ook graag al die spookhuizen waar de Engelsen nog steeds trots op zijn. In het verhaal praten de geesten nadrukkelijk op Scrooge in; ze tonen hem beelden en taferelen uit zijn leven die heel duidelijk aangeven hoe eenzaam en hebzuchtig dat tot dusver is geweest. Aan het eind van de nacht begrijpt hij dat hij zijn bestaan drastisch moet omgooien. En dat doet Scrooge dan ook met grote overgave.

 Dickens laat de gegoede burgerij inzien dat men de plicht heeft de armen te ondersteunen. Hij vond het toenmalige (het verhaal verscheen in 1843) economische systeem wreed en onrechtvaardig, en riep de welgestelden op armoede te bestrijden en elk kind de kans op goed onderwijs te geven. En welk feest is beter geschikt voor zo'n menslievende oproep als Kerstmis? Zijn kerstverhalen raakten zo populair dat de kerstviering zelf een nieuwe impuls kreeg. Hij beschreef enthousiast, met veel gevoel voor detail en de hem kenmerkende humor, hoe het feest door de gewone man gevierd werd. Oude gewoontes werden door hem weer opgerakeld, met als gevolg dat Kerstmis, hier en daar een beetje ingezakt, weer kleur op de wangen kreeg. Wat grote schrijvers toch niet allemaal kunnen bereiken!
Charles Dickens, A Christmas Carol in Prose: being a Ghost Story of Christmas. Vertaald en van een nawoord voorzien door Mark van Dijk als Een Kerstlied. Nimisa Publishing House, 2016. 124 blz.
Dick Kooiman, De innige band tussen Dickens en kerst. In: Dickens in de Lage Landen. Amsterdam 2012.


13-12-2018

VILLA DES ROSES

Hoe het er in een doorsnee Parijs familiepension aan toegaat, wist Willem Elsschot (pseudoniem van Alfons De Ridder; Antwerpen, 1882 - 1960) wel. Tussen september 1906 en november 1907 had hij een kamer in een pension de famille, dat gelegen was in de rue d'Armaillé. Een groot pand in een wereldstad, mensen van allerlei pluimage die min of meer gedwongen zijn zich met elkaar bezig te houden tijdens de maaltijden en daarbuiten: stof genoeg voor een beginnend auteur. Elsschot had alleen wat gedichten geschreven, Villa des Roses zal zijn eerste roman worden.

Hij schrijft zonder opsmuk, in glasheldere zinnen, die geladen zijn met humor, ironie, sarcasme, cynisme. Zo weet hij zijn personages raak te typeren in al hun burgerlijkheid, bekrompenheid, oneerlijkheid. Mijn hemel, dat een jongeman van 28 jaar al zo goed de mensheid doorheeft! Een stokoude vrouw wordt voor gek gezet, een jonge vrouw, uiterlijk erg onaantrekkelijk, mijdt men opzichtig, het echtpaar dat het pension beheert, licht de gasten op met oudbakken brood en dure nepwijn. Die laten trouwens hun ware gezicht zien als ze, onbetaalde rekeningen achterlatend, met de noorderzon vertrekken. Alles egoïsme, inhaligheid, eigenbelang.

De rode draad vormt de opbloeiende liefde tussen het kamermeisje Louise en de jonge, knappe Duitser Richard Grünewald. Louise is de enige zonnestraal in het hele boek. Als jonge weduwe moet ze de kost verdienen voor zichzelf en haar zoontje; haar man is al een aantal jaren dood en nu opeens duikt daar zo'n interessante knul op, die al zijn charmes op haar loslaat. Zij houdt echt van hem; hij vindt dat ze een leuk gezichtje heeft, zodat hij zich de komende maanden niet hoeft te vervelen. Maar in het openbaar wil hij zich liever niet met haar vertonen. Met haar dikke polsen en eenvoudige kledij ziet ze er te veel als een dienstmeisje uit. Gevoelig en o zo schrijnend schildert Elsschot deze romance, waarvan de lezer weet dat die alleen maar pijnlijk kan aflopen. Ook naar ruim honderd jaar doet deze roman, zowel wat inhoud als wat taal betreft, opvallend modern aan.

Het is een geweldig goed idee geweest van uitgeverij Polis uit Antwerpen om alle romans van Willem Elsschot opnieuw uit te geven. Kleurrijke omslagen, mooi groot lettertype, voorzien van nawoord en aantekeningen: al die boeken zien er prachtig uit.
Willem Elsschot, Villa des Roses. Eerste druk: Bussum, 1913. Deze herdruk is van Polis, Antwerpen, 2018, met een nawoord van Eric Rinckhout en aantekeningen van Peter de Bruijn. 245 blz.