18-02-2015

HET PUTTERTJE

Terugblikkend op zijn korte, maar heftige bestaan - hij is pas zevenentwintig - moet Theo vaststellen dat de dood van zijn moeder voor een totale ommekeer in zijn leven heeft gezorgd. Zij straalde liefde en zorgzaamheid uit, zij bezielde alles en iedereen, zij was zó mooi dat alle mannen naar haar omkeken. Maar op zijn dertiende stierf ze, en dat was zijn schuld, vindt hij nog steeds. Jarenlang zal hij nog van haar dromen: hij ziet haar, hij komt haar tegen, maar op het allerlaatste moment ontglipt ze hem.

Zijn moeder leert hem naar beeldende kunst te kijken. Op de laatste dag van haar leven toont ze hem in een museum het schilderij waar ze het meest van houdt: Het puttertje van Carel Fabritius, uit 1654. De komende jaren zal het in werkelijkheid, maar in ieder geval in zijn gedachten steeds bij hem zijn en voor een belangrijk deel zijn daden en wandaden bepalen. Want het schilderij is een laatste, krachtige herinnering aan zijn moeder, terwijl het hem ook schoonheid, troost en zelfs gevoelens van eigenwaarde en geluk schenkt. Als u dit meesterwerkje niet kent, hoeft u niet te wanhopen. De slimme uitgever heeft voor een afbeelding gezorgd.

Na haar dood zal Theo's karakter in een drietal steden nadrukkelijk worden gevormd. In New York ontfermt de voorname, in hogere kringen verkerende familie Barbour zich tijdelijk over hem. De juiste conversatie, kleding, omgangsvormen, hij ziet het allemaal om zich heen, maar de sfeer blijft koel, het contact afstandelijk. Dan duikt zijn onverantwoordelijke vader op, die hem meesleurt naar Las Vegas. Pa, verslaafd aan alcohol en drugs, leeft van het gokken, al lukt hem dat nauwelijks. Omdat hij en zijn vriendin Xandra zelden naar Theo omkijken, zakt deze af naar een niveau waar hij zich voor zichzelf  schaamt. Als zij hem voorhoudt dat hij in alles sprekend op zijn vader lijkt, schrikt hij hevig, maar ze blijkt gelijk te hebben. Ook Theo zal zich af en toe manifesteren als een oplichter en leugenaar. Pa kan overigens wel denken. Toeval bestaat niet, alles is onderworpen aan een bepaald plan, al begrijpen wij dat niet. In Amsterdam wordt Theo geconfronteerd met de pure misdaad. Een van de grootste boeven in het boek legt hem uit dat goed en kwaad slechts relatieve begrippen zijn. "Het goede komt niet altijd uit goede daden voort en het slechte leidt niet per se tot slechte daden."  Eens zal Theo deze stelling kunnen beamen.

Donna Tartt pakt in haar roman Het puttertje groots uit. Uitstekend gedocumenteerd, spuit ze haar kennis over de technische kant van de drugshandel, het restaureren van meubilair, de werking van verschillende soorten pijnstillers, zeventiende - eeuwse Hollandse schilderkunst. Haar boek heeft trouwens zelf veel weg van een kunstwerk. De diverse verhaallijnen zijn ingenieus met elkaar verbonden, sommige personen vormen een spiegelbeeld, andere zijn juist tegenpolen, het slot verwijst weer naar het begin. Behalve spannend is het boek vooral ook een ode aan de kunst. Want kunst biedt aan hen die er oog voor hebben onsterfelijke en dus onoverwinnelijke schoonheid, iets wat voor het o zo korte leven niet is weggelegd. Daarom moet Het puttertje voor eeuwig in het Mauritshuis tentoongesteld blijven.
Donna Tartt, Het puttertje. Engelse titel The Goldfinch, vertaling Sjaak de Jong, Paul van der Lecq, Arjaan van Nimwegen. Uitgeverij De Bezige Bij, 2013, 925 blz.

