22-12-2015

NOOIT MEER SLAPEN

Toen Willem Frederik Hermans ( 1921 - 1995; voor zijn schaarse vrienden: Wim) gedurende de zomer van 1960 in het hele hoge noorden van Zweden en Noorwegen vertoefde voor een wetenschappelijk congres, vatte hij het plan op om in deze desolate omgeving een boek te situeren. Hij stuurt vanuit Narvik een ansichtkaart naar zijn toenmalige uitgever Geert van Oorschot met de vermelding " Een oord om een nieuwe roman te schrijven." Van 8 juli tot 4 augustus 1961 gaat hij in zijn functie van fysisch geograaf veldwerk verrichten in Finnmark, dat tegen de Noordkaap aan ligt. Hij doet dat samen met drie Noorse collega's, onder wie Torbjörn Fjellang, die model zal staan voor Arne uit Nooit meer slapen. Van de foto's die hij daar maakt zal één de kaft sieren van de eerste druk van deze roman, door o.a. biograaf Willem Otterspeer gezien als een hoogtepunt in de Nederlandse letterkunde.

Gooit u eens een bal of een steen schuin in droog zand. Er zal een kuiltje ontstaan dat omringd wordt door  zand uit dat kuiltje. Grote meteorieten die inslaan op onze aarde laten vaak hetzelfde achter: gaten met een ringwal. De obsessie van Alfred Issendorf, geoloog, vijfentwintig jaar, bestaat er nu uit om te bewijzen dat de doodijsgaten in het Noorse Finnmarken in werkelijkheid meteoorkraters zijn.  Er bestaat maar één vakman die dat vindt en dat is de professor van Alfred, Sibbelee. Deze overtuigt hem van zijn visie en draagt hem op ter plaatse onderzoek te doen en er een proefschrift over te schrijven. Alfred wil niets liever. Hij is erg ambitieus, wil zijn jong overleden vader overtreffen die bijna professor was geworden, en wordt in zijn eerzucht nadrukkelijk gesteund door zijn moeder en jongere zus. Welgemoed reist hij af naar het hoge noorden, waar hem vooral teleurstellingen en zompige gronden wachten. Steun ondervindt hij van drie ervaren Noorse onderzoekers met wie hij optrekt, maar zijn gebrekkige conditie, onhandigheid, ook eigenwijsheid, leiden tot ongemakkelijke situaties, wrevel, wantrouwen. Waarom kreeg hij de luchtfoto's niet en Arne wel?

Drie weken lang trekt Alfred in de zomer van 1965 door dat onherbergzame gebied op zoek naar die vermeende meteoorkraters. En tijdens deze zoektocht (literair: queeste) raakt zijn hoofd gevuld met ideeën die W.F. Hermans altijd al graag mocht etaleren. De mens is nietig, zijn pogingen om van het leven iets zinvols te maken zijn tot mislukken gedoemd, veel wetenschappelijk werk blijkt achteraf, ondanks alle tijd die er in is gestoken, nutteloos.

Ik mag Nooit meer slapen, omdat het zo'n origineel boek is. Het verhaal wordt verteld in de tegenwoordige tijd, zodat het lijkt op een reportage. Het heeft wat weg van een thriller, want je wil als lezer toch weten hoe dat zit met die tegenwerking die Alfred meent te hebben en je bent benieuwd of hij zijn kraters nog vindt. Af en toe praten de hoofdpersonen in korte essays over alles wat in het leven van belang is, zodat deze roman ook een filosofische inslag kent. En noordelijk Scandinavië in de zomer, bloemrijk en gedetailleerd door Hermans beschreven, kom je ook maar zelden tegen in onze literatuur. Horzels! Muggen! Urenlang strompelen met een volle bepakking! Nee, je idealen moet je zorgvuldig uitzoeken. Je professor trouwens ook.
Willem Frederik Hermans, Nooit meer slapen. Amsterdam, eerste druk 1966, drieëndertigste druk 2014, 330 blz.
Willem Otterspeer, De zanger van de wrok. Amsterdam - Antwerpen 2015, 1150 blz.


15-12-2015

VERLOOP VAN JAREN

In de veertig poëtische notities waaruit zijn nieuwste bundel bestaat, voert Remco Campert (inmiddels 86) Walter op, een oude man die nadenkt over het leven en verzinkt in herinneringen. Om die zo tastbaar mogelijk te maken worden ze door een ik - figuur verteld, zodat vroeger en nu, jeugd en ouderdom, duidelijk tegenover elkaar staan. Vandaar ook dat Campert als motto voor zijn bundel deze uitspraak van Paul Valéry gekozen heeft: het geheugen is de toekomst van het verleden.

Ergens laat Campert zijn alter ego Walter denken:

                                      Walter bestaat uit gevoelens
                                      maar een autobiografie
                                      is ook weer zoveel werk         

En daarom moet de lezer het met een aantal gedichten doen, en niet met een lijvig boekwerk, waarin Campert over zijn jeugd vertelt, zijn ouders, zijn liefdes en zijn grootste talent: werken met woorden. Hij spaart zichzelf niet:      

                                     
                                       Altijd verdween ik
                                       dat stak ik van mijn vader op
                                       volgde harteloos mijn hart
                                       verliet vrouw kinderen huizen steden
                                 
                             

Hij legt uit waar hij als jonge man mee worstelt:

                                       Kun je verliefd worden op de ene
                                       terwijl je het ook al bent op die ander?

Het antwoord is overigens ja. En tussendoor mijmert Walter natuurlijk ook over de dood:

                                       Eens rekende ik mijn tijd in jaren
                                       nu in de minuten van de dag
                                       het zal seconden duren
                                       dan heb ik geen tijd meer   

Maar ook Remco koestert de hoop, nee de zekerheid van alle dichters: het gedicht beklijft, de wind zal hun woorden meevoeren en over de aarde verspreiden:

                                       Walter leeft nog even
                                       nee sterker nog
                                       Walter gaat nooit dood
                                       dat is hem voorzegd 
                                       door de grote dode dichter Lucebert
                                       die voortleeft in het woord  

Nee, dit is geen zwaarwichtige bundel waarin sombere thema's behandeld worden. Dit is een echte Remco Campert met poëzie vol helder taalgebruik, eenvoudige zinnen, humor, ironie en zelfspot. En toch met genoeg inhoud om af en toe peinzend en glimlachend uit het raam te staren.
Remco Campert, Verloop van jaren. Amsterdam - Antwerpen, 2015. 46 blz.

14-12-2015

EEN POGING TOT WRAAK

Elke keer als hij de film The Apartment van Billy Wilder op de televisie zag, moest Gerrit aan de soms opwindende jaren denken die hij had doorgebracht op net zo'n groot kantoor van een verzekeringsmaatschappij. Grote ruimtes, gevuld met vooral jonge, goed verzorgde vrouwen, die er véél voor over hadden om carrière te maken. Mannen met een prettige functie mochten zich verheugen in vrouwelijke belangstelling, chefs van belangrijke afdelingen werden tijdens koffiepauzes en lunches zelfs omstuwd door giechelend, hoogopgeleid spul, zoals Gerrit dat uitdrukte. Veel verder dan zich inlikken ging het overigens niet, want de directie hield van fatsoen en verwachtte van het personeel dat het zich onder alle omstandigheden keurig gedroeg.

Last van vrouwelijke belangstelling had Niek bepaald niet, zag Gerrit.  Klein, vroeg kaal, te hoge stem, grote platvoeten. Fietsen durfde hij niet, na enkele keren gezakt te zijn voor zijn rijbewijs bleek lopen de meest voor de hand liggende manier om ergens te komen. De meisjes vonden hem vertederend. Eens had Gerrit een blonde schoonheid horen zeggen: "Ik zou hem wel in een doosje willen doen en op mijn nachtkastje zetten." Toch had hij een vrouw: een bazig mens, een kop groter dan hij, altijd slecht gehumeurd. Iedereen wist dat hij het thuis niet makkelijk had. Niek beschikte echter over twee geweldige wapens waarmee hij op het werk kon uitdelen en iedereen de mond snoeren: zijn intelligentie en zijn verbale begaafdheid. Dankzij het een bekleedde hij een belangrijke positie, dankzij het ander vreesde men hem. En dat laatste gold, hoe beminnelijk hij ook kon zijn, eveneens voor de jonge vrouwen.

De komst van Fred kon Gerrit zich daarom goed herinneren. Groot, breed, gespierd, zoals je dat van een voormalige tienkamper mocht verwachten. Opgewekt, amicaal tegenover zijn collega's, jong en onweerstaanbaar voor bijna alles wat vrouw was op het kantoor. Niek, al geruime tijd hoofd van de afdeling, zag bovendien tot zijn ergernis dat Fred een goed verstand had en hard kon werken. Want Niek was jaloers, zag Gerrit. Fred had alles wat hij niet had, waar hij wellicht stilletjes van droomde. De atleet tegenover de strijkplank, the beautiful contra the bold, de toekomst versus het verleden.

En hoe stond Fred er tegenover? Hoe reageerde hij op de schimpscheuten, laatdunkende opmerkingen, kleine pesterijen van zijn baas? Hij haalde zijn schouders op, deed onverschillig, lachte zelfs af en toe, om vervolgens weer naast Tina te gaan zitten, verreweg het mooiste meisje van alle afdelingen bij elkaar.

Toen Gerrit op een dag in mei bij de altijd zo slanke Tina een licht bollend buikje bespeurde, begreep hij dat dit het moment was waarop Niek genadeloos ging toeslaan. Terwijl haar vriendinnen in die dagen lichtjes opgewonden om haar heen draaiden, mannen Fred kameraadschappelijk op de schouders klopten, zag Gerrit hoe Niek van een afstandje uiterlijk onbewogen stond toe te kijken. De sfinx in hem was wakker geworden, en zijn daadkracht ook. Na een maand was Fred verdwenen en Tina na een half jaar.

Verhalen uit het rijke roomse leven, verschrikkelijk lang geleden, haast niet uit te leggen aan zijn eigen kinderen, merkte Gerrit. Wat hem toen grote voldoening schonk, was de eensgezindheid onder het personeel. Niemand maakte meer een praatje met Niek, geen mens ging aan zijn tafeltje zitten, iedereen weigerde om hem met zijn verjaardag te feliciteren. Niek was een paria geworden. Men voerde uit wat hij opdroeg, maar verder negeerde men hem. Tot aan zijn pensioen.

01-12-2015

DE TOVERBERG

Tuberculose was aan het begin van de twintigste eeuw een gevreesde ziekte, omdat er zo weinig aan te doen viel. In 1900 had Nederland ongeveer vijf miljoen inwoners, van wie er jaarlijks zo'n tienduizend aan tbc stierven. Alleen als je over gefortuneerde familieleden beschikte, kon je naar Zwitserland om daar in een hooggelegen sanatorium zuivere lucht in te ademen, in de hoop eens gezond en wel naar je vaderland terug te keren.

Toen in 1912 de vrouw van Thomas Mann voor een tamelijk onschuldige longaandoening enige tijd in Davos verbleef, kreeg hij de gelegenheid enkele weken in het sanatorium rond te kijken. Daar rijpte het plan om een wat langer verhaal te schrijven dat zich in deze omgeving zou afspelen. Het werd een lijvige roman, Der Zauberberg, gepubliceerd in 1924; de voortreffelijke Nederlandse vertaling van Hans Driessen verscheen in 2012.

