15-12-2021

WERELDREIZIGER VOOR HET VADERLAND

 Het heeft zo zijn voordelen als je in een gegoed milieu opgroeit. Onze hoofdpersoon, Hendrik Muller (1859 - 1941) , werd geboren in Rotterdam, waar zijn vader één van de belangrijkste kooplieden van de stad zou worden. Hendriks moeder was een Van Rijckevorsel: haar pa droeg als koopman en politicus bij aan een goede verbinding tussen de haven van Rotterdam en de zee. Het gezin Muller woonde in een riant pand, met twee keukenmeiden, een tuinman en twee koetsiers. Hendriks eigendunk was als kind al groot, en die vermeerderde nog toen bleek dat hij goed kon leren op de hbs. Twee jaar op de Handelsschool in Franfurt zorgde ervoor dat hij de moderne talen uitstekend beheerste, iets waar hij in zijn zwervend bestaan voortdurend van kon profiteren. 

Maar de handel bleek niets voor hem. Na zijn eindexamen in 1876 werkte Henk voor verschillende firma's in de meest uiteenlopende landen. Bij een makelaar in koffie in Frankfurt, een Engelse firma met factorijen aan de Goudkust in Afrika, naar Mozambique om te onderzoeken of een Rotterdams bedrijf wel goed geleid werd. In Afrika kwam hij in contact met de slavenhandel, met inheemse mensen en hun tradities en de gebruiksvoorwerpen die zij hanteerden. Afrika zal altijd in zijn hart blijven, en al helemaal toen hij de toenmalige Boerenrepublieken Oranje Vrijstaat en de Zuid - Afrikaanse Republiek (ook wel Transvaal genoemd) leerde kennen. Henk legde makkelijk contact met mensen, ook met de zwarte bevolking aldaar. Hij wilde weten hoe en waar de mensen leefden; die interesse zal hij zijn hele leven blijven tonen, ook al was hij een kind van zijn tijd: wit staat boven zwart, de westerse beschaving overtreft alle andere culturen. Eigenzinnig, tactloos, ijdel en zelfverzekerd als hij nu eenmaal was, kreeg hij ook in het familiebedrijf ruzie met iedereen, zodat hij aftrad als lid van de directie. Familieleden, onder wie vader en broers, meden hem voor altijd. Henk zal zich bezighouden met de diplomatie, wat betekent: veel reizen voor het vaderland en het bezoeken van voor die tijd verre, onbekende gebieden.

In 1897 wordt hij consul - generaal van de Oranje Vrijstaat; een fraaie titel, die onbezoldigd bleef en weinig aanzien opleverde, maar die hem wel de kans bood besprekingen te voeren met de Engelsen, die van plan waren de beide Boerenrepublieken te veroveren. Hij legde contacten met wapenleveranciers, het Rode Kruis, en maakte tussendoor kennis met Paul Kruger en Martinus Steyn, president van de Vrijstaat. Zo werd Muller wat hij zo graag wilde: een man van aanzien, iemand die met zijn opmerkelijke baard herkend werd op straat en opgezocht door journalisten. 

Na 1903 bezocht hij Oost - Europa, het Verre Oosten, China en Japan. Overal wist hij door te dringen tot koningen, prinsen en gouverneurs, kreeg geschenken, gaf diners, maar bleef ook geïnteresseerd in het leven van de gewone man. "De eerste aanblik van een nieuw land is als de eerste teug champagne. Men geniet er het meest van", placht hij geregeld op te merken. Terug in Nederland kon hij behulpzaam zijn bij het regelen van de vluchtelingenstroom van al die Belgen die aan de Eerste Wereldoorlog wensten te ontkomen. In 1919 krijgt hij de benoeming tot ambassadeur in Roemenië, in 1923 wordt Muller gezant in Tsjecho - Slowakije. In 1931 trekt hij zich uit het openbare leven terug; nee, hij gaat niet met pensioen, krijgt geen wachtgeld, want hij wil beschikbaar blijven. Herdenkingen, reünies, recepties, hij loopt ze allemaal af, zeker als het gaat om Zuid - Afrika. Muller blijft vrijgezel, van kinderen is geen sprake, wel leeft hij jarenlang samen met twee dames, die afwissend bij hem woonden. Intimi spraken wel van de Wintervrouw en de Zomervrouw.

Wat heeft dit tomeloze leven uiteindelijk opgeleverd? Waarom een biografie? Muller was van huis uit al financieel vrijwel onafhankelijk; door te sparen, te beleggen en zich in onroerend goed te begeven was hij bij zijn dood - hij kreeg hartproblemen - een uitgesproken rijk man. Het Dr. Hendrik Muller's Vaderlandsch Fonds verleent tot op de dag van vandaag studiebeurzen en subsidies. Muller zelf heeft diverse, tamelijk succesvolle boeken geschreven over zijn talloze reizen, met een  goed oog voor details en opmerkelijke ontwikkelingen. Zijn ijdelheid en vooringenomenheid storen soms, maar Muller blijft een interessante chroniqueur en een "ooggetuige van een verdwijnende wereld", zoals zijn biograaf hem terecht noemt.

Dik van der Meulen, Dr. Hendrik Muller. Wereldreiziger voor het vaderland (1859 - 1941). Querido, Amsterdam - Antwerpen ,2020; 485 blz. 


29-11-2021

EEN FILMKLASSIEKER: RAIN MAN

 De term savantsyndroom wordt gebruikt voor iemand met een autistische stoornis en/of verstandelijke beperking die over zeer bijzondere vermogens beschikt op één terrein. Daarom is Raymond uit Rain Man wel heel apart. Hij heeft èn een fantastisch geheugen(hij leert pagina's uit het telefoonboek vanbuiten) èn kan uitzonderlijk goed hoofdrekenen (2505 x 3741) èn ziet in èèn oogopslag hoeveel tandenstokers er op de grond zijn gevallen. Het waren er 246. Maar hij is wel degelijk autistisch, dus brengt hij de dag door met behulp van rituelen en gewoontes, waarbij hij mensen mijdt, want die staan eigenlijk alleen maar in de weg.

