29-02-2016

OP WEG NAAR HET EINDE

Toen het jaar 1962 ten einde liep, ging het met Gerard Reve ( 1923 - 2006) niet al te best. Hij had dan wel in 1947 het alom bejubelde De Avonden geschreven, maar dat was al weer lang geleden en tot het grote publiek was hij absoluut niet doorgedrongen. Zijn vriend had hem verlaten, het geld was op, zijn woning onderkomen. Wel had uitgever Geert van Oorschot interesse om de brieven die had geschreven voor het literaire tijdschrift Tirade te bundelen, als hij er nog twee aan zou toevoegen. En dus verscheen in december 1963 Op weg naar het einde.

Reisbrieven schrijven was al vaker en eerder gedaan, maar voor Reve betekenden ze een uitkomst. Hij kon hier moeiteloos feitelijke informatie verbinden met persoonlijke mededelingen, kwesties die hem dwarszaten vrijelijk op papier zetten, meningen over mensen en toestanden zonder aanziens des persoons aan de lezer doorgeven. En vooral: hij kon het uitvoerig over zichzelf hebben. Reve beschikte nauwelijks over empathisch vermogen. Anderen interesseerden hem weinig, ijdel als hij was, draaiden al zijn gedachten rond Gerard Reve zelf, reden waarom zijn boeken eigenlijk alleen maar over hem gaan. Welnu, als je op reis gaat en je vertelt daarover, dan sla je verschillende vliegen in één klap.

Lees bijvoorbeeld eens Brief  uit Edinburgh. Hij legt zorgvuldig uit wat het schrijverscongres inhoudt dat in die stad plaatsvindt, waarom hij gaat, wie de buitenlandse gasten zijn, waarover gesproken en gediscussieerd wordt. Tegelijkertijd neemt hij de gelegenheid te baat om collega's als Cees Nooteboom ('het doodzieke aapje N.') en Harry Mulisch ( 'het belegen literaire wonderkind') te grazen te nemen. Grote opschudding veroorzaakt hij als hij tijdens een gespreksronde vertelt homoseksueel te zijn (let wel: in 1962) en hij provoceert vooral oudere auteurs door te roepen dat hij inderdaad niet over 'normale' mensen schrijft, dat hij eigenlijk niet weet hoe die eruit zien en van mening is dat ze in de wereldliteratuur gewoon niet voorkomen.

Ook in de andere brieven gaat hij vrijmoedig in op de financiële zorgen die hem en zijn collega's kwellen, waarbij hij een beroep doet op de staat. Hij vermeldt voortdurend zijn alcoholgebruik, verraadt ons zijn seksuele, soms licht sadistische, fantasieën, die hij kruidt met religieuze, aan het katholicisme ontleende opvattingen. Kortom, hij spaart u niet. Zijn brieven zijn soms ook niet van enige eentonigheid vrij te pleiten, maar zijn stijl en zijn humor redden de bundel in hoge mate. Lange uitwaaierende zinnen met prikkelende, origineel geformuleerde impressies, afwisseling van hoogdravende taal met alledaagse opmerkingen, sombere bespiegelingen over dood en eenzaamheid, die afgesloten worden met een dwaze, relativerende opmerking: Reve heeft het allemaal op zijn repertoire.

Op weg naar het einde betekende zijn doorbraak. Nadat dit boek verschenen was, bleef Gerard Reve een Bekende Nederlander. De bundel werd zó goed verkocht dat hij er op het Friese platteland een eenvoudige woning van kon kopen. Hij noemde die "Huize Algra", daarbij refererend aan zijn grote politieke tegenstander uit de Eerste Kamer.
Gerard Reve, Op weg naar het einde. De Bezige Bij, Amsterdam. 26ste druk, november 2015, 192 blz.