Hans Castorp, 23 jaar, ingenieur, sympathiek, ongecompliceerd, bezoekt in de periode voor de Eerste Wereldoorlog zijn neef Joachim, die in het herstellingsoord Bergdorf, gelegen op 1600 meter hoogte, van zijn longkwaal wil genezen. De bedoeling is dat Hans daar drie weken doorbrengt, maar omdat men bij hem ook tbc vaststelt, duurt zijn verblijf veel langer: zeven jaar. Twee zeer belezen, volstrekt verschillend denkende mannen ontfermen zich over hem; beiden willen zijn leermeester zijn. Settembrini noemt zich humanist, pleit voor vrijheid, democratie, vooruitgang. Naphta is jezuïet, leraar Latijn, gelooft niet aan zuivere wetenschap, verwerpt burgerlijke idealen, keurt in sommige opzichten terreur goed, wijst op God en godsdienst. Ze hebben tijd genoeg om heftig te debatteren, want er gebeurt "daarboven" zoals zij het noemen, vrijwel niets. Vijf uitvoerige maaltijden per dag, wandelen, veel rusten in de buitenlucht, regelmatig de lichaamstemperatuur meten en tussendoor roddelen, en klagen over het eten. Alle feesten worden echter stevig gevierd en over de dood zwijgt men. Omdat niemand specifieke verplichtingen heeft en zomer en winter boven door elkaar heenlopen zodat er geen jaargetijden bestaan, lijkt elke dag op de vorige en de volgende. In Bergdorf kent men geen tijd. Is dat winst? Is dat verlies? De patiënten vervreemden van het leven beneden. Na verloop van enkele jaren schrijft Hans geen brieven meer, hij ontvangt ze ook niet, gebruikt geen kalender. Het tijdloze leven betovert Hans, biedt haast volstrekte vrijheid, maar ook oneindige verveling. Het echte leven is vaak ongemakkelijk, zeker, maar het bruist. Waar kies je voor?

Kortom, de onschuldige Hans van eens bestaat niet meer. Hij peinst over levensvragen, zoekt een middenweg tussen Settembrini en Naphta, en ontwikkelt de stelling: "Omwille van goedheid en liefde mag de mens de dood geen macht geven over zijn gedachten." Als je niet meer geobsedeerd bent door de dood, kun je je richten op hoge menselijke waarden. Een filosofische roman dus, maar ook een bildungsroman, vol dialogen waarin veel kennis op allerlei terreinen wordt uitgedragen. Het lezen van De Toverberg vereist doorzettingsvermogen en concentratie, maar wie dat kan opbrengen, zal zich uiteindelijk beloond voelen.
Thomas Mann, De Toverberg. Berlijn, 1924. Nederlandse vertaling Hans Driessen, Utrecht, 2013, tweede druk. 928 blz.

15-11-2015

OP ZOEK NAAR EEN VRIENDIN

Toen zijn ouders over dansles begonnen te zeuren, begreep Gerrit dat de zorgeloze kindertijd voorbij was. In hun milieu hield dansen in dat je tot de wereld der volwassenen ging behoren, met mate mocht roken en drinken, de conventies leerde kennen en een vriendin kon gaan zoeken. Met haar had je dan enige tijd vaste verkering en uiteindelijk verloofde je je.  Gerrit zag tegen dit alles enorm op. Meisjes vormden voor hem een geheimzinnige kaste, die hem weliswaar aantrok, maar tegelijkertijd ook onzeker maakte. Hij was geen jonge vrouwen gewend. Thuis was er slechts een jongere broer, op de lagere en middelbare school zaten uitsluitend jongens, op de voetbalclub en bij de misdienaars natuurlijk ook. Ergens in het westen woonden enkele jeugdige, knappe nichtjes van zijn leeftijd, en die ontweek hij  tijdens familiefeestjes zoveel mogelijk, want hun ritselende jurken, felrood gestifte lippen en aangenaam zoete parfum brachten hem volledig van de wijs. En dan dat gegiechel!

Samen met enkele vrienden toog Gerrit dus naar een exclusieve dansschool. De betere middenstand, de gegoede burgerij, fabrikantenadel: zestien -, zeventien -, achttienjarigen uit deze kringen ontmoetten elkaar om de klassieke dansen onder de knie te krijgen. Foxtrot, tango, Engelse wals, zelfs nog de valeta, Gerrit kreeg ze allemaal bijgebracht. En verdraaid, het lukte hem redelijk, merkte hij tot zijn opluchting. Hij kon de maat houden, trapte zelden of nooit op tenen, beheerste de Engelse wals zelfs opmerkelijk goed. Alleen... wat zèg je nou tegen zo'n meisje? Waar moet je het in godsnaam over hebben? Er liepen trouwens een paar leuke blondjes rond, en eentje met rood haar die weleens omkeek, maar zoveel moed had Gerrit nog niet.

Het uitgaansleven in hun provinciestad beviel hem aanvankelijk in hoge mate. Kroegen, cafés, ze waren er in alle soorten en maten. Ordinaire, volkse, luxueuze: Gerrit en zijn vrienden bezochten ze allemaal, kwamen pas diep in de nacht thuis en bleven dat geruime tijd doen, tot ongenoegen overigens van hun machteloze ouders. Totdat hun dit leventje ging vervelen. Want er ontbrak iets. Al die zaken zaten in het weekend stampvol, maar met mannen en paartjes. Waar kwam je de loslopende meisjes tegen? Vanzelfsprekend niet in de kroeg, maar wel in een dansgelegenheid. En in hun woonplaats was er daar maar één van: de Bolero, met boven een danszaal en beneden een voornaam restaurant, dat ook nog over een klein dansvloertje beschikte. Gerrit wist wat hem te doen stond.

Een grondige inspectie leerde hem dat hij niet boven moest zijn, maar beneden. Daar vertoefden de beschaafde echtparen met hun dochters, de zakenmensen met geld, jonge vrouwen van niveau. Al spoedig had hij er één op het oog. Hij noodde haar ten dans, herhaalde dat enkele malen, mocht aan haar tafeltje zitten. Ze was toevallig daar, vertelde ze. Oorspronkelijk kwam ze uit Siebengewald, woonde nu op kamers in Nijmegen, moest op deze zaterdag voor zaken in Venlo zijn, en dat was wat uitgelopen. Vrij lang, slank, elegant, kapsel en make - up goed verzorgd, uitstekende conversatie, Gerrit was onder de indruk. Die paar glazen bier had hij wel nodig om telkens terug te durven komen. Hij schatte haar op 23, 24 jaar. Maar gereserveerd, afstandelijk, koel was ze ook. "Hard to get" , zouden  Amerikaanse schrijvers als Norman Mailer en Raymond Chandler die hij toen las, haar noemen. Nee, een afspraakje werd toch lastig. Telefoonnummer, adressen uitwisselen, ach... Toen hij haar enkele weken later weer tegenkwam in de Bolero, herhaalden deze gesprekken zich. Ze konden goed met elkaar overweg, de conversatie stokte geen moment, ze stond hem toe dat hij haar tijdens het dansen dicht tegen zich aandrukte en zo de smaakvol gekozen parfum kon ruiken, alleen  schoot hij geen steek op. Ze bleef onbereikbaar. Toen hij aan het eind van de avond teleurgesteld naar huis ging met de gedachte het toch maar boven te proberen, had hij Siebengewald definitief afgeschreven.

Dat was zaterdagavond. Gerrit bevindt zich de donderdag erna op zijn kamers in een naburige stad waar hij sinds kort werkt, als zijn hospita hem een brief overhandigt. Hij kent het handschrift niet. Als hij hem openmaakt, blijkt hij van de Siebengewaldse te zijn. Hoe komt ze verdorie aan dit adres? vraagt hij zich af. De inhoud slaat hem met stomheid. Misschien waren bij de laatste ontmoeting enkele mededelingen verkeerd overgekomen, schrijft ze. Ze betreurt dat. Daarom heeft ze het volgende voorstel. " Zaterdagavond is er in mijn vriendenkring een groot feest. Heb je zin om er met mij mee naartoe te gaan?  Lukt het niet, laat mij het dan snel weten."

Gerrit kent geen twijfel. Er komt slechts één gedachte bij hem naar binnen: ze wil graag naar een fuif, heeft niemand en nu mag ik voor even mee. Ik schrijf haar af.

Drie jaar later staat Gerrit op het perron te wachten op de trein die uit Nijmegen komt. Te midden van een grote groep forenzen ontwaart hij de Siebengewaldse, nog even charmant en smaakvol gekleed als vroeger. Ze knikken elkaar hoffelijk toe. En nu Gerrit een leeftijd heeft bereikt waarop je - of je wilt of niet - geregeld terugblikt, vraagt hij zich nog steeds weleens af: zag ze misschien toch wat in mij?

05-11-2015

EEN ZATERDAG MET IAN McEWAN

"Op straat heb je met trots te maken." Die opmerking van zijn zoon schiet Henry te binnen als Baxter hun woonkamer instapt. Het aapachtige hoofd, de wankele tred, de nerveuze trillingen, dit is de jonge man met wie hij  's middags mot heeft gehad. Zijn maat Nigel, die lange met het paardengezicht, dekt hem in de rug en schermt de deuropening af. Henry, zijn vrouw Rosalind, hun kinderen Daisy en Theo, grootvader John, allen zullen het zwaarste uur uit hun leven meemaken. Een crimineel als Baxter weet namelijk hoe je je slachtoffers moet intimideren: hij breekt de neus van John en drukt een vervaarlijk mes in de hals van de doodsbange Rosalind.

Nee, een lezer kun je Henry niet noemen. Literatuur heeft hem nooit zo geïnteresseerd. Al zijn tijd stak hij, vijftien jaar lang, in zijn medische studies. Nu hij, 48 jaar oud, een vooraanstaand neurochirurg is, maakt hij lange dagen, komt vermoeid thuis, gebruikt squash en hardlopen als uitlaatklep. Dochter Daisy, die literatuur gestudeerd heeft en werkt aan haar eerste dichtbundel, stelt leeslijsten voor hem op, maar veel succes boekt ze daarmee niet. Van romans vindt Henry dat ze op menselijk terrein tekortschieten en te veel uitweiden over onbelangrijke zaken. Hoewel zijn schoonvader, een alom gerespecteerd dichter, geprobeerd heeft hem bij te scholen, blijft hij poëzie zien als het beschrijven van een vierkante millimeter of zoiets. De mens heeft verhalen nodig? Henry gelooft er niets van.

Londen, zaterdag 15 februari 2003. Terwijl twee miljoen betogers door de Engelse hoofdstad trekken om te verhinderen dat er een oorlog met Irak (Saddam!) zal komen, strijden vijf leden van de familie Perowne tegen een wraakzuchtige  psychopaat en zijn onverschillige, volgzame makker. De inzet is hun leven, hun gezondheid, hun geluk. Zonder dat aanvankelijk ook maar te vermoeden, heeft Daisy een krachtig wapen in handen als ze ten overstaan van allen een beroemd Engels gedicht voordraagt van Matthew Arnold (1822 - 1888), getiteld Dover Beach, dat zo begint:

The sea is calm tonight.
The tide is full, the moon lies fair
Upon the straits; on the French coast the light
Gleams and is gone; the cliffs of England stand,
Glimmering and vast, out in the tranquil bay.

Grote of kleine oorlogen, massamoord of individuele vernedering, het blijft allemaal even verschrikkelijk wat mensen elkaar kunnen aandoen. Verdraagzaamheid, onderlinge verbondenheid, liefde zijn de enige echte antwoorden. En ja, kunst en cultuur, dus alles wat weerloos is, moet gekoesterd, beschermd ...en geconsumeerd worden. Een tikkeltje moralistisch eigenlijk. Ian mag ook graag koketteren met zijn kennis van de menselijke hersens, van bluesmuziek, van poëzie. Niettemin blijkt ook uit Saturday (2004) dat hij een geweldige romanschrijver is.
Ian McEwan, Zaterdag. Nederlandse vertaling Rien Verhoef, Amsterdam, 2005, 327 blz.