Zes dagen lang rijdt Charlie (Tom Cruise) met zijn autistische broer (Dustin Hoffman in zijn moeilijkste rol ooit) door de Verenigde Staten. Door hem buiten de inrichting waar hij eigenlijk in thuishoort te houden, probeert Charlie de helft van de erfenis te bemachtigen, waarbij hij ook nog een beroep op de voogdijraad doet. Charlie is aanvankelijk namelijk een onaangenaam jongmens, egoïstisch, belust op geld, voor eigen gewin mensen manipulerend. Maar tijdens hun tocht door Amerika heeft hij tijd om over zijn moeilijke relatie met zijn vader na te denken, terwijl de zorg voor zijn gehandicapte broer hem doet inzien dat er meer is in het leven dan geld. Een roadmovie met een interessante psychologische insteek: het is begrijpelijk dat het scenario in 1989 met een Oscar bekroond werd.

Barry Morrow, één van de twee scenaristen, ontmoette in 1984 Kim Peek, de man naar wie Raymond is gemodelleerd. Peek had door een hersenbeschadiging een verstandelijke handicap, maar was niet autistisch. Raymond en Peek zijn even getalenteerd, maar Peek had de gave dat hij met zijn linkeroog de ene bladzijde van een boek kon lezen, en met zijn andere oog de rechterpagina. Dankzij een duizelingwekkend leestempo kende hij de hele Shakespeare uit het hoofd. Toen de film een Oscar kreeg voor het beste script, overhandigde Morrow het beeldje aan Kim Peek. Twintig jaar lang, tot aan zijn dood, heeft hij het bij zich gedragen.

Dustin Hoffman zou aanvankelijk Charlie spelen, maar raakte zó geïnteresseerd in het savantsyndroom, dat hij om de rol van Raymond vroeg. Een jaar lang bezocht hij autistische mensen en hun gezinnen; een dag voor de opnames trok hij met Peek op om zijn manier van lopen en bewegen te bestuderen. Het leverde Hoffman  een Oscar op.

Rain Man kostte 25 miljoen dollar en zal zo'n 350 miljoen opbrengen. De film is in alles een zeer geslaagde, typische Hollywoodproductie geworden. Sterren, veel Amerikaans landschap, een verhaal dat toch vooral goed afloopt. Als toeschouwer moet je wel opletten natuurlijk, maar alles wordt je op het goede moment in kleine hapjes toegediend, zodat je niets mist. Open plekken, duistere passages, daar heb je helemaal geen last van. Maar toch: ook na ruim dertig jaar is deze film nog heel goed verteerbaar.

Rain Man. Regisseur: Barry Levinson. Acteurs: Tom Cruise, Dustin Hoffman, Valeria Golino. Land: Verenigde Staten. Uitgebracht in: 1988.



15-11-2021

RAAM, SLEUTEL, SCHULD

 Wat een hand op een knie wel niet kan uitrichten. De jeugdige schrijfster Karlijn wordt thuis over haar eerste roman geïnterviewd door de ook nog jonge tv - interviewster Hanna. Zij blijkt een charmante, innemende persoonlijkheid, die na het slot van het gesprek wat langer dan normaal haar hand op Karlijns knie legt. Er gaat een tinteling door haar been, die naar haar onderbuik trekt. Tot dusver wist alleen haar man zo'n veelbelovende reactie op te wekken. Omdat ook de warme lampen van de tv - camera's haar huiskamer broeierig maken, zet ze het raam open. De tv -ploeg stapt naar buiten, Karlijn neemt daar afscheid, laat de deur openstaan, met als gevolg dat een windje door het open raam waait en de deur dichtslaat. Wat nu? Karlijn heeft geen huissleutel bij zich en is daarom genoodzaakt haar man te bellen, die elders in de stad als aardrijkskundeleraar werkzaam is. Ze spreken een plek af waar hij haar de sleutel kan overhandigen. Aldaar aangekomen, treft ze hem dood aan.

Schuld! Dat noodlottige gevoel kan Karlijn maar niet kwijtraken. Als ik niet, had ik maar, waarom heb ik, die hand ook op mijn knie... Ze ziet Hanna als medeplichtige, en tegelijkertijd ook als de vrouw op wie ze verliefd is. Nog nooit is haar dat overkomen, en dan juist nu, terwijl haar innig geliefde man net begraven is. Maar ze zoekt contact, en inderdaad: de dames vallen voor elkaar. Voor Hanna is dat niet nieuw, ze had al eerder lesbische relaties.

Rouw en verliefdheid, kunnen die samengaan? In een interview met Trouw vertelt de auteur dat deze combinatie hem ook de nodige hoofdbrekens had gekost, maar dat er wel degelijk overeenkomsten zijn. Beide gevoelend brengen geestelijke onrust met zich mee, leiden tot slapeloosheid, zorgen voor hartkloppingen. Voor Karlijn is haar verliefdheid uiteindelijk een doeltreffend geneesmiddel om het verlies van Arne te verwerken. 

Schrijver Robbert Welagen (Dordrecht, 1981) kende ik eigenlijk niet. Toch debuteerde hij al in 2006; Raam, sleutel is al zijn negende roman. Hij schrijft eenvoudig, helder, laat weg, zodat de lezer ook wat te doen heeft. Hij besteedt veel aandacht aan de psychologie van zijn hoofdpersonen (het gummen van Karlijn!), verwijst in dit boek naar romans als Nooit meer slapen van W.F. Hermans en Carol van Patricia Highsmith en daar kan de lezer iets mee. Geen schokkende gebeurtenissen, geen bloedstollende acties, maar een verfijnde roman van een goed stilist voor de gevorderde lezer. Ik mag dat wel.

Robbert Welagen, Raam, sleutel. Nijgh en Van Ditmar, Amsterdam, 2021. 208 blz.

01-11-2021

EEN LUCHTBEL IN EEN VLUCHTIGE RIVIER

 Gedichten schrijven doet Jean Pierre Rawie (Scheveningen, 1951) al jaren. Vanaf 1976 publiceert hij dichtbundels; de laatste, Verstrooid van schoot, verscheen in 2018. Klassiek van bouw, altijd welluidend, hier en daar ironisch, zijn het verzen die door een groot publiek gewaardeerd worden. Dat is wellicht ook de reden  dat de officiële kritiek zich nog steeds wat gereserveerd opstelt. 

