22-08-2021

DE GROOTMEESTER VAN HET KORTE VERHAAL

Anton Tsjechov (1860 - 1904) werd geboren in Taganrog, gelegen aan de noordkust van de Zee van Azov. Toen in 1876 zijn vader, die een kruidenierszaak dreef, failliet ging en hun huis op de veiling verkocht moest worden, trok het hele gezin naar Moskou. Anton bleef alleen in zijn geboorteplaats achter om het gymnasium af te maken. Door lessen te geven wist hij in zijn eigen levensonderhoud te voorzien. Met een studiebeurs van de gemeente trok hij in 1879 naar Moskou om zich daar bij zijn verarmde gezinsleden te voegen; daar startte hij aan de universiteit met de studie medicijnen. 

Om de financiële nood wat te beperken begon Tsjechov korte verhalen te schrijven voor grappige tijdschriften. In maart 1880 maakte hij zijn debuut. Tijdens zijn studententijd zal hij in allerlei kranten en bladen zijn komische verhaaltjes laten verschijnen. Als hij in 1884 afstudeert en dus arts is, praktiseert hij slechts kort als zodanig. Wanneer in 1886 zijn tweede verhalenbundel een groot succes wordt, raakt ook de literaire wereld in hem geïnteresseerd. De lollige stukjes zijn voorbij, zijn stijl wordt rijper; Tsjechov behoort tot de kring van gerespecteerde Russische auteurs. In totaal zal hij ruim 400 korte en ongeveer 70 langere verhalen publiceren. Over zijn toneelwerk hebben we het een andere keer.

In deel II van zijn Verzamelde Werken  uit de reeks De Russische Bibliotheek staan verhalen uit 1886 en 1887. Ze zijn betrekkelijk eenvoudig van zinsbouw en woordkeus; ze worden bevolkt door vooral mensen uit de provincie. De meest uiteenlopende personages komen voorbij, zoals boeren, landlopers, militairen, rechters, artsen, kinderen en vrouwen. De dialogen doen levensecht aan; de problemen lijken die van alledag. Zo wil de belastingambtenaar in De echtgenoot niet langer bij het feestje blijven waarop zijn vrouw zich zo op heeft verheugd. Als de oude vrouw Anna ook nog haar enige dochter verloren heeft en naar de zin van het leven zoekt, probeert ze weer contact op te nemen met haar man van wie ze sinds lang gescheiden is, zo staat in Tedium Vitae te lezen. Populistische schrijvers zorgen dan voor een happy end, maar daar moet u bij Tsjechov niet op rekenen. Weemoed overheerst in deze bundel. 
Daar hoort verveling trouwens bij. Op het platteland wordt eindeloos gekaart, gekibbeld, wodka gedronken en geroddeld, want er gebeurt vrijwel niets. Elk voorval dat er een beetje uitspringt, wordt enorm opgeblazen, volksgeloof tiert welig. In Het geluk vertellen dorpelingen aan een jachtopziener dat ergens in de buurt een schat moet liggen die geluk brengt, maar niemand weet waar. In Eerste hulp wordt bij een drenkeling geen kunstmatige ademhaling toegepast; hij wordt dusdanig gejonast dat hij uiteindelijk sterft. Zeker, Tsjechov spot ook met zijn mensen; hun zwakheden en beperkingen toont hij, maar wel met mededogen. Iwan Dmitritsj is in Het loterijbriefje een zeer tevreden burgermannetje, maar als hij meent in de loterij gewonnen te hebben, slaan in dat platvloerse hoofd hebzucht en hoogmoed toe.

In een paar zinnen schildert Anton zijn personen: hun uiterlijk (zelden is iemand mooi), kleding, spraak, gewoontes. Hij voegt daar een passende natuurbeschrijving bij, die meestal een tikkeltje deprimerend is. Problemen worden zelden opgelost, aan het slot zijn de lezer en de hoofdpersoon weinig opgeschoten. Want waar het toch vaak op neerkomt, is dat men op zoek is naar oprecht menselijk contact, naar wat warmte, naar een beetje geluk. Om de woorden van de verteller in Een ontmoeting te gebruiken: "Wie ooit een pelgrim is geweest, wie door gebrek, noodzaak of zwerverslust ver van de zijnen gedreven is, die weet, hoe lang en hoe mistroostig zo'n avond in het dorp onder vreemden kan zijn."