21-10-2015

EEN THRILLER VAN TOEN (2)

De blonde jongeman die tegenover Guy in de trein gaat zitten, heeft weliswaar een interessant gezicht, maar zijn grijze, bloeddoorlopen ogen, magere kaken met ingevallen wangen en slecht onderhouden gebit, geven hem toch een wat ongunstig uiterlijk. Hij verveelt zich, ruikt naar drank, zoekt contact. Hoewel Guy, met zijn 29 jaar op weg naar een glanzende carrière als architect, dat aanvankelijk afwimpelt, raken ze toch in gesprek. Tenslotte kan in de V.S. een treinreis uren duren. Bruno heeft nooit een studie afgemaakt, werkt niet, want in de familie zit geld, noemt zichzelf een mislukkeling. Zijn bewondering voor Guy is groot; dat deze wil scheiden van Miriam wekt zijn belangstelling. Hij stelt vragen, observeert Guy zorgvuldig, doorziet mensen snel. Wat als Miriam niet wil? Wat is zij eigenlijk voor een vrouw? In verwachting van een andere man? En terwijl de whiskyglazen geregeld gevuld worden, bekent Bruno dat hij zijn vader haat. Hij wil van hem af, net zoals Guy van Miriam. Een fantastisch, moorddadig plan welt in Bruno op en hij aarzelt niet om het Guy te vertellen. Eén van de twee hoofdrollen is tenslotte voor hem.

Bruno is zó gefascineerd door Guy dat hij hem maandenlang zal achtervolgen, opwachten, opbellen, briefjes sturen, zichzelf uitnodigen op de bruiloft van Guy en Anne. Aanvankelijk wil hij hun plan doordrukken; als dat gelukt is verwacht hij vriendschap. Hij streeft ernaar om door Guy "zijn beste vriend" genoemd te worden. Is hij homoseksueel? Dat zou kunnen: slechts eenmaal wordt vermeld dat hij op een avond vrouwen wil en van een vriendin is nooit sprake, maar waarschijnlijk gaat het hier om iets anders. Guy heeft alles wat Bruno niet heeft: een uitstekend voorkomen, prettige omgangsvormen, voortreffelijke opleiding, een beroep dat in aanzien staat. Bovendien trouwt hij met de mooie, charmante en lieftallige Anne, die hem telkens gastvrij ontvangt. Want zo ver heeft Bruno het wel gebracht: een huisvriend, die voor alle uitjes uitgenodigd wordt.

En Guy? Er zijn momenten en zelfs tijden geweest dat hij Bruno verafschuwde. Hij heeft hem uitgescholden, de deur gewezen, met hem gevochten. Ze hebben elkaar gechanteerd en geïntimideerd, maar loskomen lukt niet. Ze zijn tot elkaar veroordeeld. Guy ziet het zelfs filosofisch: alles heeft zijn tegendeel vlakbij. Haat en liefde, goed en kwaad, wonen zij aan zij in het menselijk hart. En daarbuiten is het net zo. Bruno en hij... elk is  wat de ander liever niet had willen zijn, negatief en positief, onverbrekelijk met elkaar verbonden. Inderdaad, een gruwelijk geheim smeedt beide mannen aaneen.

Strangers on a train verscheen in 1950 en was de eerste roman van de Amerikaanse schrijfster Patricia Highsmith (1921 - 1995). De term 'psychologische thriller' is in hoge mate op deze roman van toepassing. Ze beschrijft afwisselend de gedachten van de hoofdpersonen, laat zien hoe Bruno en Guy op elkaar reageren, vermeldt hoe Anne als belangrijke bijfiguur erover denkt, toont de lezer hoe Guy worstelt met schuld, boete en straf. Vooral in het laatste gedeelte maakt Highsmith daar wel erg veel werk van. Dat zal wel de reden zijn geweest dat Hitchcock in zijn gelijknamige verfilming (1951) dat maar helemaal weggelaten heeft en zich beperkte tot de kern.

Patricia Highsmith maakte overigens, terecht, naam met haar thriller. Er zouden in totaal  25 romans en zeven verhalenbundels van haar verschijnen, terwijl diverse filmregisseurs graag en met succes uit haar oeuvre mochten putten.
Patricia Highsmith, Vreemden in de trein. Nederlandse vertaling Jan en Tineke Donkers. Amsterdam, 1979, 314 blz.

08-10-2015

HEIMWEE, ONBEDWINGBAAR HEIMWEE

Jimmy G. wordt in 1975 opgenomen in een bejaardentehuis. Hij ziet er gezond en opgewekt uit, is pas 49 jaar, maar moet verzorgd worden, want zijn geheugen reikt niet verder dan 1945. Meerdere keren per dag stelt hij zich aan zijn neuroloog Oliver Sachs voor, want hij vergeet alles en iedereen meteen weer. De zeeman die jarenlang te veel dronk, is een korsakovpatiënt geworden. Maar met zijn intelligentie is niets mis: hij blinkt uit in de exacte vakken en lost snel ingewikkelde puzzels op. Hij doet erg vrolijk, maakt grappen, maar het lijkt of niets hem echt raakt. Een lege huls, vindt Sachs aanvankelijk, deze man zonder verleden, zonder toekomst, schijnbaar zonder emoties. De nonnen reageren verbolgen als hij met deze visie komt. Als Sachs Jimmy gadeslaat tijdens de mis, begrijpt hij waarom. De man zonder geheugen heeft wel degelijk een ziel en hij vult die met vroomheid, religie, spirituele aandacht. Muziek en tuinieren blijken hem eveneens voldoening te geven. Sachs weet nu: ook neurologisch beschadigde patiënten kunnen met behulp van kunst, godsdienst, liefde een zin aan hun leven geven, zodat ze volwaardig mens zijn. Zelfs een befaamd neuroloog raakt nooit uitgeleerd.

Oliver Sachs ( Londen 1933 - New York, 30 augustus 2015) had ouders die beiden arts waren. Hij studeert medicijnen in Oxford en vertrekt vervolgens in 1960 naar Canada en de Verenigde Staten om als homoseksueel aan de Engels homofobie te ontsnappen. Enige tijd is hij hoogleraar neurologie in New York, waar hij vanaf 1965 een eigen praktijk heeft. Als wetenschappelijk onderzoeker acht hij zichzelf niet zo geslaagd; hij ontdekt dat hij helder kan schrijven en daarom zijn vak toegankelijk kan maken voor het grote publiek. In boeken als Awakenings ( 1973), ook verfilmd, en De man die zijn vrouw voor een hoed hield verbindt hij neurologische theorie en verbazingwekkende, haast absurdistische case - histories vernuftig met elkaar. Je hebt soms het idee dat je Pinter leest, of Borges, die beiden trouwens ook door Sachs zelf genoemd worden. Steeds weer blijkt hoezeer hij oprecht betrokken is bij zijn patiënten, met hen meeleeft,  meevoelt en hun heimwee deelt als ze terugverlangen naar vroeger, naar muziek, naar getallen, naar alles wat hun gelukkig maakt of gemaakt heeft.

Hoe teleurgesteld was bijvoorbeeld mevrouw O'C. wel niet toen ze van haar hersenbloeding herstelde. Omdat haar ouders kort na elkaar stierven, stuurde men het Ierse meisje van vijf naar een tante in Amerika. Niets kon ze zich van haar vroegste jeugd herinneren. Maar zie... bijna negentig kreeg ze een lichte beroerte, met als gevolg dat ze urenlang duidelijk, hard, muziek hoorde in haar hoofd. Ierse liedjes om op te zingen en te dansen uit haar jonge jaren, die vervolgens allerlei beelden van toen met zich meevoerden. Dolgelukkig was ze, want ze kreeg haar kindertijd terug; diepbedroefd voelde ze zich toen "die deur weer gesloten werd", zoals ze het zelf uitdrukte. Toch was ze rijker geworden, want hoewel de aanvoer stopte, kon ze blijven teren op herinneringen waar ze voorheen niet over beschikt had. Ach, Oliver Sachs is gewoon een geboren verhalenverteller.
Oliver Sachs, De man die zijn vrouw voor een hoed hield. Londen, 1985. Vertaling P.M. Moll - Huber, Amsterdam, 1986.

25-09-2015

DE KATHEDRAAL VAN RAYMOND CARVER

Verhalenschrijver Raymond Carver (1938 - 1988) mag graag de lezer al  aan de start in zijn nekvel pakken. Liquidering begint zo: "Sandy's man kwam sinds hij drie maanden terug was afgevloeid niet meer van de bank."  En Vitaminen: "Ik had een baan en Patti niet. Ik werkte een paar uur per nacht in het ziekenhuis. Het was een baantje van niks." Niet te vergeten Waar ik vandaan bel: "J.P. en ik zitten op de veranda aan de voorkant van Frank Martins ontnuchteringsoord. Zoals wij allemaal bij Frank Martin is J.P. eerst en vooral een drinker." Kijk vooral ook eens naar De trein: "De vrouw heette juffrouw Dent, en eerder die avond had ze een man onder schot gehouden. Ze had hem voorover in de modder laten smeken om zijn leven." Je weet meteen wat voor hoofdpersonen in welke omstandigheden op je af gaan komen. Over wat en wie schrijft Carver bij voorkeur?

Zijn wereld wordt bevolkt door mensen uit de arbeidersklasse: je ontmoet dakdekkers, bakkers, serveersters, logementhouders. Ze maken lange dagen, verdienen weinig, vrezen voor hun baan. In hun schaarse vrije tijd zitten ze, onderuit gezakt, onafgebroken tv te kijken, blikjes goedkoop bier onder handbereik. Drank is trouwens een probleem: vier van de twaalf verhalen uit Kathedraal spelen zich af in de kringen van alcoholici, of mensen die op weg zijn dat te worden. Dat partners daaronder lijden en huwelijken ontwricht dreigen te raken ligt dus voor de hand.

 Het is een Noord - Amerikaanse samenleving die je voorgeschoteld krijgt. Je ontmoet individuen die er vrijwel alleen voor staan, in hun eentje of met een partner van stad naar stad trekken, dagen onderweg zijn om ergens, waar dan ook, wat dan ook, een baantje te vinden. Geen woord over staatssteun, uitkering of iets dergelijks. Wat hebben we het in Nederland toch goed! Je moet het in Amerika maar zelf opknappen. Hierbij past zijn stijl van schrijven: geen literaire hoogstandjes, maar eenvoudige spreektaal, tamelijk korte zinnen, nuchter, effectief taalgebruik. Want hij stipt alleen aan en houdt van een open einde; de actieve lezer denkt na en vult in. Wat ik wel mis is humor, gevoel voor relativering. Anton Tsjechov, zijn grote voorbeeld, was daarin een meester.

Carver wist waarover hij het had. Zijn vader werkte in een houtzagerij en was alcoholist; ook zijn zoon had een drankprobleem. Raymond zelf trouwde op zijn negentiende en trok de Verenigde Staten door, op zoek naar werk, dromend van een carrière als schrijver.Vanaf 1967 begon hij erkenning te krijgen. Hij publiceerde in tijdschriften gedichten en korte verhalen, die later gebundeld werden. De succesvolle film Short Cuts (1993), geregisseerd door Robert Altman, is gebaseerd op negen verhalen (en een gedicht) van Carver. Tegenwoordig ziet men hem vooral als de man die in de jaren tachtig van de vorige eeuw de short story weer aanzien heeft gegeven. Cathedral (1983) wordt wel als zijn beste bundel beschouwd.
Raymond Carver, Kathedraal. De Bezige Bij, Amsterdam, 2013. Vertaling van Sjaak Commandeur. 239 blz.