Achter in die bundels neemt Rawie ook vertalingen op. Spaans, Italiaans, Frans, Russisch: hij is zeer wel in staat om er een goede vertaling van te maken, die, zoals hij dat in zijn Inleiding formuleert,  als een verrijking van de Nederlandse letterkunde gezien kan worden. De vorm van het oorspronkelijke gedicht behoort gehandhaafd te blijven (eens een sonnet, altijd een sonnet), en dat geldt ook voor het rijm. Onvertaalbare gedichten bestaan niet, vindt Rawie.

In Een luchtbel in een vluchtige rivier (versregel van Maffeo Barberini) licht Rawie dertig vertalingen toe, waarbij telkens de oorspronkelijke tekst afgedrukt staat. Denk dan aan verzen van beroemdheden  als Francois Villon, Luis de Camões, William Butler Yeats, Anna Achmatova. Maar ook mensen van wie je het niet verwacht, blijken te kunnen dichten: Mary Stuart bijvoorbeeld, de koningin van Schotland, Jacob Burckhardt, de wereldberoemde kenner van de renaissance, of paus Urbanus VIII. Het volgende gedicht, dat mij in hoge mate beviel, is van de wel beroemde Luis de Góngora (1561 - 1627):

                    Wil ik van de sterren leren

                    waar gij, Tijd, gebleven zijt,

                    blijkt dat gij met hen verglijdt

                    zonder met hen terug te keren.

                    Hoe kan ik uw loop traceren,

                    niemand houdt u immers bij?

                    maar ach, wat verbeeld ik mij

                   dat gij telkens zijt vervlogen;

                   gij blijft, Tijd, steeds onbewogen

                    en slechts ik, ik ga voorbij.

Rawie vertelt ons veel interessants als hij met zijn geliefde dichters en dichteressen bezig is. Zo blijken de eerste, ons bekende, sonnetten in het begin van de dertiende eeuw aan het hof van keizer Frederik II op Sicilië geschreven te zijn. Het is geen eenvoudig genre; pas bij Petrarca (1304 - 1374) komt het volledig tot wasdom en wordt het sonnet uiteindelijk de populairste versvorm in Europa. 

Charles d'Orléans en Francois Villon waren tijdgenoten die beiden dichtten, maar elkaar nooit ontmoet kunnen hebben. De eerste was namelijk in de vijftiende eeuw een vorst, de andere een boef, vagebond, moordenaar. In de Spaanse barok van de zeventiende eeuw brandde er een heftige strijd tussen liefhebbers van Góngora en Quevedo, die elkaar zó nadrukkelijk haatten dat de laatste het huis kocht waarin de eerste woonde, zodat Quevedo de ander uit zijn woning kon zetten.

Giovan Battista Marino (1569 - 1625) creëerde het marinisme: een stroming die een eeuw lang overheersend was, en daarna de grond in werd geboord. Zeer verrassende beeldspraak, hoogst ongebruikelijke verbanden, dus gezwollen, duister, onbruikbaar. Waar Rawie zelf vraagtekens bij stelt, is het symbolisme, een stroming uit de tweede helft van de negentiende eeuw, afkomstig uit Frankrijk. Ze leverde prachtige gedichten op van o.a. Stéphane Mallarmé en bij ons Leopold en Van de Woestijne, maar ook te veel hermetische, volstrekt ondoorgrondelijke poëzie. 

Ik sluit af met een vers van de Rus Aleksander Blok (1880 - 1921), dat Rawie "een van zijn onvergankelijkste" noemt.

          Alles op aarde - moeder, jeugd - moet sterven,

          je vrouw bedriegt je, je verliest je vriend.

          Maar zoek een nieuwe zoetheid te verwerven,

          het koude poolgebied rondom beziend.


          Ga scheep, richt naar de verre pool de steven

          langs wand na wand uit ijs - en stil, vergeet

          wat ginds in haat en hartstocht is gebleven...

          Vergeet het oude land van lief en leed.


          En leer in huivering en trage koude

          je uitgeputte ziel hoe op het eind

          hier niets is wat haar vast zal kunnen houden,

          wanneer het licht van gene zijde schijnt.

Jean Pierre Rawie, Een luchtbel in een vluchtige rivier. Prometheus, Amsterdam, 2021. 187 blz. 








18-10-2021

EEN SCHULDIG MENS

De 112 - alarmcentrale is, zoals te verwachten valt, sober ingericht. Wat tafels, een paar stoelen, enkele mannen die hun telefoon onder handbereik hebben. Er loopt een vrouw rond die af en toe kortaf Asger Holm corrigeert. Holm is voortdurend in beeld. Al gauw laat hij blijken dat hij veel liever weer als agent op straat zou werken, maar hij heeft iets misdaan, waardoor hij nu binnen moet zitten. Morgen komt zijn zaak voor de rechter.

Hij lijkt het type van 'ruwe bolster blanke pit'. Een hoerenloper die zich beklaagt dat hij in de rosse buurt bestolen is, werkt hij koeltjes af, maar de vrouw die hem huilend toefluistert dat ze ontvoerd wordt, krijgt alle aandacht. Als haar dochtertje ook opbelt en vertelt dat papa en mama weggereden zijn, haar met haar broertje thuis achterlatend, gaat Asger nietsontziend aan de slag. Hoewel hij weet dat een alarmcentrale slechts bemiddelt en oproept, ontwikkelt hij allerlei initiatieven die hij aan anderen had moeten overlaten. Ja, hij is die schuldige man uit de titel. Maar zijn er niet meer? Die vader? Moeder Iben? En wat denkt u van de aanklacht die de vader uit in de richting van de overheid? Ach, uiteindelijk is ieder mens wel ergens schuldig aan

De Deense film Den skyldige bewijst dat je met minimale middelen de toeschouwer het verhaal in kan sleuren en hem de meest uiteenlopende emoties kan laten ondergaan. Dat is dan vooral opwinding; je verkeert voortdurend in onzekerheid en koestert toch de hoop dat het niet te slecht afloopt. Minimale middelen? Ga maar na: twee ruimtes, waarvan één een echte meldkamer is; een fantastische acteur, namelijk Jakob Cedergren; een aantal geweldige stemacteurs; een sterk script; prima camerawerk. Dat betekent dat je als kijker heel wat te doen hebt: alles waarover gepraat wordt, moet je met je eigen fantasie in beelden omzetten. Vooral lezers kunnen dat.