15-02-2016

EEN GENTLEMAN NAAST DE TROON

Vanaf 16 maart 1815 bevolkten drie miljoen Belgen en twee miljoen Nederlanders het nieuw gestichte Koninkrijk der Nederlanden, met als vorst Willem I (1772 - 1843). Een monarchie dus, waarvan de inwoners maar moesten afwachten hoe het Huis van Oranje over hen zou regeren. Willem I bleek een bestuurder die graag alles zelf afhandelde en over  koopmansgeest beschikte; zijn opvolger, Willem II (1792 - 1849), was een moedig man op het slagveld en staatkundig een warhoofd; diens zoon, Willem III (1817 - 1890) trok zich als koning eigenlijk van niemand wat aan en kun je dus het stempel 'ongeschikt' meegeven. Naast de troon van deze drie koningen stond vanaf zijn zestiende de tweede zoon van Willem I, namelijk prins Frederik (1797 - 1881). Als er iemand sympathie voor het koningshuis wist op te wekken, dan was hij het wel. Hoe deed hij dat?

Geboren in Berlijn, altijd diep in zijn hart een Pruis gebleven, besefte Frederik heel goed dat een lid van de Oranjes zichtbaar en aanspreekbaar behoorde te zijn.  Elke Oranje moest beseffen dat hij of zij een voorbeeldfunctie had. Niemand mocht vergeten dat dynastiek belang belangrijker was dan persoonlijk geluk. Het Huis, het land: daar ging het om. Alleen zo kon deze jonge monarchie zich wortelen in de samenleving. Welke taken nam hij zelf op zich?

Als zestienjarige dient hij in het Pruisische leger. Oorlog, dood, verderf, hij zal het allemaal meemaken, maar ook de strijd, de overwinning, de lof. Hij blijft zich altijd een militair voelen, in het Nederlandse leger hoge posities innemen en zal aan het eind van zijn lange leven verzuchten: "Nog aangenamer dan de havana's en manilla's van de broeders is de kruitdamp."
Om het blazoen van zijn oudere broer, de latere Willem II, wat op te poetsen, adviseerde Frederik om deze het Nederlandse leger te laten leiden in de Tiendaagse Veldtocht van 1839 tegen België. Dat lukte voortreffelijk, met als gevolg dat ook de Oranjes er bij het volk zeer goed op stonden. Frederik  zelf was uiterst populair. Hij stimuleerde de werkgelegenheid, schonk of leende uit eigen zak geld om bedrijven in stand te houden. Scholing van werklieden had constant zijn aandacht; daarom beijverde hij zich om te komen tot de oprichting van een nationale ambachtsschool.
Dankzij zijn diplomatieke talenten wist hij een schandaal rond Willem II, die van homoseksualiteit verdacht en daarom gechanteerde werd, te verhinderen. Met geduld en wijsheid kon hij Willem III ertoe bewegen het koningschap toch op zich te nemen. Door handig te bemiddelen lukte het hem in 1849 het kabinet van de geniale maar ook arrogante Thorbecke mogelijk te maken. Over welke karaktereigenschappen beschikte deze man?

Frederik was van onbesproken gedrag: geen maîtresses, geen buitenechtelijke kinderen, geen steekpenningen. Altijd hoffelijk, bescheiden, wat gereserveerd, een tikkeltje verlegen. Als het moest kon hij onbetwist de leider zijn, de bestuurder met visie, terwijl hij eveneens het vermogen bezat om door roerende toespraken de mensen voor zich te winnen. Waren er nog negatieve kanten aan hem? Te weinig zelfvertrouwen vonden sommige insiders, soms besluiteloos, en toch wel erg zuinig. Hoewel hij tijdens zijn leven verreweg de populairste Oranje was, raakte hij al snel in vergetelheid. Deze degelijke biografie maakt duidelijk waarom dat absoluut niet terecht is.
Anton van de Sande, Prins Frederik der Nederlanden 1797 - 1881. Uitgeverij Vantilt, Nijmegen, 2015. 303 blz.