24-09-2015

EEN FILMKLASSIEKER: ROSEMARY'S BABY

Mia Farrow had het niet gemakkelijk tijdens de opnames van Rosemary's Baby. Het was natuurlijk geweldig om dankzij haar optredens in de succesvolle tv - serie Peyton Place voor het eerst een echte hoofdrol te krijgen in een heuse Hollywoodfilm, maar manlief zag dat heel anders. Ik doel hier op Frank Sinatra, bezig aan zijn derde huwelijk en bijna dertig jaar ouder dan Mia. Sinatra, gewend om gehoorzaamd te worden, wenste dat zijn vrouw uit die productie stapte en mee ging spelen in de film waar híj net mee bezig was. Mia, een 22 - jarige beloftevolle actrice, liet zich deze kans echter niet ontnemen en weigerde. Roman Polanski, een beroemdheid in Europa en eveneens gezond eerzuchtig, haalde opgelucht adem. Rosemary's Baby, naar een befaamde roman van Ira Levin, was zijn eerste Amerikaanse film; een succes zou voor wereldroem kunnen zorgen. Sinatra echter wilde geen gezichtsverlies lijden en stuurde een advocaat met alle echtscheidingspapieren naar de filmset. "Met tranen in mijn ogen tekende ik alles wat hij me voorlegde," vertelde Mia later.

Haar rol speelt ze overigens met verve. Rosemary trekt met haar echtgenoot Guy, een beginnende acteur, in een ruim New Yorks appartement. Het gebouw heeft een bedenkelijke reputatie; al snel pleegt iemand zelfmoord; soms horen ze spookachtig gezang ergens boven. Rosemary vindt dat hun oudere bovenburen, Minnie en Roman, zich te veel met hen bemoeien, te hulpvaardig zijn, voortdurend met goede raad binnen komen vallen. Dat wordt nog hinderlijker als ze zwanger raakt. Aan Guy heeft ze niets, die bewondert het echtpaar. Rosemary is jong, voor het eerst in verwachting, onzeker, voelt zich voortdurend bedreigd. Natuurlijk ten onrechte, beweert het kleine kringetje van nieuwe bekenden waarin ze zich nu beweegt. Maar Rosemary heeft een helder verstand en kan verbazend scherp observeren. Waarom werd die concurrent van Guy plotseling blind? Waarom raakte haar oudere vriend van vroeger opeens in coma? Is het niet raar dat Guy nu zo vaak gevraagd wordt?

Polanski mag graag appartementen en hun gebouwen gebruiken om te laten zien hoe mensen in deze ruimtes vervreemden, spookbeelden waarnemen, volledig doordraaien. Kijk er Repulsion, Le Locataire (The Tenant), Carnage  maar op na. Hier laat hij een aanvankelijk schuchter, volgzaam meisje zich ontwikkelen tot een zelfbewuste jonge vrouw die uiteindelijk krachtdadig het heft in eigen hand neemt, omdat ze beseft dat je als eenling voor jezelf moet opkomen. Horror, gevoed door occulte krachten met een vleugje Faust: zo staat het allemaal in de roman van Ira Levin, die Polanski, tot grote tevredenheid van de schrijver, zorgvuldig en trouw heeft gevolgd. Toen de film in 1968 werd uitgebracht, waren de kritieken jubelend en stroomde het publiek massaal toe. Roman Polanski werd een sterregisseur en Woonde Allen toonde grote belangstelling voor Mia Farrow. Ook nu nog is Rosemary's Baby een film waar je als toeschouwer klamme handen van krijgt.

09-09-2015

EEN ONGEWONE LIEFDESGESCHIEDENIS

Toen Giacomo Casanova in de zomer van 1749 Henriëtte ontmoette, was hij 24 jaar oud, vol zelfvertrouwen, en in het bezit van een goedgevulde beurs. Voor die tijd en zeker als Italiaan kon je hem met zijn 1.87 m een opvallend lange man noemen, terwijl zijn licht door de pokken aangetaste wangen hem een markant uiterlijk gaven. Seksuele ervaring had hij meer dan voldoende: op zijn twintigste was hij al vijf maal voor een geslachtsziekte behandeld.

Op een morgen hoort hij in zijn herberg te Cesena rumoer in de kamer naast hem. Daar blijkt een Hongaarse officier, een oudere man, de kamer te delen met een jong Frans meisje, dat merkwaardig genoeg mannenkleren draagt. De man wordt belaagd door o.a. de herbergier en een koetsier, die hem kennelijk willen oplichten. Omdat hij alleen Latijn spreekt en Casanova altijd bereid is hulpeloze mensen bij te staan, grijpt hij krachtdadig in en weet hij de boeven te verdrijven. Casanova heeft nog een ander motief. Uit schaamte had het meisje zich onder de dekens verborgen; als ze voor hem staat, beneemt haar schoonheid hem de adem. Hij overziet de situatie. De Hongaar is misschien wel zestig, door zijn taalprobleem converseren ze nauwelijks, ze willen naar Parma. Hij weet ogenblikkelijk wat hem te doen staat: meereizen naar die stad, de officier overreden het meisje aan hem over te laten, haar veroveren.

Dat doe je door geld te laten rollen, luxe aan te bieden. Hij schaft een prachtig rijtuig aan, onderhandelt met de Hongaar, die wel van het meisje af wil, en verklaart op haast theatrale wijze Henriëtte zijn liefde. Hij doet dat op zijn knieën, nederig, zodat zij hem bijna moet dwingen op te staan. Ze geeft zich aan hem over. Henriëtte kent niemand in Parma, heeft geen middelen van bestaan, voor haar is hij een godsgeschenk. Toch blijft ze waardig en beheerst. Wie ìs zij?

Eenmaal in Parma aangekomen, betrekken ze een kamer in een voornaam hotel. Vervolgens bezoekt Casanova een aantal winkels en hij bestelt een schoenmaker en naaisters om zijn geliefde de garderobe te bezorgen die bij haar past: linnen stoffen voor japonnen, bombazijn voor onderrokken en korsetten, zakdoeken, hoeden, jasjes. Ze voelt zich bezwaard, wil niet met dure cadeaus gekocht worden, zegt dat ze ook zonder dit alles van hem houdt. Even krijgt Casanova een inkijkje in haar leven als ze verzucht: "Het is mijn wens je nooit te verlaten. Maar ik ben er zeker van dat men mij zoekt, en ik weet dat zij zich zonder veel moeite van mij meester zullen maken als zij mij hebben gevonden." Een brute echtgenoot, een hardvochtige schoonvader die haar in een klooster wilde plaatsen, meer zal Casanova nooit te weten komen.

Drie gelukzalige maanden leven ze als man en vrouw in Parma. Elke dag is voor beiden één groot feest. Lichamelijke liefde, intellectuele conversatie, hartelijkheid, ze laven zich volop aan elkaar. Ze blijkt scherpzinnig, wijs, geestig. Tijdens een avond met muzikale optredens neemt ze plotseling een cello over en speelt, samen met het orkest, van het blad op virtuoze wijze een stuk na.

Wanneer de hemel de aarde raakt, duurt dat maar even. Wat Henriëtte steeds vreesde, gebeurt ook. Een edelman uit de Provence herkent haar, bezoekt hen, en zij zondert zich uren met hem af om een brief  samen te stellen. Na het antwoord wordt er een vooraanstaande bankier ingeschakeld die haar een grote geldsom ter hand stelt. Casanova krijgt daarvan de helft: ze betaalt hem de onkosten die hij voor haar gemaakt heeft. De bankier zorgt ook voor een rijtuig met twee betrouwbare mannen die haar van Genève naar Frankrijk brengen. Het is over, uit, voorbij. In de laatste vierentwintig uur blijven slechts zuchten, tranen en innige omhelzingen over. Henriëtte is echter ook zakelijk. Hij mag géén navraag naar haar doen, en als ze elkaar nog eens in Frankrijk tegen mochten komen, dan mag hij géén blijk van herkenning geven.

Als het rijtuig wegrijdt, kijkt hij het net zo lang na tot het stipje verdwenen is. De volgende dag krijgt hij een brief met slechts één woord: vaarwel. Op het glas van een raam op zijn hotelkamer blijkt ze gekrast te hebben: "Je zult ook Henriëtte vergeten." Teruggekeerd in Parma overhandigt de Provençaalse edelman hem een troostende brief van Henriëtte, waarin ze de hoop uitspreekt: "Laten we elkaar dus nooit vergeten en laten we vaak terugdenken aan onze liefde om die in gedachten opnieuw te beleven." Casanova zal 73 jaar worden, vele tientallen vrouwen beminnen, en vol weemoed haar raad opvolgen.
Giacomo Casanova, Henriëtte. Deel 3 uit de reeks De geschiedenis van mijn leven. Amsterdam, 1993. Vertaling Theo Kars, 340 blz.




26-08-2015

EEN DAG UIT HET LEVEN VAN MRS DALLOWAY

Nee, ik moet u teleurstellen: Clarissa Dalloway houdt niet echt van haar man. Natuurlijk, ze wist wat ze deed toen ze Peter Walsh afwees en voor Richard koos. Iemand had hem in een zomer, lang geleden, meegebracht, toen iedereen ervan uitging dat Peter en Clarissa bij elkaar hoorden. Eerst werd Richard verliefd en daarna zij. "Met jou amuseer ik me alleen maar, terwijl Richard en ik elkaar begrijpen," zei ze. Peter is geestig en avontuurlijk, Richard vooral betrouwbaar en conservatief. Op deze dag, in juni 1923, zal Peter, na een verblijf van vijf jaar in India, Clarissa weer ontmoeten.

Want zij houdt die avond een feestje en is daar de hele dag voor in de weer. Wonend in Westminster, Londen, want haar man zit in de politiek, doet ze daar haar boodschappen en plaatst ze haar bestellingen. Ondertussen gaan haar gedachten terug naar haar jeugdjaren, mijmert ze over de bekenden die ze ontmoet, denkt ze na over zichzelf. Een vrouw van 52 jaar, grijs geworden na haar ziekte, mager, spits gezichtje, mooie handen en voeten, altijd goed gekleed. Intellectueel schat ze zichzelf niet hoog in; wel weet ze dat ze over een grote dosis mensenkennis beschikt en daardoor in staat is mensen te helpen en te bemoedigen.

Ook van anderen kent de lezer de gedachten. Van Peter en Richard natuurlijk, maar ook van de beklagenswaardige miss Kilmer, de lerares van dochter Elisabeth, en van de tragische Septimus Warren Smith, die geestelijk zo in nood is. Allen leven op uiteenlopende wijze toe naar Clarissa's partijtje, waarvan het bezoek van de eerste minister het hoogtepunt moet worden. Alleen Peter ziet dat anders. Hij hoopt dat iemand hem een baan kan bezorgen; bovendien verlangt hij hevig naar een ontmoeting met Clarissa, de vrouw die hij nog steeds liefheeft.

Virginia Woolf ( Londen, 1882 - 1941) beschrijft in haar roman Mrs Dalloway haar personages van binnenuit, zodat de lezer hun intiemste gedachten kent. Zo weten we dat Clarissa lesbische gevoelens heeft gekend, dat Septimus aan de Eerste Wereldoorlog een trauma heeft overgehouden, dat miss Kilmer dolgelukkig is dat ze op het feestje mag komen. Maar deze eindeloze stream of consciousness, nauwelijks afgewisseld door dialogen, humorloos, intrigeloos, levert een, ik kan het ook niet helpen, tamelijk ongenietbaar boek op. Dat Mrs Dalloway geregeld op allerlei lijstjes prijkt van waardevolle boeken uit een bepaalde periode (zie Wikipedia) knaagt weliswaar aan mijn zelfvertrouwen, maar buigen doe ik niet. Saai! Vervelende mensen! Overdreven literair!
Virginia Woolf, Mrs Dalloway. Londen, 1925. Vertaling Nini Brunt, Amsterdam, 2006.