 De film duurt bijna anderhalf uur en kostte slechts 500.000 dollar. Regisseur en mede - scenarist Gustav Möller kwam op het idee toen hij op YouTube een echt 112 - gesprek volgde. Toen hij vervolgens op research ging, ontdekte hij dat nogal wat gedegradeerde agenten op alarmcentrales in de nacht hun uren zaten vol te maken. Maar Asger Holm is uit het goede hout gesneden. Dat succesje aan het slot heeft hij wel verdiend.

Den skyldige. Regisseur: Gustav Möller. Acteurs: Jakob Cedergren, Jessica Dinnage (stem), Katinka Evers - Jahnsen (stem), Omar Shargawi (stem). Land: Denemarken. Uitgebracht: in 2018. 


02-10-2021

EN DE ZON GAAT OP

Waarschijnlijk zijn de jaren tussen 1922 en 1927 voor Ernest Hemingway (Oak Park, Illinois; 1899 - 1961) de gelukkigste uit zijn hele leven geweest. In september 1921 trouwt hij, twee maanden later wordt hij benoemd tot buitenlands correspondent van de Toronto Star. Ze vestigen zich in Parijs, waar Hemingway, dankzij Gertrude Stein die een neusje had voor talent, andere expats ontmoeten. Ezra Pound, Scott Fitzgerald, T.S. Eliot, James Joyce: Hemingway zal ze zeker om advies gevraagd hebben, want hij wilde dolgraag een groot schrijver worden. Samen met schilder Pablo Picasso en filmer Luis Bunuel vormen ze een artistieke avant - garde. Hemingway zoekt naar een eigen stijl, en geniet van het bruisende leven in Europa. Feesten met heel veel alcohol, boks - en wielerwedstrijden bezoeken, zwemmen en skiën, hij doet overal aan mee. Maar zijn grootste hartstocht ligt toch bij het stierenvechten.

In zijn roman The Sun Also Rises (1926) put hij uit deze persoonlijke ervaringen. Zijn verteller is de journalist Jake Barnes, gewond geraakt in de Eerste Wereldoorlog, die met zijn vriend Bill in het Spaanse Burguete gaat vissen op zo groot mogelijke forellen. Eigenlijk probeert Jake zijn grote liefde Brett te ontlopen, want zij, seksueel hongerig, heeft niets aan een man die impotent geworden is. Ze is uitzonderlijk aantrekkelijk, financieel ofwel onafhankelijk ofwel bankroet, 34 jaar, en de mannen eten uit haar hand. Ze komt met haar nieuwe vriend Mike naar Pamplona om daar het jaarlijkse feest te bezoeken. Aldaar stuit ze op Robert Cohn, met wie ze eerder een affaire had. Van de jaloerse Mike zal Robert heel wat antisemitische opmerkingen te horen krijgen, terwijl Robert, in zijn studententijd een goed bokser, in zijn drift enorme klappen kan uitdelen. Als Brett de knappe, negentienjarige, uiterst talentvolle stierenvechter Pedro Romero weet te veroveren, dreigt de situatie met al die dronken mannen te escaleren. Je zou haar een femme fatale kunnen noemen, al is ze zich daar niet van bewust.

Centraal staat in deze roman het één week durende San Fermin Festival, vol met stierengevechten, en niet te vergeten de stierenloop door Pamplona. Hemingway begreep de tactiek van de toreadors, wist hoe de stieren geselecteerd en getraind werden, kende het verschil tussen een goede en een briljante stierenvechter. Hij beschikt, net als zijn alter ego Jake Barnes, over aficion, en is dus een aficionado. Aficion betekent hartstocht. Je bent op een eerlijke, oprechte wijze bezeten van stierenvechten; een Amerikaan kan dat eigenlijk niet zijn, maar als uit allerlei terloops gestelde vragen blijkt dat je uit het goede hout gesneden bent, krijg je een bescheiden schouderklopje. Hemingway zag deze strijd tussen man en stier als een spel met de dood, waar de vechter het toonbeeld is van mannelijkheid: moedig, sterk, gracieus, uit op roem en eer.

Hemingway ontwikkelde, onder invloed van de journalistiek, een eigen stijl. Sober, niet te lange zinnen, sterke dialogen. Je zou het spreektaal kunnen noemen, maar dan zonder de hinderlijke kenmerken daarvan, zoals herhalingen en stopwoorden. Effectief proza dus, na bijna een eeuw nog altijd heel leesbaar. De titel is nogal pretentieus. Deze verwijst naar Het Boek Prediker: " IJdelheid der ijdelheden, het is al ijdelheid. Wat nut heeft de mens van al het zwoegen dat hij doet onder de zon?" De hoofdpersonen in deze roman willen nog zoveel opwindends meemaken, dat ze aan een dergelijke wijsgerige overpeinzing nog lang niet toe zijn.
Ernest Hemingway, En de zon gaat op. Oorspronkelijke titel: The Sun Also Rises (1926). Nederlandse vertaling W.A. Fick - Lugten, twaalfde, herziene druk 2016. L.J. Veen Klassiek.  Amsterdam/Antwerpen.269 blz. 

20-09-2021

EEN FILMKLASSIEKER: BONNIE AND CLYDE

 In januari 1930, bij het begin van de Grote Depressie, ontmoetten Bonnie Parker en Clyde Barrow elkaar. Zij was negentien en getrouwd met een crimineel die voor moord in de gevangenis zat; hij was 20 jaar oud, klein ( 1.67 m) en tenger, en had ook al gezeten. Daar had hij anderhalve teen afgehakt om aan de zware gevangenisarbeid te ontkomen. Om haar te imponeren berooft hij waar zij bijstaat een kruidenier, waarop ze vervolgens het immense, verarmde Amerikaanse platteland doorkruisen, op zoek naar banken in kleine gemeenschappen, die geschikt zijn om te overvallen. Hun rooftochten worden professioneler, brutaler en gewelddadiger als Bruce, de broer van Clyde, zich met zijn vrouw Blanche bij het tweetal voegt. Als Barrow Gang  verwerven ze zich enig aanzien in de Amerikaanse pers en ze zijn ijdel genoeg om daarvan te genieten. Rovend en moordend trekken de bendeleden rond, totdat ook voor hen het onvermijdelijke einde aanbreekt: op 23 mei 1934 vallen ze een in hinderlaag. Ze worden ervan verdacht dertien moorden te hebben gepleegd. 