03-02-2015

MICHIEL DE RUYTER ALS RECHTERHAND VAN NEDERLAND

In de loop van de zeventiende eeuw was Michiel de Ruyter  (1607 - 1676; geboren in Vlissingen) zó beroemd, dat buitenlanders door Amsterdam zwierven, op zoek naar zijn, ongetwijfeld luxueuze, woning. Tot hun ontsteltenis troffen ze hem aan in een simpel rijtjeshuis, eenvoudig gekleed, een imponerende gestalte, die in alles aan een ruwe zeebonk deed denken. Hoewel hij een neusje voor zaken doen had, bewees de doodgewone inrichting van zijn huis dat geld hem eigenlijk niet interesseerde. Hij spaarde voor zijn kinderen en schonk aan goede doelen.

Varen op zee, dat was zijn lust en zijn leven. Hij begon er jong mee: al op zijn elfde jaar voer hij als hoogbootmansjongen het zeegat uit. Als stuurman op een walvisvaarder kwam hij terecht in o.a. Spitsbergen; in 1636 was hij voor het eerst kapitein, en wel op een kaperschip, waarmee hij  zoveel mogelijk schepen van de beruchte Duinkerker kapers moest zien te veroveren. In 1640 trok hij, gedeeltelijk voor eigen rekening, met zijn vrachtschip naar landen als Brazilië en Marokko, een financieel aantrekkelijke en uiterst avontuurlijke onderneming. Dertig jaar lang verzamelde hij kennis en ervaring in verschillende functies op de meest uiteenlopende boten. De Ruyter was, zoals zijn biograaf het uitdrukt, "een zeeman met zout in zijn bloed." Toen hij op 29 juli 1652 definitief tot de marine toetrad om de Nederlandse Republiek te dienen, wist hij vrijwel alles wat een bevelhebber over zeeën, schepen en zeelieden weten moest.

Zijn eerste aanstelling was vice - commandeur op de oorlogsvloot die toen voor Texel was gelegen. Hij zou opklimmen tot de hoogste rang, speciaal voor hem uitgevonden, namelijk luitenant - admiraal - generaal. Gedurende 24 jaar vocht hij voor de Nederlanden, daarbij gesteund door de machtigste man van Holland, raadspensionaris Johan de Witt, die vanaf 1660 tot aan zijn gruwelijke dood in 1672 ook zijn vriend en adviseur was. Talrijke zeeslagen tijdens drie oorlogen tegen Engeland, kruistochten naar de Middellandse Zee, expedities naar Denemarken, De Ruyter zag er niet altijd de zin van in, maar als het gezag een beroep op hem deed, gaf hij altijd toe.

Drie eigenschappen maakten hem tot een opperbevelhebber van uitzonderlijk hoog niveau: hij blonk uit als aanvoerder; kon goed delegeren; wist zijn mannen aan zich te binden. De Ruyter trainde voortdurend met zijn mensen. Ze deden aan schijngevechten, namen allerlei gevechtsmanoeuvres en gevechtsorders door en konden haast blindelings in formatie varen. Omdat hij zijn officieren verantwoordelijke opdrachten gaf, waren zij altijd in staat zelf initiatief te nemen. Zeelieden zagen het als een eer wanneer ze met hem mochten varen. Hij was streng maar rechtvaardig, zorgde ervoor dat zijn mensen niets tekort kwamen, zodat ze hem zijn opvliegendheid vergaven en hem "Bestevaer" noemden, een troetelnaampje dat alleen voor een uiterst geliefde gezagvoerder was weggelegd.

Biograaf  Prud'homme van Reine doorzocht talloze archieven en boorde nieuwe bronnen aan in een geslaagde poging mythes door te prikken en van Michiel de Ruyter geen ongenaakbare held, maar een echt mens te maken. Gezagsgetrouw, zeer vroom, opmerkelijk bescheiden, een familieman: eigenlijk was hij een beetje saai als hij niet hoefde te vechten.
Ronald Prud'homme van Reine, Rechterhand van Nederland. Biografie van Michiel Adriaenszoon de Ruyter. De Arbeiderspers, Amsterdam, 1998 derde druk. 406 blz.