Nee, Anton Tsjechov is geen somber schrijver, daarvoor is hij te zeer een humorist. Iets of iemand is grappig en tegelijk een beetje tragisch. Zijn gevoel voor zachtmoedige humor en ironie maken hem tot een groot auteur met gevoelige verhalen over herkenbare mensen. 

Anton P. Tsjechow, Verzamelde Werken deel II. Verhalen 1886 - 1887. Vertaling Charles B. Timmer . De Russische Bibliotheek. Uitgeverij G.A. van Oorschot, Amsterdam, 1976. 677 blz.

08-08-2021

TROUW HAAR NIET

 Wanneer Anton stil viel en geconcentreerd één meisje in de gaten hield, wisten we dat hij op oorlogspad ging. Waarom het hem dan zo vaak lukte? Niet om zijn uiterlijk in ieder geval. Hij was van middelmatige lengte, mager, droeg een te grote bril, had een wat kromme rug. Maar hij hield wel vol. Hij nam zo'n meisje telkens mee naar de dansvloer, bracht haar naar onze tafel, ging later met haar aan de bar staan. En ja, hij praatte veel, lachte geregeld, zong alle liedjes mee, was gewoon gezellig. Hij had wel één duidelijke zwakke kant: hij kon niet tegen drank. Anton was al snel aangeschoten. Dan begon hij te lallen, wat onhandig te springen op het ritme van de muziek, zodat zo'n kind om zich heen begon te kijken. Daarom grepen we op tijd in. We letten op Anton, en als hij drie, vier pilsjes op had, zorgden we ervoor dat hij cola of iets dergelijks nam. Anton accepteerde dat, want hij wist ook wel dat hij bij lange na niet die hoeveelheden kon wegwerken die zijn kameraden naar binnen goten. 

Op een avond vertelde hij dat hij het melkveebedrijf van zijn ouders overnam. Dat was geen verrassing voor ons. Zijn ouders begonnen op leeftijd te raken, Anton deed de laatste jaren al verreweg de meeste klusjes, dus een officiële overname lag voor de hand. Toen zijn moeder plotseling stierf, moest er toch nog wat gebeuren. Via een bepaalde instantie kon hij een hulp krijgen, niet alleen voor in de huishouding, maar ook voor in de stal.

Ze heette Monica. Omdat ik toen als onderwijzer op een basisschool daar in de buurt lesgaf, kwam ik geregeld bij Anton langs om een hapje mee te eten. Daar zag ik Monica constant ijverig bezig met alles wat er op een tamelijk grote boerderij te doen valt. Ze was van onze leeftijd, vrij lang voor een vrouw, met grote handen, een schonkig lichaam, felle ogen en een vastberaden trek om de mond. Praten deed ze niet veel, daar had ze geen tijd voor. Op een middag viel me op hoe Anton naar haar keek: schijnbaar onverschillig, toch heel opmerkzaam, met een flonkering in zijn ogen die hij ook had in danszalen als hij iets leuks zag voorbijkomen.

Ik was dan ook niet verbaasd toen op een zaterdagavond in ons stamcafé de deur openzwaaide en Anton met Monica naar onze vaste tafel toeliep. Eigenlijk kwam hij haar aan zijn vrienden voorstellen. We praatten, lachten, dronken bier en wierpen tersluiks een blik op Antons nieuwe aanwinst. Ze zweeg, keek wat nors, voelde zich niet echt op haar gemak. Toen ze weer vertrokken, waren we het wel eens: dit is geen blijvertje. We hadden het fout.

Monica had een in een naburig dorpje een flatje gehuurd, en daar was Anton heel vaak te vinden. Tot ontzetting van zijn ouders bracht hij daar elke week wel een paar nachten door; hij nam haar mee naar familiefeesten en bij onze vriendenkring schoof ze ook dikwijls aan. Gezellig was ze nooit. Ze vond onze conversatie maar oppervlakkig, ging graag onnodig hard discussies aan, lachte zeer zelden om onze grappen. Als Anton de neiging had om op te staan en luid mee te zingen, trok ze hem nijdig naar beneden. Wat ziet hij in haar? vroegen wij ons af. 