Het idee voor de film kwam van twee Amerikaanse journalisten, die vervolgens een scenario schreven dat ze aanboden aan de Franse regisseur Francois Truffaut. Deze zag de mogelijkheden, kon zelf geen tijd vrijmaken en tipte Warren Beatty. Hij kocht het scenario en liet scenarist Robert Towne het verhaal nog eens herschrijven. Beiden hadden een film voor ogen die afweek van de gebruikelijke Hollywoodbraafheid op het gebied van seks, geweld en moraal. Zo kwam er een film tot stand die filmmaatschappij Warner Bros totaal niet beviel. Bonnie and Clyde kostte tweeënhalf miljoen dollar; men bood Beatty veertig procent van de winst aan en vertoonde de film in kleinere, tweederangs bioscopen. Omdat critici de film bleven prijzen en fans steeds massaler toestroomden, stond de maatschappij met tegenzin toe dat de grote theaters in de wereldsteden aan de beurt mochten komen. In 1968 kreeg de film twee Oscars; hij zal ruim vijftig miljoen dollar opbrengen. 

Regisseur Arthur Penn had natuurlijk ook zijn eigen inbreng en Warren Beatty, die niet alleen de hoofdrol speelde maar ook producer was, wenste in alles gekend te worden. Veel ruzies dus over een rolprent die overduidelijk afwijkt van de grauwe realiteit, en daarom nog altijd boeit. Zo zijn de toen nog onbekende Faye Dunaway als Bonnie en Beatty als Clyde veel te knap, draagt Faye prachtige, modieuze kledij, waarbij een baret hoort die de sensatie van het modeseizoen wordt. Beiden krijgen ook een eigen karakter mee. Bonnie zal op mensen gaan schieten, maar ze verlangt ook naar haar moeder en begint in te zien dat hun leven nooit meer rustig zal zijn. Banken beroven en vluchten voor de politie, meer zit er helaas niet in. Clyde blinkt uit in machogedrag, dus wild autorijden, roven en schieten, maar hij is, tot ontzetting van Bonnie, impotent. In zijn naïviteit gelooft hij in de mogelijkheid in de ene staat te wonen en in een andere de banken te overvallen.  

Penn maakt gretig gebruik van het Texaanse landschap, de ruimte van het platteland en de stoffige wegen om de rooftochten en de achtervolgingen in beeld te brengen. Maar hij wilde, net als Beatty, ook komische en romantische scènes, waardoor afwisseling gewaarborgd werd en de vaste Hollywoodformules doorbroken.  Toen hem aangeboden werd deze film te regisseren, weigerde hij aanvankelijk; hij had net twee teleurstellende producties afgeleverd. Bonnie and Clyde zal, commercieel gezien, zijn grootste succes worden.

Bonnie and Clyde. Regisseur: Arthur Penn. Acteurs: Warren Beatty, Faye Dunaway, Gene Hackman, Michael J. Pollard. Land: Verenigde Staten.  Uitgebracht: in 1967. 


06-09-2021

MENEER WILDER EN IK

Meneer Wilder? Vooral oudere filmliefhebbers zullen bij het horen van de naam glimlachend opmerken: "Natuurlijk, Billy Wilder! Die maakte nog eens leuke films." En als ze vervolgens worden uitgenodigd om wat titels te noemen, dan komen ze ongetwijfeld met The Apartment, Some Like It Hot, Irma La Douce. Allemaal geschreven en geregisseerd, met Oscars bekroond, door een Joodse man die in 1906 in Sucha, Oostenrijk, geboren werd en in 2002 in Beverley Hills stierf. 

Jonathan Coe? Hij is een succesvol en gelauwerd Engels schrijver (Bromsgrove, 1961), die graag satirische romans mag publiceren, liefhebber van popmuziek, in hoge mate geïnteresseerd in film, wat  blijkt uit het feit dat hij biografieën geschreven heeft over Humphrey Bogart en James Stewart. Al jong ontdekte hij op de televisie de films van Billy Wilder, en hij wilde alles van hem weten. Wilder bleek een woelig en succesvol leven te hebben geleid. Omdat er al diverse boeken over de man verschenen waren, en hij toch zijn kennis kwijt wilde, besloot Coe een roman te schrijven, gebaseerd op feiten.

De ik - figuur? Dat is de jonge Griekse vrouw Calista, geheel bedacht door de auteur, die als tolk de opnamen van Feodora, Wilders voorlaatste film, mag meemaken.

En hoe was dat? Volkomen onbekend met de roem van de heren schuift ze, dankzij een vriendin, aan bij de echtparen Wilder en Diamond. Ze wordt uitgenodigd in een chic restaurant, waar Billy mede - eigenaar van is. Een kleine man van begin zeventig, bijna kaal, gedistingeerd voorhoofd, bril met dikke glazen, dure kleren, veel jongere vrouw. De andere heer heet Iz Diamond; beide mannen werken zó intensief samen, vertellen hun echtgenotes, dat ze elkaar vaker zien dan hun vrouwen. Elke dag om negen uur op kantoor, om vijf uur weer naar huis. Hun beroep: scenario's schrijven, waarvan Billy dan weer films maakt. Dan al valt het Calista op dat Wilder met een sterk Duits accent praat, scherp maar geestig uit de hoek kan komen, en iets neerslachtigs heeft.

Want ook hij wordt ouder; als hij wordt aangesproken op zijn successen gaat het over films van vijftien jaar of langer geleden, terwijl er ondertussen nieuwe helden opgestaan zijn. Iedereen praat over Jaws van het wonderkind Steven Spielberg, aan een tafeltje iets verderop zit Al Pacino met zijn vriendin Marthe Keller. De jeugd heeft de toekomst, nietwaar? Daarom is Feodora, waarover ze nu aan het nadenken zijn en waarvoor Marlene Dietrich helaas bedankt heeft, voor Wilder erg belangrijk.

Tijdens de opnames, die gedeeltelijk in Griekenland plaatsvinden, vertelt Billy veel over zijn leven. Ze begrijpt nu zijn onverwacht harde uitvallen, zijn plotselinge meedogenloosheid jegens zijn acteurs, en vooral het sarcasme waarmee hij zichzelf en anderen bekijkt. Hij heeft in diverse opzichten geleden onder de Tweede Wereldoorlog, en dat gaat nooit meer over. Jonathan Coe koos hiervoor een toepasselijke en doeltreffende vorm: in een filmscript van ruime vijftig pagina's, met dialogen en een voice - over, legt hij Wilders trauma uit.