12-08-2015

EEN FILMKLASSIEKER: HIGH NOON

Eigenlijk is voor Will Kane de beslissing helemaal niet zo moeilijk. Zeker, na de huwelijkssluiting gaan zijn vrouw en hij op weg naar een ander stadje om daar een winkel over te nemen, maar zojuist heeft men hem verteld dat Frank Miller in de trein naar Hadleyville zit. Vijf jaar geleden arresteerde sheriff Kane deze moordenaar; tot ieders ontsteltenis is hij nu dus vrijgelaten. Drie van zijn misdadige kornuiten, onder wie Lee Van Cleef in zijn debuutfilm,  lopen al uitdagend door het stadje, wachtend op de trein van twaalf uur ('high noon'). Iedereen kan zich nog goed herinneren dat Miller in de rechtszaal gedreigd heeft zich eens te zullen wreken. De toenmalige rechter is al gevlucht en raadt Will aan hetzelfde te doen.

Even buiten Hadleyville draait Kane paard en wagen om en rijdt, ondanks de protesten van zijn Amy, terug. Sinds één dag is hij weliswaar geen sheriff meer, maar zijn plichtsbesef zegt hem dat hij al die keurige burgers niet in de steek kan laten. Bovendien: een Kane die zich uit de voeten maakt voor een bandiet die wil vechten? Zijn eergevoel verlangt van hem dat hij de strijd aangaat.

Regisseur Fred Zinnemann leidde de opnames voor High Noon in september en oktober van 1951 met een budget van 800.000 dollar. Voor de rol van Will Kane dacht hij aanvankelijk aan Gregory Peck, Charlton Heston of Kirk Douglas. Toen zij allen verhinderd bleken, kwam pas Gary Cooper in beeld. Zijn aantrekkingskracht op het grote publiek was tanende, en met zijn vijftig jaar stak hij wel erg af tegen zijn  21 - jarige bruid Grace Kelly. De rol van de westernheld die op zichzelf teruggeworpen wordt en dan juist zijn moed kan tonen, zat de slanke, 1.91 m lange Cooper met zijn gegroefde, vaak licht gekwelde gezicht als gegoten. Hij zou er in 1953 een Oscar voor krijgen.

High Noon is meer dan een western. Geen jongensachtig gedoe met veedieven, opstandige indianen of geblondeerde vrouwen die de saloon onveilig maken. Zinneman en zijn scenarioschrijver Carl Foreman wilden serieuze morele conflicten. Plicht en eer bij Kane; de geweldloze samenleving van quaker Amy en haar trouw jegens haar man; de lafheid van de burgers, die Kane uitstoten; de jaloezie van de hulpsheriff. Met een klok die start bij twintig voor elf en onverbiddelijk afstevent op high noon, met geregeld op de achtergrond het door Tex Ritter gezongen lied Do not forsake me, oh  my darling (forsake = in de steek laten) krijgt u een strak opgebouwde, ernstige film te zien, vol met problemen die in elke samenleving voorkomen. Daarom waren de echte westernliefhebbers niet zo enthousiast, maar ook daarom is High Noon ook na ruim zestig jaar een klassefilm.

28-07-2015

EEN ZELDZAAM GOED MENS

Op een morgen tegen het einde van november zit er een jongeman van zo'n 26 jaar in de stoomtrein van Warschau naar Petersburg, die opvalt door zijn dikke, blonde haren, grote blauwe ogen en fijn besneden gelaatstrekken.  Prins Mysjkin is zijn naam; na vier jaar voor zijn gezondheid in Zwitserland te hebben doorgebracht, keert hij nu terug naar zijn geliefde Rusland. Er is hem daar een erfenis in het vooruitzicht gesteld, die hopelijk zijn benarde financiële situatie wat draaglijker maakt.

In de trein leert hij een leeftijdsgenoot kennen, Rogózjin, die hem helpt om in contact te komen met het gezin van de invloedrijke en kapitaalkrachtige generaal Jepántsjin, wiens vrouw in de verte familie van de prins is. En zo komt Mysjkin in de hogere kringen van Petersburg terecht, waar hij al gauw de aandacht begint te trekken.

De prins blijkt namelijk een heel aparte man te zijn. Na vier moeilijke jaren in Zwitserland verlangt hij naar een aangenaam, sociaal leven. Welnu, een man met zoveel plezierige karaktertrekken had men in de gezelschappen waarin hij zich nu beweegt, nog niet ontmoet.  Hij is eerlijk, openhartig, empathisch, hoffelijk, staat onverschillig tegenover geld. Frappant is daarom zijn felle uithaal naar het katholicisme, waarvan de prins vindt dat het een onchristelijk geloof is.  Even opgewonden kan hij praten over de Russische beschaving, de Russische ziel en het Russische volk. Hij lijkt  Dostojewski zelf wel. Zijn patriotisme werkt bevreemdend, zijn naïviteit wekt de lachlust op, zodat hij wel de idioot genoemd wordt. Volstrekt ten onrechte: Mysjkin beschikt over een helder verstand, waarmee hij vlug mensen en situaties kan doorgronden.

Hoe staat het met de vrouwen? Hij verkeert in de benijdenswaardige positie dat twee jonge, beeldschone vrouwen geregeld op hem verliefd worden. Die positie wordt echter discutabel als men weet dat beide jongedames uitzonderlijk wispelturig zijn. Neem nu Nastasja. Ze is de maintenee van de veel oudere Tótski, die van haar af wil. Ze voelt zich koopwaar, minderwaardig, schuldig. Mysjkin woont met haar samen, wil trouwen, houdt van haar...uit medelijden, en telkens loopt ze van hem weg. Neem nu Aglája, de jongste dochter van generaal Jepántsjin. Waar iedereen bijstaat, noemt ze hem " eerlijker en edeler dan zij allemaal, beter en liever en intelligenter." Maar als ze hem een keer in het openbaar voor gek zet, zit hij er hulpeloos en verslagen bij. Te veel heer en dan op twee van zulke vrouwen verliefd, daar rust geen zegen op.

Te goed, te lief, te netjes. Maandenlang levend te midden van onvoorspelbare, egocentrische, manipulatieve ambtenaren, landgoedbezitters, generaals en edellieden gaat prins Mysjkin, de man met uitsluitend goede eigenschappen, terug naar Zwitserland. Ook in de  maatschappij van het negentiende - eeuwse Rusland moet je weerbaar zijn en het liefst ook een tikkeltje gemeen.
F.M. Dostojewski, De idioot (1868), vertaald door Charles B. Timmer voor uitgeverij G.A. van Oorschot in 1960, ook uitgebracht in de Rainbow Pockets, vierde druk 2008.

29-06-2015

WAT VAN HET HUIS IS, BLIJFT IN HET HUIS

Toen Arie, de broer van mijn vrouw, trouwde met zijn Mia, besloten we dat we ruzie in de familie ten koste van veel, zo niet alles, zouden vermijden. Alsjeblieft geen toestanden waar Het Familiediner tegenwoordig zo in uitblinkt. Want al snel na de eerste kennismaking bleek Mia een jongedame met haar op de tanden. Een vrouw die zich niets laat zeggen, altijd gelijk heeft, alles wat ook maar zweemt naar een aanval op haar meningen en rechten met ijzeren vuist, stalen wil en spijkerharde taal pareert. Het jeugdige paar trok in bij mijn schoonouders, waardoor Mia de kans kreeg om aan allerlei lieflijke gewoontes en aangename tradities resoluut een einde te maken. Maar het is waar: hard werken, dat kon ze ook. De godganselijke dag was ze bezig in en rond het huis, terwijl ze bovendien geregeld Arie en onze schoonvader terzijde stond in hun gemeenschappelijke bedrijf. Een lieve vrouw was ze echter niet. En dat er helaas ook geen kinderen kwamen, hielp ook al niet mee.

Onze schoonmoeder had veel verstand van en een grote liefde voor oude spulletjes. Vazen, lepeltjes, spiegels, mandjes, krukjes, serviezen. Ze had ze gekregen, verzameld, gekocht. Alles was gaaf, kleurrijk, smaakvol. Af en toe gaf ze wat weg; wat ze zelf erg mooi vond, hield ze. Dus die prachtige, heel aparte, aardewerken schaal, vanbinnen middelbruin, vanbuiten beige, had een eigen plekje en het was niet de bedoeling dat er iemand aankwam. Toen mijn vrouw eens voorzichtig vroeg of ze die 'later' mocht hebben, was het antwoord: "Dit is nog een erfstuk van mijn grootmoeder. Zo lang ik leef, blijft die schaal hier. Maar ik beloof je: na mijn dood is hij voor jou."

Omdat de mens wikt, maar God beschikt, kwam die tragische gebeurtenis veel vlugger dan we voor mogelijk hadden gehouden. Zelfs Mia, die toch buitengewoon goed haar emoties verbergen kon, bleek enigszins aangeslagen. Ze sprak minder luid, berispte Arie nauwelijks en de geringschattende houding die ze doorgaans tegenover mij aannam, bleef  deze keer achterwege. Speet het haar misschien ook dat ze haar wat bedeesde schoonmoeder nogal hardvochtig behandeld had? En vanzelfsprekend was de organisatie rond begrafenis en koffietafel bij haar in goede handen.

Twee dagen later vroeg mijn vrouw, met de schaal in haar hand, aan haar vader: "We rijden straks weg. Zal ik hem dus nu maar meenemen?"  Precies op dat moment kwam Mia binnen. Haar timing was zo voortreffelijk, dat ik me weleens afgevraagd heb of ze ons steeds in de gaten gehouden heeft, omdat ze vermoedde dat erfeniskwesties de kop op zouden steken. " Daar komt niets van in", zei ze in ieder geval, "wat hier hoort, blijft hier staan." Wij wierpen tegen dat het een erfstuk betrof dat al gedurende enkele generaties van moeder naar dochter overging, dat de overledene deze schaal onlangs ook aan haar dochter beloofd had, dat het voor mijn vrouw een prachtige herinnering zou zijn. "Staat het zwart op wit?" vroeg ze  pesterig, wetend dat dit niet zo was. "Bovendien, hier in onze streek geldt en dat is jullie ook bekend: wat van het huis is, blijft in het huis." Ze sprak haar zinnen anders uit dan normaal. Niet schreeuwend met een rood hoofd en vlammende ogen, maar heel koel, heel beheerst, haast fluisterend. Zíj had het recht aan haar zijde, schoonvader vond dat eigenlijk ook, en onze gevoelsargumenten beroerden haar koude ziel totaal niet.

Onlangs, na jaren, zagen we de omstreden schaal terug. Op zoek naar onze kleinzoon, die de gewoonte heeft om onveilige trappen te beklimmen en duistere vertrekken te bezoeken, kwamen we terecht in een vergeten zolderkamertje. Daar, in een hoekje, stond onze bloedeigen schaal: een beetje vervuild, enigszins bekrast, een tikkeltje eenzaam. Even bekroop ons de neiging om het erfstuk onder een jas te verbergen en in triomf mee naar huis te voeren. Maar nee, dat had toen moeten gebeuren, toen het verdriet nog vers was.

12-06-2015

DE SURPRISE

Jacob van Zuylen de With leidt het leven waar oppervlakkige mensen van dromen. Na de dood van zijn moeder is hij schatrijk, als afstammeling van een oud adellijk geslacht woont hij uiteraard in een fantastisch kasteel met veel te veel vertrekken, omzoomd door uitgestrekte tuinen en bossen, die hem allemaal toebehoren. Hij kan kiezen uit allerlei exclusieve auto's van de meest uiteenlopende merken als hij een tochtje wil maken, daarbij uitgezwaaid door bedienden, tuinlieden en jachtopzieners, die allen nodig zijn om de boel op orde te houden. Jong, gezond en intelligent, maar gelukkig is hij niet. Sterker nog, hij spant zich in om de dood een handje te helpen. De toeschouwer kent de reden, maar denkt toch: jongen, wacht nog even, wie weet wat voor leuks er op je pad kan komen. Georgina Verbaan bijvoorbeeld, die in deze film Anne de Koning heet.