Op een avond in de kroeg gaf hij het antwoord. "Ze is precies wat ik nodig heb. Ikzelf laat me makkelijk meeslepen, mensen proberen me te belazeren, ik ben ook niet hard en zakelijk genoeg. Monica bijt van zich af, kan keihard werken, is voor niemand bang en zegt iedereen de waarheid. En ervaring met het werk op een boerderij heeft ze genoeg." Er viel een stilte, totdat een van ons bedachtzaam zei wat we allemaal vonden: "Anton, kijk uit jongen. Ik zou niet met haar trouwen als ik jou was. " Hij deed het natuurlijk toch.

Al gauw maakte Monica zich in het bedrijf en het dorpsleven onmisbaar. Ze haalde de koeien van de wei, installeerde de melkmachines, onderhandelde met de leveranciers (" Als je vanmiddag de bestellingen niet levert, kom ik nooit meer bij jullie terug"). Het kerkkoor had aan haar een redelijke alt; tijdens de kermissen en met carnaval was ze uiterst bruikbaar als organisator. Alles zag ze, iedereen sprak ze op foutjes en vergissingen hard en duidelijk aan. Antons vader kreeg van zijn dorpsgenoten dikwijls te horen: "Wat je zoon hier naartoe heeft gehaald...had hij geen andere vrouw kunnen trouwen?"  

Ze mocht Anton graag kleineren waar anderen bij zaten. Het ploeteren op de boerderij had zijn rug nog krommer gemaakt, dus ze had de gewoonte om daar tegenaan te stoten en luid te roepen:" Sta toch rechtop. Dit is geen gezicht!" Als hij bij een gezamenlijke maaltijd met de hele familie niet de vorken en lepels kon vinden, sprak ze, nadrukkelijk articulerend: " Anton woont nog maar pas hier. Dan kun je natuurlijk het bestek niet vinden." Wat mij persoonlijk in hoge mate kwetste, was haar imitatie van zijn loop. Toen hij wat ouder werd, deden zijn knieën het niet meer zo goed, en een heup dreigde te verslijten. Als hij al trekkebenend een kamer binnenkwam waar veel mensen zaten, liep ze schuin achter hem en bewoog ze zoals hij. Sommigen grijnsden, maar veel lachers kreeg ze niet op haar hand. Ze mochten hem, maar haar niet.

 Anton was veel onderweg. Hij bezorgde pakjes op de meest uiteenlopende adressen, zat in het bestuur van diverse verenigingen, bezigheden waardoor hij lekker van thuis kon wegblijven. Toen kwamen de verhalen in de wereld. Anton was, ergens in het land, gezien met een vrouw van zijn leeftijd in de auto. Die geluiden werden sterker, bevestigd door verschillende getuigen. Wij merkten dat hij steeds vaker thuis niet bereikbaar was, 's nachts zelfs wegbleef. En opmerkelijk: Monica zag er slecht uit, was haar grote mond kwijt, viel zichtbaar af.  

Ik vond dat ik als ouwe trouwe vriend de waarheid mocht weten. Daarom belde ik bij haar aan. Ze zag bleek, was inderdaad een stuk magerder dan vroeger en het strijdlustige was totaal verdwenen. Ja, Anton had een vriendin. Ze wist het zelf pas sinds kort. Toevallig (zou dat waar zijn?) kijkend op zijn telefoon, zag ze intieme appjes met ene Marlies. "Ik wist niet dat Anton zo romantisch kon zijn", merkte ze met een droevige glimlach op. Toen ze hem hiermee confronteerde, had hij zijn schouders opgehaald en gemompeld dat het hier ging om een vrouw die in een dorp woonde, zo'n honderd kilometer bij ons vandaan. Nee, het was alleen vriendschap, maar hij hield er niet mee op. " Dan kom je er hier niet meer in!" had Monica geroepen. "Ik kom wanneer ik wil", had hij geantwoord en was fluitend weggelopen. Dat had haar het meeste verontrust: hij trok zich niets meer van haar aan, deed weinig in het bedrijf, verdween als hij daar zin in had. " Ik heb mijn greep op hem verloren", gaf ze tegen mij toe. Nog nooit heb ik haar zo hulpeloos gezien.

Die zaterdagavond heb ik de jongens het hele verhaal verteld. Zwijgend luisterden ze toe. Iedereen was verrast, niemand veroordeelde hem. We verdedigen Anton niet, maar begrijpen hem wel.