01-02-2016

DODE ZIELEN

Vanuit een alledaags, dus tamelijk smerig hotel in een anoniem gouvernementsstadje op het oneindige Russische platteland trekt Tsjitsjikov eropuit om landheren, met liefst zo veel mogelijk lijfeigenen, te bezoeken. Hij beschikt over een bediende, een koetsier, een rijtuig van het soort waarin vrijgezellen zich verplaatsen, en een driespan paarden. Tsjitsjikov is een kleurloze man, maar wel iemand die mensen voor zich weet te winnen. Hij vleit ze, geeft ze gelijk, stelt tussendoor gerichte vragen die altijd met geld en bezit te maken hebben. Zo lukt het hem om al snel in het stadje vriendschap te sluiten, zodat hij op gezellige avondjes wordt uitgenodigd, waar de mannen van belang hem na de nodige drank al gauw op de schouder kloppen en omarmen.

Wat voert hij in zijn schild? We leven in het Rusland van ongeveer 1820, toen er nog lijfeigenen bestonden, in het Russisch ook wel 'zielen' genoemd. Hun namen waren bekend bij de belasting, de eigenaar moest voor ze betalen, ook als ze inmiddels gestorven waren. Pas als de nieuwe lijst verscheen, konden de namen geschrapt worden. Tsjitsjikov nu reist van de ene naar de andere landheer om een bod te doen op de dode zielen. Zo bezoekt hij de niet al te snuggere vrouw Korobotsjka; de koppige onderhandelaar Sobakevitsj, die eruit ziet als een beer en van wie het huis en de inrichting ervan even lomp en omvangrijk zijn als de eigenaar zelf; Nozdrjov, de kleurrijkste van allen, omdat hij een hartstochtelijk gokker, fantast, drinkebroer en ruziezoeker is. Wel vraagt iedereen, de lezer incluis, zich steeds af wat Isjitsjikov nu eigenlijk met die dode zielen wil. Veel later blijkt dat hij  vierhonderd goedkoop gekochte lijfeigenen op een nog aan te schaffen stuk grond, ergens ver weg, wil installeren. Dan zal hij proberen op dit alles een hypotheek te nemen bij de Voogdijraad, ooit opgericht om de Russische landadel wat financiële ruimte te verschaffen. De sympathiek ogende Tsjitsjikov is dus gewoon een kleine oplichter. Of deze truc in werkelijkheid toen echt gelukt zou zijn, betwijfelen de deskundigen in  hoge mate, maar om de pure realiteit is het schrijver Nikolaj Gogol (1809 - 1852) in zijn meesterwerk Dode zielen (1842) ook niet te doen geweest.

Schrijvend in lange, meanderende zinnen vol ironie, humor, lichtelijk bizarre beelden en vaak gekke namen schildert Gogol een grauwe, platvloerse wereld, bevolkt door oppervlakkig levende mensen die slechts aan geld, voedsel en drank denken. Daarom vermeldt Gogol de kakkerlakken in de hotelkamer, de lijflucht van de bediende, de dronkenschap van de notabelen. Heel even, als een bloem op de mesthoop, is er een moment van schoonheid, als Tsjitsjikov in een rijtuig een zeer jong, heel blond meisje ontwaart, met een fraai, ovaal gezichtje en doorschijnende oortjes. Zelfs hij raakt voor korte tijd geroerd, maar aangezien ook hij slechts een kleine ziel is, een man met een kil en behoedzaam karakter, duurt de ontroering maar even. Nee, noem Dode zielen geen somber boek, want door Gogols stijl van schrijven en het spottende commentaar van de alwetende verteller ligt er een sluier van lichtheid over het hele verhaal.
N.V. Gogol, Dode zielen. Deel II van de Verzamelde Werken van Gogol, uitgegeven in de reeks De Russische Bibliotheek van Van Oorschot,2014, vertaald door Aai Prins, 464 blz.