De dood komt veelvuldig aan bod in De Surprise, maar hij wordt niet afschrikwekkend voorgesteld. Integendeel eigenlijk. Hij kan je verzoenen met het leed dat je aangedaan is, de dood biedt troost, geeft je de gelegenheid om je te herenigen met diegenen die je lief zijn. Vind je het huidige leven maar inferieur, dan is de dood in staat je na je afscheid een bestaan van een hoger niveau te verschaffen.

En allen die eruit willen stappen, kunnen geholpen worden: discreet, hoffelijk, stijlvol. Correcte zakenlieden stellen het contract op en als dat getekend is, bestaat er geen weg terug. Toch?

Regisseur Mike van Diem gaat soms luchtig, soms zakelijk, en steeds respectvol met de dood om. Hij schuwt de zwarte humor gelukkig niet, maakt gebruik van een boeiend scenario en zorgt voor een einde dat tot nadenken stemt, mede dankzij het ingetogen spel van Jan Decleir. Ach, sterven is zo kwaad nog niet.
De Surprise, geregisseerd door Mike van Diem, uitgebracht in 2015. Hoofdrolspelers: Jeroen van Koningsbrugge, Georgina Verbaan, Jan Decleir, Henri Goodman. Speelduur: 102 minuten. Waardering: 4 sterren.

02-06-2015

OM NIET TE VERDWALEN

De al wat oudere schrijver Jean Daragane was al geen mensenvriend, maar nu mijdt hij zelfs elk contact. Gaat u maar na: hij heeft de laatste drie maanden niemand gesproken, de telefoon is al geruime tijd niet overgegaan, geen enkele vrouw speelt een rol in zijn leven en van kinderen is al helemaal geen sprake. Ook over familieleden horen we niets, behalve dan dat hij alle banden met zijn moeder lang geleden verbroken heeft. Zijn adresboekje is hij kwijt, maar na diep nadenken moet hij vaststellen dat niemand die daar in stond iets voor hem betekend heeft. De hitte die Parijs momenteel teistert houdt hem binnen, wat zijn eenzaamheid versterkt, maar toch: ongelukkig is hij niet.

Daarom staat hij echt niet te popelen als een meneer Ottolini zich meldt met de mededeling dat hij het adresboekje gevonden heeft en of ze een afspraak kunnen maken. Hij stemt uiteindelijk toe, omdat de man hem op een aparte manier toespreekt: meeslepend en een tikkeltje dreigend. Wat hij echt van Daragane wil, blijkt als hij hem ontmoet in het gezelschap van een aantrekkelijke vriendin. In zijn debuutroman, zo'n veertig jaar geleden geschreven, had hij een bepaalde persoon beschreven. Wat weet Daragane van hem af? De man was wellicht betrokken geweest bij een misdrijf. En hij staat ook in dat adresboekje. Ottolini blijkt zich helemaal in het leven en werk van Daragane verdiept te hebben. Zijn vriendin komt langs, ze bellen hem op, verwijzen naar gebeurtenissen uit zijn jeugd. Wat willen ze? Hem chanteren?

Daragane herinnert zich zó weinig, dat ze er moedeloos van worden. Maar door al dat gevraag is zijn geheugen op toeren gekomen. Waarom schreef hij die eerste roman? Dat was toch vooral om die vriendin van zijn moeder te bereiken, in de hoop dat ze zou reageren. Waarom had hij de eerste twee hoofdstukken van dat boek geschrapt? Waren ze al te pijnlijk autobiografisch? Waarom zei het begrip 'thuis' hem niets? Als een detective speurt Daragane rond in zijn eigen jongensleven, dwalend door Parijs en omgeving, terwijl hij verdrongen herinneringen wakker schudt en voormalige kennissen voorzichtig ondervraagt.

Patrick Modiano, Nobelprijswinnaar 2014, schreef een roman waarin heden en verleden langs elkaar schuren, zodat het nut van verdringen, de noodzaak van vergeten en de gevolgen van een jeugd zonder liefde zichtbaar worden gemaakt. Maar het boek gaat ook over ù. Misschien helpt het als u weet waar uw diepste angsten vandaan komen.
Patrick Modiano, Om niet te verdwalen. Oorspronkelijke titel Pour que tu ne te perdes pas (2014). Vertaald door Maarten Elzinga, Amsterdam - Antwerpen, 2015. 152 blz.

28-05-2015

EEN THRILLER VAN TOEN (1)

Op 2 mei 2015 overleed de Engelse schrijfster Ruth Rendell, 85 jaar oud. Ze debuteerde in 1964 als thrillerauteur met, toen al, inspecteur Wexford als hoofdpersoon. In totaal zou ze 24 Wexford - romans laten verschijnen. Bovendien publiceerde ze verhalenbundels en 41 psychologische thrillers, waaronder 14 onder het pseudoniem Barbara Vine. In dit genre blinkt ze echt uit. Ze tekent het karakter van de dader uitvoerig en geloofwaardig, zodat de lezer begrijpt waarom hij of zij tot de bewuste misdaad gekomen is. Erfelijkheid, armoede, vooral klassenverschil, in Groot - Brittannië nog zo veelvuldig aanwezig, ze kunnen allemaal een rol gespeeld hebben.  A Judgement in Stone uit 1977, in Nederland verschenen onder de titel Het stenen oordeel (1978), werd bij haar overlijden algemeen geroemd. In 1995 verfilmde Claude Chabrol deze roman onder de titel La Cérémonie, met Isabelle Huppert in de hoofdrol.

Dit is de allereerste zin: " Eunice Parchman doodde de familie Coverdale omdat ze niet kon lezen of schrijven." Gewaagder kan eigenlijk niet. De lezer kent nu al dader, slachtoffers, motief. De schrijfster legt meteen bijna al haar kaarten op tafel. Twee bladzijden verder kom je ook te weten op welke dag de moorden werden gepleegd: Valentijnsdag, 14 februari. Ruth Rendell gooit al haar talenten in de strijd om de lezer tot doorlezen te dwingen. En dat doe je, want het motief is natuurlijk waanzinnig en de moordenares wil je daarom ook leren kennen. En wat zijn de Coverdales eigenlijk voor mensen?

Eunice Parchman solliciteert bij de goed gesitueerde, intellectuele familie Coverdale naar de functie van huishoudster, maar verzwijgt dat ze analfabeet is. Geboren in een armoedige omgeving, belast door moeilijkheden van huiselijke aard, heeft ze in haar jeugd nooit leren lezen en schrijven. Ze schaamt zich daar diep voor en haat daarom alles wat met letters te maken heeft.
Jacqueline en George Coverdale verzuimen naar haar verleden te informeren en nemen de vrouw aan. Na verloop van tijd merken zij en hun kinderen Giles en Melinda dat ze nu toch wel een heel vreemd geval in huis hebben. De lezer weet nog meer. Eunice heeft geen vrienden of vriendinnen, want mensen interesseren haar niet. De kilheid straalt van haar af. Ze vraagt nooit naar iets of iemand, houdt haar antwoorden zo kort mogelijk, maar doet haar huishoudelijke werk uitstekend. Haar goede geheugen komt Eunice van pas als ze wat wil bijverdienen. Ze onthoudt de zwakheden van enkele mensen uit de buurt en gaat ze vervolgens chanteren. Wanneer ontdekken de Coverdalwes dit nou? vraagt de lezer zich geregeld geëmotioneerd af. De situatie wordt pas echt precair als Eunice haar sister - in - crime Joan ontmoet, een intelligent, hysterisch kreng.

Waar klassenonderscheid en psychopathische personen samenkomen, wordt het Noodlot geboren dat de familie Coverdale naar de ondergang voert. Ruth Rendell bouwt de spanning vakkundig op, handig gebruikmakend van het feit dat de lezer de onheilsdatum kent. Ze verwijst geregeld naar de fatale afloop, noemt dag en maand, en de lezer kan aftellen. Zo krijgt het Noodlot nog een extra lading. Inderdaad, je kunt de Coverdales, die het ook niet kunnen helpen dat altijd alles zo meezat, 'gedoemd'  noemen. Er bestaan nu eenmaal krachten waar de mens niet tegenop kan.
Ruth Rendell, Het stenen oordeel (1978). Vertaling door N. Brink - Wessels van A Judgement in Stone (1977) van Ruth Rendell. Uitgeverij Het Spectrum, Utrecht. 223 blz.
Zie voor meer informatie over klassieke misdaadromans www.tomasross.nl

25-04-2015

DE KLOKKENLUIDER VAN DE NOTRE - DAME

Natuurlijk weet u wie Quasimodo is: die gebochelde klokkenluider, met een zeer groot hoofd vol rood haar, rechter oog bedekt door een dikke wrat, een neus als een hoefijzer, vreemd gekronkelde benen, handen als dienbladen, ongelooflijk sterk, altijd kwaadaardig en achterdochtig. Kortom: een monster.

Vanzelfsprekend kent u Esmeralda: zestien jaar, zigeunerinnetje, bruin gelaat, rank en slank, bloedmooi, met een groot hart voor de zwakkeren in de samenleving, altijd vergezeld door haar geitje. Kortom: la belle et la bête, the beauty and the beast.

Maar wat schiet u nog meer te binnen als u denkt aan de historische roman Notre - Dame de Paris (1832) van Victor Hugo (1802 - 1885)? Natuurlijk, de majestueuze kathedraal speelt een belangrijke rol in dat boek, omdat Quasimodo in die kerk woont en vanaf zijn veertiende de klokken luidt, zodat hij al rond zijn twintigste doof is. En vluchtte Esmeralda er niet naar binnen? Maar waarom eigenlijk? Had een priester daar niet mee te maken?

Nou en of. Die priester wordt al gauw aartsdiaken en heet Claude Frollo. Deze vijfendertigjarige man met het kalende hoofd is de spin in het web, een fascinerende, walgelijke, misdadige, meelijwekkende persoonlijkheid. In het Parijs van 1482 kent men hem als de geestelijke die al jong aan de Notre - Dame verbonden is en altijd maar studeert. Theologie, filosofie, geneeskunde, recht, hij heeft overal verstand van. Een kamergeleerde, maar als hij langs de plaats komt waar vondelingen neer worden gelegd, valt zijn oog op een wat ouder kind, ongeveer vier jaar, dat afschrikwekkend lelijk is. Hij besluit het te adopteren en geeft het de naam Quasimodo. Als veel later de betoverende Esmeralda in Parijs opduikt om haar geitje allerlei toverkunstjes te laten doen, zullen die drie levens, geleid door het noodlot, onwrikbaar met elkaar verbonden worden.

Om de lezer deze spannende en soms melodramatische geschiedenis binnen te sleuren schildert Victor Hugo met veel bravoure het Parijs van de late middeleeuwen. Hij weidt uit over architectuur, vertelt de geschiedenis van de stad, legt het enorme belang van de uitvinding van de boekdrukkunst voor die tijd uit. Zijn grote kracht ligt vooral in de meeslepende beschrijvingen van milieus, situaties, gebeurtenissen. Zo leert de lezer de Parijse onderwereld, waar Esmeralda toe behoort, kennen; hij staat met zijn neus vooraan als boeven de Notre - Dame bestormen om haar te redden; Hugo laat zien hoe laconiek rechters omspringen met de doodstraf; hij legt uit wat vrijplaatsen zijn; hij toont zó indringend hoe beulen te werk gaan in martelkamers en hoe slachtoffers wegteren in onderaardse kerkers, dat u er klamme handen van krijgt.

In De klokkenluider van de Notre - Dame staan heftige hartstochten centraal: blinde haat, kokende woede, waanzinnige liefde, felle jaloezie, gekmakende wanhoop. Hugo laat u niet los voordat het noodlot met al zijn grillen en toevalligheden definitief heeft toegeslagen. Nee, de afloop kent u niet, want alle verfilmingen en musicals eindigen anders dan in het boek. Waarom aarzelt u nog?
Victor Hugo, De klokkenluider van de Notre - Dame. Vertaald door Bas Terpstra, opgenomen in de Perpetua - reeks. Athenaeum - Polak & Van Gennep, Amsterdam, 2011. 573 blz.