Wat mij in deze roman zo beviel, is de lichte, trefzekere stijl waarmee Coe serieuze onderwerpen weet te behandelen, zoals vergane glorie, ouder worden, creativiteit, vriendschap. Nee, Billy Wilder bleek geen aardige, maar wel een fascinerende man.

Jonathan Coe, Meneer Wilder en ik. Eerste druk, Londen, 1920. Nederlandse vertaling Otto Biersma, Uitgeverij De Bezige Bij, Amsterdam 2021, 262 blz. 

22-08-2021

DE GROOTMEESTER VAN HET KORTE VERHAAL

Anton Tsjechov (1860 - 1904) werd geboren in Taganrog, gelegen aan de noordkust van de Zee van Azov. Toen in 1876 zijn vader, die een kruidenierszaak dreef, failliet ging en hun huis op de veiling verkocht moest worden, trok het hele gezin naar Moskou. Anton bleef alleen in zijn geboorteplaats achter om het gymnasium af te maken. Door lessen te geven wist hij in zijn eigen levensonderhoud te voorzien. Met een studiebeurs van de gemeente trok hij in 1879 naar Moskou om zich daar bij zijn verarmde gezinsleden te voegen; daar startte hij aan de universiteit met de studie medicijnen. 

Om de financiële nood wat te beperken begon Tsjechov korte verhalen te schrijven voor grappige tijdschriften. In maart 1880 maakte hij zijn debuut. Tijdens zijn studententijd zal hij in allerlei kranten en bladen zijn komische verhaaltjes laten verschijnen. Als hij in 1884 afstudeert en dus arts is, praktiseert hij slechts kort als zodanig. Wanneer in 1886 zijn tweede verhalenbundel een groot succes wordt, raakt ook de literaire wereld in hem geïnteresseerd. De lollige stukjes zijn voorbij, zijn stijl wordt rijper; Tsjechov behoort tot de kring van gerespecteerde Russische auteurs. In totaal zal hij ruim 400 korte en ongeveer 70 langere verhalen publiceren. Over zijn toneelwerk hebben we het een andere keer.

In deel II van zijn Verzamelde Werken  uit de reeks De Russische Bibliotheek staan verhalen uit 1886 en 1887. Ze zijn betrekkelijk eenvoudig van zinsbouw en woordkeus; ze worden bevolkt door vooral mensen uit de provincie. De meest uiteenlopende personages komen voorbij, zoals boeren, landlopers, militairen, rechters, artsen, kinderen en vrouwen. De dialogen doen levensecht aan; de problemen lijken die van alledag. Zo wil de belastingambtenaar in De echtgenoot niet langer bij het feestje blijven waarop zijn vrouw zich zo op heeft verheugd. Als de oude vrouw Anna ook nog haar enige dochter verloren heeft en naar de zin van het leven zoekt, probeert ze weer contact op te nemen met haar man van wie ze sinds lang gescheiden is, zo staat in Tedium Vitae te lezen. Populistische schrijvers zorgen dan voor een happy end, maar daar moet u bij Tsjechov niet op rekenen. Weemoed overheerst in deze bundel. 
Daar hoort verveling trouwens bij. Op het platteland wordt eindeloos gekaart, gekibbeld, wodka gedronken en geroddeld, want er gebeurt vrijwel niets. Elk voorval dat er een beetje uitspringt, wordt enorm opgeblazen, volksgeloof tiert welig. In Het geluk vertellen dorpelingen aan een jachtopziener dat ergens in de buurt een schat moet liggen die geluk brengt, maar niemand weet waar. In Eerste hulp wordt bij een drenkeling geen kunstmatige ademhaling toegepast; hij wordt dusdanig gejonast dat hij uiteindelijk sterft. Zeker, Tsjechov spot ook met zijn mensen; hun zwakheden en beperkingen toont hij, maar wel met mededogen. Iwan Dmitritsj is in Het loterijbriefje een zeer tevreden burgermannetje, maar als hij meent in de loterij gewonnen te hebben, slaan in dat platvloerse hoofd hebzucht en hoogmoed toe.

In een paar zinnen schildert Anton zijn personen: hun uiterlijk (zelden is iemand mooi), kleding, spraak, gewoontes. Hij voegt daar een passende natuurbeschrijving bij, die meestal een tikkeltje deprimerend is. Problemen worden zelden opgelost, aan het slot zijn de lezer en de hoofdpersoon weinig opgeschoten. Want waar het toch vaak op neerkomt, is dat men op zoek is naar oprecht menselijk contact, naar wat warmte, naar een beetje geluk. Om de woorden van de verteller in Een ontmoeting te gebruiken: "Wie ooit een pelgrim is geweest, wie door gebrek, noodzaak of zwerverslust ver van de zijnen gedreven is, die weet, hoe lang en hoe mistroostig zo'n avond in het dorp onder vreemden kan zijn."

Nee, Anton Tsjechov is geen somber schrijver, daarvoor is hij te zeer een humorist. Iets of iemand is grappig en tegelijk een beetje tragisch. Zijn gevoel voor zachtmoedige humor en ironie maken hem tot een groot auteur met gevoelige verhalen over herkenbare mensen. 

Anton P. Tsjechow, Verzamelde Werken deel II. Verhalen 1886 - 1887. Vertaling Charles B. Timmer . De Russische Bibliotheek. Uitgeverij G.A. van Oorschot, Amsterdam, 1976. 677 blz.

08-08-2021

TROUW HAAR NIET

 Wanneer Anton stil viel en geconcentreerd één meisje in de gaten hield, wisten we dat hij op oorlogspad ging. Waarom het hem dan zo vaak lukte? Niet om zijn uiterlijk in ieder geval. Hij was van middelmatige lengte, mager, droeg een te grote bril, had een wat kromme rug. Maar hij hield wel vol. Hij nam zo'n meisje telkens mee naar de dansvloer, bracht haar naar onze tafel, ging later met haar aan de bar staan. En ja, hij praatte veel, lachte geregeld, zong alle liedjes mee, was gewoon gezellig. Hij had wel één duidelijke zwakke kant: hij kon niet tegen drank. Anton was al snel aangeschoten. Dan begon hij te lallen, wat onhandig te springen op het ritme van de muziek, zodat zo'n kind om zich heen begon te kijken. Daarom grepen we op tijd in. We letten op Anton, en als hij drie, vier pilsjes op had, zorgden we ervoor dat hij cola of iets dergelijks nam. Anton accepteerde dat, want hij wist ook wel dat hij bij lange na niet die hoeveelheden kon wegwerken die zijn kameraden naar binnen goten. 