01-04-2015

DE OFFERS

In mei 1946 startte in Tokio het proces waarin 28 Japanse oorlogsmisdadigers berecht zouden worden. Generaals en ministers werden verantwoordelijk gesteld voor de moord op twaalf miljoen mensen. Het tribunaal bestond uit elf rechters, afkomstig uit de landen die gevochten hadden tegen Japan. De jongste rechter, nog geen veertig, kwam uit Nederland . In de roman De offers van Kees van Beijnum heet hij Rem Brink.

Brink is erg tevreden met zichzelf. De mooie Dorien, afkomstig uit een rijk en voornaam milieu, koos voor hem en niet voor die gesoigneerde jonge mannen die haar steeds omringden. En bij vakgenoten staat hij in hoog aanzien. Al vroeg professor in Leiden, door het ministerie van Buitenlandse Zaken uitgezonden naar het proces dat een waardig opvolger moest worden van dat van Neurenberg: er is alle reden om na een half jaar hard werken jezelf een verzetje te gunnen. Hij wil een vrouw. En zo ontmoet Brink Michiko.

Ze is een opvallend aantrekkelijke Japanse, veertien jaar jonger dan Brink. Haar ouders zijn omgekomen bij een bombardement, familie woont ver weg in de bergen, ze moet het in Tokio alleen zien te redden. Dat lukt omdat ze prachtig klassiek kan zingen en gesteund wordt door mevrouw Haffner, invloedrijk in muzikale kringen, met relaties tot aan westerse conservatoria.

Als Brink zich nogal vaak met Michiko in het openbaar vertoont, grijpt mevrouw Haffner krachtig in. Ze waarschuwt Michiko dat ze haar carrière op het spel zet, ze laat Brink onomwonden weten dat hij een fout maakt die talloze voorgangers diep betreurd hebben. Want de kloof tussen West en Oost is onoverbrugbaar: westerlingen zijn de overwinnaars en kijken neer op de Japanners. De verliezers kunnen niet anders dan buigen, maar diep in hun hart minachten ze die protserige schreeuwlelijken. Een relatie? No way!

Tegelijkertijd dient er zich een tweede conflict aan. Brink is het fundamenteel oneens met zijn collega - rechters. Een belangrijk onderdeel van de aanklacht tegen de beschuldigde Japanners luidt: misdaden tegen de vrede, d.w.z. zonder reden plannen maken of uitvoeren om een oorlog te beginnen tegen een ander land. Vóór de Tweede Wereldoorlog bestonden deze misdrijven juridisch niet, dus kan men in 1946 niemand daarvoor berechten. Brink wordt uitgestoten, haast als een paria behandeld, maar hij blijft voet bij stuk houden. Zijn affaire met Michiko leidt tot besmuikt lachen, dubbelzinnige opmerkingen, openbare beledigingen.

Vier jaar heeft Van Beijnum aan zijn boek gewerkt om feiten en fictie met elkaar te verweven. Schuld en schaamte, verantwoordelijkheidsgevoel en gemakzucht, rechtspraak en landsbelang, macht en onderdrukking, ze komen allemaal voorbij in deze meeslepende, soms iets te uitvoerige roman. Bent u geïnteresseerd in de historische gang van zaken, kijk dan hieronder.
Kees van Beijnum, De offers. De Bezige Bij, Amsterdam, 2014. 509blz.
Hugo Röling, De rechter die geen ontzag had. Wereldbibliotheek, Amsterdam, 2014. 384 blz.

18-03-2015

BLOEM OVER VERLANGEN EN GELUK

Nu is de dichter J.C. Bloem (Jacques voor zijn vrienden) al bijna vijftig jaar dood, en toch durft uitgeverij Atheneum - Polak & Van Gennep het aan om in januari 2015 een nieuwe druk van zijn Verzamelde gedichten uit te brengen. De negentiende alweer. Vanwaar die populariteit? Waar gaan die gedichten eigenlijk over?

In 1921 verscheen zijn eerste bundel, Het verlangen. Bloem zelf legde uit wat hij daaronder verstond: niet het gevoel iets wezenlijks te missen, maar het besef dat het de mens nu eenmaal niet gegeven is om zijn wensen vervuld te zien. Die onvervuldheid inspireert hem, geeft zijn leven zin, maakt hem zelfs haast gelukkig. Nee, religie heeft er niets mee te maken, Bloem geloofde niet. De avonturier weet:

Wij voelen, dat wij anders kunnen niet dan zwerven,
En zwerven is verlangen en verlangen derven.

De oude zwerver is trots op het leven dat hij geleid heeft:

En om de schijn der tintelende sterren
Heb ik de veiligheid van 't huis versmaad.

En voor de meesten geldt:

Verlangen zonder vorm en zonder naam,
Is nu geworden tot een warme regen
Buiten een zilvren raam.

Pas in 1937 kwam de volgende bundel, De nederlaag, uit. De titel laat er dus geen twijfel over bestaan: Bloem is somberder geworden, hij ziet het leven als een eentonige reeks van eindeloze dagen, zonder dat er zicht is op betere tijden.

Er is voor de eenzaamheid van 't hart
Geen mens, die uitkomst geeft.

De onvervulbaarheid van het verlangen, verbittering, berusting, eenzaamheid: tot en met zijn laatste bundel Avond (1950) zal hij hierover dichten in welluidende verzen, sober en helder, met hier en daar een ouderwets woord, een zinswending die aan lang geleden refereert. De klassieke bouw, de voor iedereen invoelbare emoties, de rijke klank, maken van Bloem een dichter die niet alleen door kenners hogelijk gewaardeerd wordt, maar die ook het grote publiek aanspreekt. De 55000 exemplaren die na de zeventiende druk van de Verzamelde gedichten verkocht zijn, getuigen daarvan, maar ook het feit dat diverse dichtregels nog geregeld geciteerd worden. Want u kent vast wel:

Voorbij, voorbij, o en voorgoed voorbij.

Ook:

En dan: 't had zoveel erger kunnen zijn.

Vooral:

Denkend aan de dood kan ik niet slapen,
En niet slapend denk ik aan de dood.

En omdat u niet moet denken dat Jacques Bloem ( 1887 - 1966) vooral knorrig en neerslachtig was, tot slot een kwatrijn dat uiting geeft aan  zijn talent om juist oog te hebben voor de kleine genietingen des levens:

Ik heb van 't leven vrijwel niets verwacht,
't Geluk is nu eenmaal niet te achterhalen,
Wat geeft het? - In de koude voorjaarsnacht
Zingen de onsterfelijke nachtegalen.






04-03-2015

ALLE DAGEN FEEST

Aanvankelijk zag Remco Campert (geboren 1929) zich vooral als dichter. Hij behoorde tot de oprichters van het poëzietijdschrift Braak in 1950, publiceerde in de eerste helft van de jaren vijftig drie gedichtenbundels en werd, met o.a. Gerrit Kouwenaar en Hugo Claus, gerekend tot de Vijftigers. Hun experimentele poëzie brak met alle vooroorlogse tradities, terwijl ze in hun kritieken korte metten maakten met gevestigde namen. De gedichten van Campert bleken overigens aanzienlijk toegankelijker dan het hermetische werk van zijn collega's.

Dit verhinderde niet dat Campert onmogelijk van het schrijven van poëzie kon leven. Noodgedwongen schakelde hij over naar cursiefjes (die hij ook nu nog in de Volkskrant publiceert), waaruit later verhaaltjes en zelfs hele verhàlen voortkwamen. Toen uitgeverij De Bezige Bij in 2014  haar zeventigjarig bestaan wilde vieren, besloot men om twaalf klassiekers te herdrukken. Daartoe behoorde ook de verhalenbundel Alle dagen feest van Remco Campert uit 1974. Deze bestaat, zoals schrijfster Sanneke van Hassel in een nawoord uitlegt, uit veertien verhalen die uit vroegere bundels stammen. De lezer ontmoet dus Campert als twintiger. Hoe en waarover schrijft hij? Zien we al iets van de latere Remco?

Omdat hij een tijdje in Parijs gewoond heeft, is het niet verwonderlijk dat enkele verhalen zich aldaar afspelen. Dat geldt ook voor het titelverhaal, waarin een feest beschreven wordt zoals Campert dat vaker gedaan heeft: jonge dichters, enkele loslopende jeugdige vrouwen, veel drank, volle asbakken, jazz. De volgende ochtend gaan sommigen nog door, maar het schrale  zonlicht laat de katterige breinen inzien hoe leeg hun amusement eigenlijk geweest is.

Lichte treurnis treft u eveneens aan in Drie jaar is te lang, waarin een man na drie jaar wil terugkeren naar zijn vrouw, maar eigenlijk zien beiden daar erg tegenop. Ratten en katten kent juist een onderhuidse, erotische spanning tussen een jonge knul en een oudere, in het leven teleurgestelde vrouw. Dat kan Remco trouwens goed: suggereren en weemoedig zijn. Wat speelt er eigenlijk tussen die twee mannen in Verre reizen, wat tussen Hilda en Martin in De vliegen?

Een vleugje absurdisme kan ook nooit kwaad, juist als afwisseling van al dat realisme. " Het was vroeg in de avond toen de spinnen kwamen ", is de sterke openingszin van Een zomeravond, waarin een vloedgolf van spinnen een huis binnen spoelt. En wat denkt u van een jong meisje met een prachtige, volle baard? En al die haren die uitvallen als ze hoort dat haar vader plotseling gestorven is?

In Een morgen van liefde en Vijfhonderd zilverlingen is Campert op zijn best. Details roepen een melancholieke sfeer op, gebaren, kleine voorvallen, een losse opmerking laten zien hoe nietig, egoïstisch, maar ook schuldbewust een mens vaak is. Grote voorvallen zijn helemaal niet nodig om een sterk verhaal te schrijven. Een welgekozen woord, een treffende observatie, gevoel voor humor en alledaagse dramatiek, en de lezer beseft weer hoe beperkt we eigenlijk allemaal zijn.

Maar toch...toch geloof ik dat de jonge Remco het goed gezien had. Dìchten is zijn stiel.
Remco Campert, Alle dagen feest. Eerste druk 1974 De Bezige Bij, jubileumdruk 2014, 142 blz.

18-02-2015

HET PUTTERTJE

Terugblikkend op zijn korte, maar heftige bestaan - hij is pas zevenentwintig - moet Theo vaststellen dat de dood van zijn moeder voor een totale ommekeer in zijn leven heeft gezorgd. Zij straalde liefde en zorgzaamheid uit, zij bezielde alles en iedereen, zij was zó mooi dat alle mannen naar haar omkeken. Maar op zijn dertiende stierf ze, en dat was zijn schuld, vindt hij nog steeds. Jarenlang zal hij nog van haar dromen: hij ziet haar, hij komt haar tegen, maar op het allerlaatste moment ontglipt ze hem.

Zijn moeder leert hem naar beeldende kunst te kijken. Op de laatste dag van haar leven toont ze hem in een museum het schilderij waar ze het meest van houdt: Het puttertje van Carel Fabritius, uit 1654. De komende jaren zal het in werkelijkheid, maar in ieder geval in zijn gedachten steeds bij hem zijn en voor een belangrijk deel zijn daden en wandaden bepalen. Want het schilderij is een laatste, krachtige herinnering aan zijn moeder, terwijl het hem ook schoonheid, troost en zelfs gevoelens van eigenwaarde en geluk schenkt. Als u dit meesterwerkje niet kent, hoeft u niet te wanhopen. De slimme uitgever heeft voor een afbeelding gezorgd.

Na haar dood zal Theo's karakter in een drietal steden nadrukkelijk worden gevormd. In New York ontfermt de voorname, in hogere kringen verkerende familie Barbour zich tijdelijk over hem. De juiste conversatie, kleding, omgangsvormen, hij ziet het allemaal om zich heen, maar de sfeer blijft koel, het contact afstandelijk. Dan duikt zijn onverantwoordelijke vader op, die hem meesleurt naar Las Vegas. Pa, verslaafd aan alcohol en drugs, leeft van het gokken, al lukt hem dat nauwelijks. Omdat hij en zijn vriendin Xandra zelden naar Theo omkijken, zakt deze af naar een niveau waar hij zich voor zichzelf  schaamt. Als zij hem voorhoudt dat hij in alles sprekend op zijn vader lijkt, schrikt hij hevig, maar ze blijkt gelijk te hebben. Ook Theo zal zich af en toe manifesteren als een oplichter en leugenaar. Pa kan overigens wel denken. Toeval bestaat niet, alles is onderworpen aan een bepaald plan, al begrijpen wij dat niet. In Amsterdam wordt Theo geconfronteerd met de pure misdaad. Een van de grootste boeven in het boek legt hem uit dat goed en kwaad slechts relatieve begrippen zijn. "Het goede komt niet altijd uit goede daden voort en het slechte leidt niet per se tot slechte daden."  Eens zal Theo deze stelling kunnen beamen.

Donna Tartt pakt in haar roman Het puttertje groots uit. Uitstekend gedocumenteerd, spuit ze haar kennis over de technische kant van de drugshandel, het restaureren van meubilair, de werking van verschillende soorten pijnstillers, zeventiende - eeuwse Hollandse schilderkunst. Haar boek heeft trouwens zelf veel weg van een kunstwerk. De diverse verhaallijnen zijn ingenieus met elkaar verbonden, sommige personen vormen een spiegelbeeld, andere zijn juist tegenpolen, het slot verwijst weer naar het begin. Behalve spannend is het boek vooral ook een ode aan de kunst. Want kunst biedt aan hen die er oog voor hebben onsterfelijke en dus onoverwinnelijke schoonheid, iets wat voor het o zo korte leven niet is weggelegd. Daarom moet Het puttertje voor eeuwig in het Mauritshuis tentoongesteld blijven.
Donna Tartt, Het puttertje. Engelse titel The Goldfinch, vertaling Sjaak de Jong, Paul van der Lecq, Arjaan van Nimwegen. Uitgeverij De Bezige Bij, 2013, 925 blz.

03-02-2015

MICHIEL DE RUYTER ALS RECHTERHAND VAN NEDERLAND

In de loop van de zeventiende eeuw was Michiel de Ruyter  (1607 - 1676; geboren in Vlissingen) zó beroemd, dat buitenlanders door Amsterdam zwierven, op zoek naar zijn, ongetwijfeld luxueuze, woning. Tot hun ontsteltenis troffen ze hem aan in een simpel rijtjeshuis, eenvoudig gekleed, een imponerende gestalte, die in alles aan een ruwe zeebonk deed denken. Hoewel hij een neusje voor zaken doen had, bewees de doodgewone inrichting van zijn huis dat geld hem eigenlijk niet interesseerde. Hij spaarde voor zijn kinderen en schonk aan goede doelen.

Varen op zee, dat was zijn lust en zijn leven. Hij begon er jong mee: al op zijn elfde jaar voer hij als hoogbootmansjongen het zeegat uit. Als stuurman op een walvisvaarder kwam hij terecht in o.a. Spitsbergen; in 1636 was hij voor het eerst kapitein, en wel op een kaperschip, waarmee hij  zoveel mogelijk schepen van de beruchte Duinkerker kapers moest zien te veroveren. In 1640 trok hij, gedeeltelijk voor eigen rekening, met zijn vrachtschip naar landen als Brazilië en Marokko, een financieel aantrekkelijke en uiterst avontuurlijke onderneming. Dertig jaar lang verzamelde hij kennis en ervaring in verschillende functies op de meest uiteenlopende boten. De Ruyter was, zoals zijn biograaf het uitdrukt, "een zeeman met zout in zijn bloed." Toen hij op 29 juli 1652 definitief tot de marine toetrad om de Nederlandse Republiek te dienen, wist hij vrijwel alles wat een bevelhebber over zeeën, schepen en zeelieden weten moest.

Zijn eerste aanstelling was vice - commandeur op de oorlogsvloot die toen voor Texel was gelegen. Hij zou opklimmen tot de hoogste rang, speciaal voor hem uitgevonden, namelijk luitenant - admiraal - generaal. Gedurende 24 jaar vocht hij voor de Nederlanden, daarbij gesteund door de machtigste man van Holland, raadspensionaris Johan de Witt, die vanaf 1660 tot aan zijn gruwelijke dood in 1672 ook zijn vriend en adviseur was. Talrijke zeeslagen tijdens drie oorlogen tegen Engeland, kruistochten naar de Middellandse Zee, expedities naar Denemarken, De Ruyter zag er niet altijd de zin van in, maar als het gezag een beroep op hem deed, gaf hij altijd toe.

Drie eigenschappen maakten hem tot een opperbevelhebber van uitzonderlijk hoog niveau: hij blonk uit als aanvoerder; kon goed delegeren; wist zijn mannen aan zich te binden. De Ruyter trainde voortdurend met zijn mensen. Ze deden aan schijngevechten, namen allerlei gevechtsmanoeuvres en gevechtsorders door en konden haast blindelings in formatie varen. Omdat hij zijn officieren verantwoordelijke opdrachten gaf, waren zij altijd in staat zelf initiatief te nemen. Zeelieden zagen het als een eer wanneer ze met hem mochten varen. Hij was streng maar rechtvaardig, zorgde ervoor dat zijn mensen niets tekort kwamen, zodat ze hem zijn opvliegendheid vergaven en hem "Bestevaer" noemden, een troetelnaampje dat alleen voor een uiterst geliefde gezagvoerder was weggelegd.

Biograaf  Prud'homme van Reine doorzocht talloze archieven en boorde nieuwe bronnen aan in een geslaagde poging mythes door te prikken en van Michiel de Ruyter geen ongenaakbare held, maar een echt mens te maken. Gezagsgetrouw, zeer vroom, opmerkelijk bescheiden, een familieman: eigenlijk was hij een beetje saai als hij niet hoefde te vechten.
Ronald Prud'homme van Reine, Rechterhand van Nederland. Biografie van Michiel Adriaenszoon de Ruyter. De Arbeiderspers, Amsterdam, 1998 derde druk. 406 blz.

29-01-2015

STILL LIFE: EENZAAMHEID ALS BEROEP

Hoewel hij toch vooral met dode mensen te maken heeft, is John May tevreden met zijn beroep. Als gemeenteambtenaar van Kensington ontfermt hij zich over hen die eenzaam zijn gestorven. Hij laat hun woning ontruimen, regelt de begrafenis, zorgt voor passende muziek en tracht in contact te komen met nabestaanden. Soms ontmoet hij zo een vrouw die tien jaar alleen met haar poes leefde aan wie ze brieven schreef, dan weer luistert hij beleefd naar een zoon die zijn achternaam veranderd heeft uit woede over een ondeugdelijke vader. Telkens doet John zijn uiterste best om de begrafenis of crematie tot een waardig afscheid te maken, en daarmee bedoelt hij: in aanwezigheid van zoveel mogelijk vrienden en familieleden. Maar dat lukt zelden. Haast altijd is hij, op de priester na, de enige, zowel in de kerk als op het kerkhof.

Waarom al die inspanningen? Moet hij van zijn chef? Nee, die vindt dat John veel te langzaam werkt en daarom te duur is. John voelt zich met deze eenzamen verwant. Ze behoren, in zijn gedachten, tot zijn kennissenkring. Ze vullen zijn dagen: hij verdiept zich in hun levens, verzamelt gegevens en plakt hun foto's in een apart album. Geregeld bladert hij daar doorheen, vrienden en vriendinnen bekijkend die hij nooit ontmoet heeft. Hij is zoals zij. John gaat met geen mens om en woont alleen, maar toch...ongelukkig is hij niet. Plichtsgetrouw, altijd beleefd en steeds bereid anderen een dienst te bewijzen, zo rijgen de jaren zich aaneen. Als Billy Scott - ruziemaker, boef, zwerver, alcoholist - dood wordt aangetroffen, verandert Johns rimpelloze leventje echter aanmerkelijk.

Still Life (2013), van de in Engeland wonende Italiaan Uberto Pasolini, is een intieme, gevoelige film over eenzaamheid, hoe mensen daarmee omgaan en hoe ze zo geworden zijn. Met Eddie Marsan in de hoofdrol wordt u in weinig woorden en dankzij goedgekozen beelden een ontroerend verhaal verteld, met een prachtig slot, over de kwetsbaren onder ons. U moet hem maar gaan zien.

21-01-2015

EEN DIEFSTAL

Mijn vrouw en ik bevinden ons op een koopzondag rond twaalf uur in de Bijenkorf te Amsterdam. We drinken een kop koffie in het nog stille literair café; onze paraplu leggen we aan de zijkant van ons tafeltje, dat tegen de muur geschoven is. Het is niet zomaar een paraplu. Mijn vrouw heeft hem in Duitsland gekocht vanwege het zeer speciale dessin. Al haar vriendinnen benijden haar om dit bijzondere bezit. Pogingen om er ook zo een aan te schaffen, mislukken, tot genoegen van mijn echtgenote, jammerlijk. In Nederland wordt hij niet verkocht, en mijn wederhelft reageert uiterst terughoudend als die Duitse winkel ter sprake komt.

In de Bijenkorf scheiden zich onze wegen. Ik volg het traject van betaalbare boekwinkels en  antiquariaten, zij meent de route te moeten kiezen met kostbare modewinkels en dure juwelierszaken. We spreken af dat we elkaar tegen half twee buiten bij de hoofdingang weer zullen ontmoeten. Als we op dat tijdstip de binnenstad willen intrekken, ontdekken we dat we beiden de paraplu hebben vergeten. Na een, voor de talrijke omstanders, amusant twistgesprek, waarin de een de ander als hoofdschuldige wil aanmerken, gaan we op onderzoek uit. We banen ons een weg door de steeds voller wordende winkelstraten, bezoeken het café, melden ons bij de klantenservice, maar iedereen schudt al halverwege ons verhaal zijn hoofd: wég paraplu.

Vervuld van wrok jegens de mensheid lopen we door een druk en regenachtig Amsterdam de trappen van Magna Plaza op. Mijn echtgenote ziet voor ons een jonge vrouw onhandig bezig met het sluiten van een paraplu. Ze verstart. "Die is van ons", sist ze en ze gaat vastberaden achter haar aan. Aanvankelijk geloof ik haar niet. Ruim twee uur na de diefstal, te midden van duizenden kooptoeristen, zo'n toevallige ontmoeting? Maar dan herken ik de dame: ze bevond zich, in gezelschap van een besnorde heer, in het literair café toen wij daar koffie dronken. Het uiterlijk van de man bevalt me niet. Gekleed in een pittig leren jasje, maakt hij een massieve, niet te intimideren indruk. Zijn handen zijn ook te groot, met van die tatoeages erop. Hij moet trouwens hoognodig eens naar de kapper.

Na enige aarzeling mijnerzijds omsingelen we de dievegge. Mijn vrouw legt haar vriendelijk uit dat ze de paraplu in haar handen heeft die wij twee uur geleden in de Bijenkorf hebben laten liggen. Zij en haar partner zijn zó overrompeld door het toeval dat we zonder enige tegenstand ons eigendom terugkrijgen. Terwijl de man ons niet durft aan te kijken en sullig meeluistert, mompelt de vrouw, terwijl ze het begeerde regenscherm afgeeft: "Als u denkt dat ie van u is..."
"Dank u wel voor uw medewerking", knikken we, terwijl mijn echtgenote triomfantelijk haar bezit openschuift.