Op een avond vertelde hij dat hij het melkveebedrijf van zijn ouders overnam. Dat was geen verrassing voor ons. Zijn ouders begonnen op leeftijd te raken, Anton deed de laatste jaren al verreweg de meeste klusjes, dus een officiële overname lag voor de hand. Toen zijn moeder plotseling stierf, moest er toch nog wat gebeuren. Via een bepaalde instantie kon hij een hulp krijgen, niet alleen voor in de huishouding, maar ook voor in de stal.

Ze heette Monica. Omdat ik toen als onderwijzer op een basisschool daar in de buurt lesgaf, kwam ik geregeld bij Anton langs om een hapje mee te eten. Daar zag ik Monica constant ijverig bezig met alles wat er op een tamelijk grote boerderij te doen valt. Ze was van onze leeftijd, vrij lang voor een vrouw, met grote handen, een schonkig lichaam, felle ogen en een vastberaden trek om de mond. Praten deed ze niet veel, daar had ze geen tijd voor. Op een middag viel me op hoe Anton naar haar keek: schijnbaar onverschillig, toch heel opmerkzaam, met een flonkering in zijn ogen die hij ook had in danszalen als hij iets leuks zag voorbijkomen.

Ik was dan ook niet verbaasd toen op een zaterdagavond in ons stamcafé de deur openzwaaide en Anton met Monica naar onze vaste tafel toeliep. Eigenlijk kwam hij haar aan zijn vrienden voorstellen. We praatten, lachten, dronken bier en wierpen tersluiks een blik op Antons nieuwe aanwinst. Ze zweeg, keek wat nors, voelde zich niet echt op haar gemak. Toen ze weer vertrokken, waren we het wel eens: dit is geen blijvertje. We hadden het fout.

Monica had een in een naburig dorpje een flatje gehuurd, en daar was Anton heel vaak te vinden. Tot ontzetting van zijn ouders bracht hij daar elke week wel een paar nachten door; hij nam haar mee naar familiefeesten en bij onze vriendenkring schoof ze ook dikwijls aan. Gezellig was ze nooit. Ze vond onze conversatie maar oppervlakkig, ging graag onnodig hard discussies aan, lachte zeer zelden om onze grappen. Als Anton de neiging had om op te staan en luid mee te zingen, trok ze hem nijdig naar beneden. Wat ziet hij in haar? vroegen wij ons af. 

Op een avond in de kroeg gaf hij het antwoord. "Ze is precies wat ik nodig heb. Ikzelf laat me makkelijk meeslepen, mensen proberen me te belazeren, ik ben ook niet hard en zakelijk genoeg. Monica bijt van zich af, kan keihard werken, is voor niemand bang en zegt iedereen de waarheid. En ervaring met het werk op een boerderij heeft ze genoeg." Er viel een stilte, totdat een van ons bedachtzaam zei wat we allemaal vonden: "Anton, kijk uit jongen. Ik zou niet met haar trouwen als ik jou was. " Hij deed het natuurlijk toch.

Al gauw maakte Monica zich in het bedrijf en het dorpsleven onmisbaar. Ze haalde de koeien van de wei, installeerde de melkmachines, onderhandelde met de leveranciers (" Als je vanmiddag de bestellingen niet levert, kom ik nooit meer bij jullie terug"). Het kerkkoor had aan haar een redelijke alt; tijdens de kermissen en met carnaval was ze uiterst bruikbaar als organisator. Alles zag ze, iedereen sprak ze op foutjes en vergissingen hard en duidelijk aan. Antons vader kreeg van zijn dorpsgenoten dikwijls te horen: "Wat je zoon hier naartoe heeft gehaald...had hij geen andere vrouw kunnen trouwen?"  

Ze mocht Anton graag kleineren waar anderen bij zaten. Het ploeteren op de boerderij had zijn rug nog krommer gemaakt, dus ze had de gewoonte om daar tegenaan te stoten en luid te roepen:" Sta toch rechtop. Dit is geen gezicht!" Als hij bij een gezamenlijke maaltijd met de hele familie niet de vorken en lepels kon vinden, sprak ze, nadrukkelijk articulerend: " Anton woont nog maar pas hier. Dan kun je natuurlijk het bestek niet vinden." Wat mij persoonlijk in hoge mate kwetste, was haar imitatie van zijn loop. Toen hij wat ouder werd, deden zijn knieën het niet meer zo goed, en een heup dreigde te verslijten. Als hij al trekkebenend een kamer binnenkwam waar veel mensen zaten, liep ze schuin achter hem en bewoog ze zoals hij. Sommigen grijnsden, maar veel lachers kreeg ze niet op haar hand. Ze mochten hem, maar haar niet.

 Anton was veel onderweg. Hij bezorgde pakjes op de meest uiteenlopende adressen, zat in het bestuur van diverse verenigingen, bezigheden waardoor hij lekker van thuis kon wegblijven. Toen kwamen de verhalen in de wereld. Anton was, ergens in het land, gezien met een vrouw van zijn leeftijd in de auto. Die geluiden werden sterker, bevestigd door verschillende getuigen. Wij merkten dat hij steeds vaker thuis niet bereikbaar was, 's nachts zelfs wegbleef. En opmerkelijk: Monica zag er slecht uit, was haar grote mond kwijt, viel zichtbaar af.  

Ik vond dat ik als ouwe trouwe vriend de waarheid mocht weten. Daarom belde ik bij haar aan. Ze zag bleek, was inderdaad een stuk magerder dan vroeger en het strijdlustige was totaal verdwenen. Ja, Anton had een vriendin. Ze wist het zelf pas sinds kort. Toevallig (zou dat waar zijn?) kijkend op zijn telefoon, zag ze intieme appjes met ene Marlies. "Ik wist niet dat Anton zo romantisch kon zijn", merkte ze met een droevige glimlach op. Toen ze hem hiermee confronteerde, had hij zijn schouders opgehaald en gemompeld dat het hier ging om een vrouw die in een dorp woonde, zo'n honderd kilometer bij ons vandaan. Nee, het was alleen vriendschap, maar hij hield er niet mee op. " Dan kom je er hier niet meer in!" had Monica geroepen. "Ik kom wanneer ik wil", had hij geantwoord en was fluitend weggelopen. Dat had haar het meeste verontrust: hij trok zich niets meer van haar aan, deed weinig in het bedrijf, verdween als hij daar zin in had. " Ik heb mijn greep op hem verloren", gaf ze tegen mij toe. Nog nooit heb ik haar zo hulpeloos gezien.

Die zaterdagavond heb ik de jongens het hele verhaal verteld. Zwijgend luisterden ze toe. Iedereen was verrast, niemand veroordeelde hem. We verdedigen Anton niet, maar begrijpen hem wel. 


13-07-2021

DE JACOBSLADDER

 Als de jonge Anton de veerboot neemt van Maassluis naar het eiland Rozenburg zal deze tocht hem de rest van zijn leven bijblijven. Hij ziet daar de elfjarige Jan Ruygveen staan, die kort daarna zal verdrinken, en bovendien maakt het natuurschoon op het eiland met zijn dijkmoestuinen, koolzaadvelden, vlinders en sprinkhanen een overweldigende indruk op hem. Echt paradijselijk wordt het als hij de woning van zijn tante bereikt. Daar ziet hij een blauw grasveld met twee enorme platanen, er omheen een meidoornhaag en spelende geitjes. Hij ontmoet er ook zijn even oude achternichtje Klaske, die hij pas jaren later zal terugzien.

De dood van Jan zal tien jaar lang op hem drukken. Al die tijd loopt hij met een schuldcomplex rond, want zijn allereerste reactie was een geweldige opluchting: niet ik, maar hij. Schandelijk, een rechtgeaard christen mag zo niet denken, dan verheug je je ten koste van een ander. Maarten 't Hart, Maassluis en het calvinisme: ze horen nadrukkelijk bij elkaar.

De tragische figuur is hier vader Ruygveen, timmerman van beroep, godsdienstfanaat ten koste van alles en iedereen. Somberder, zwarter, worden ze door God niet gemaakt. Het leven is ellendig, bijna iedereen gaat naar de hel, voor eeuwig uiteraard, kaarten, dansen, vrolijk zijn, je opmaken, alles is verboden. Wat rest is Gods uitverkiezing: miljoenen jaren geleden heeft Hij beslist wie in de hemel mag komen en wie niet. Nee, de mens heeft daar geen invloed op. Of je nu goed of slecht leeft, dat maakt helemaal niets uit. Ruygveen richt zelfs een eigen kerkgenootschap op om zijn overtuiging uit te dragen. Dat was overigens niets bijzonders: in Maassluis bestonden toentertijd zo'n zestien richtingen, van de Remonstranten via de Orthodoxe Calvinisten naar de grote groep van de Nadere Reformatie.   

Adriaan dwaalt over de wereld, op zoek naar houvast, naar de zin van het leven. Hij begrijpt niet waarom hij er is, waarom mensen tot onzinnige daden in staat zijn. Hij rookt niet, drinkt niet, vrijt niet, verveelt zich met mensen, vindt het eigenlijk heerlijk om alleen te zijn. De Bijbel biedt hem geen troost, die staat vol met ongerijmdheden. Gesprekken met zijn nuchtere en geestige grootvader helpen. Die wijst hem op de schoonheid van de natuur, de wisselende jaargetijden, en, bedekt, het aangename gezelschap van een vrouw. Uiteindelijk zal uitgerekend Ruygveen het laatste zetje geven om hem te verzoenen met het bestaan.

Maarten 't Hart is een uitstekend verteller. Personen, situaties, gebeurtenissen, hij rijgt ze met zijn eenvoudige stijl moeiteloos aan elkaar, zorgt voor een verrassende wending of een  vrolijk voorval. En als je de lezer mee laat denken over schuld, boete en de zin van het bestaan, dan geef je je roman ook de nodige diepgang. Ik ben het trouwens eens met Wam de Moor, die in zijn boek Een Hollands mirakel vindt dat het eerste hoofdstuk van De jacobsladder tot het beste behoort wat 't Hart geschreven heeft. 

Maarten 't Hart, De jacobsladder. Eerste druk 1986. De Arbeiderspers, Amsterdam. 206 blz.




12-07-2021

JAGERSVERHALEN VAN TOERGENJEV

 De eerste Russische schrijver die echt tot de westerse wereld doordrong, is Ivan Toergenjev ( Orjol; 1818 - 1883). Afkomstig uit een familie van grootgrondbezitters was hij in staat om aan universiteiten in Moskou, Petersburg en Berlijn te studeren. Van 1847 tot 1851 verbleef hij in Frankrijk, daarna nog een tijdje in Engeland; de laatste twintig jaar van zijn leven vertoefde hij in Baden - Baden en, vanwege de liefde, in Parijs. Slechts enkele keren bezocht hij toen nog zijn vaderland. Zijn talenkennis benutte hij door werk van Russische auteurs in het Frans en het Duits te vertalen.   Literaire roem heeft hij te danken aan zijn romans, maar zijn succesvolle carrière begon met Notities van een jager (ook wel Jagersverhalen genoemd), die hij tussen 1847 en 1852 publiceerde. In De Russische Bibliotheek van Van Oorschot staan er in deel 2 van de Verzamelde Werken van Toergenjev ruim dertig bij elkaar.  

Vijf daarvan zijn onlangs in een nieuwe vertaling samengebracht. Een niet met name genoemde landheer dwaalt met hond en geweer door de weelderige landschappen van Orjol (zuidelijk; niet zo ver van Wit - Rusland en Oekraïne) en het Zjizdrin - district, op zoek naar korhoenders, watersnippen en patrijzen. De tientallen moerassen en de honderden wersten aan bossen bieden de jager de mogelijkheid om eindeloos te dwalen en mensen te ontmoeten die bereid zijn hun levensverhaal te vertellen, waarbij ze aandachtig worden gadegeslagen door de verteller.

Neem bijvoorbeeld Chor uit Chor en Kalinytsj. Hij is weliswaar een eenvoudige boer, wonend in een primitief dorp, maar wel degelijk een praktisch man met verstand van administratie. Hij kent de realiteit, zodat hij ervoor zorgt op goede voet te staan met zijn heer en andere autoriteiten. Dus heeft hij wat geld weten te sparen en een huis kunnen bouwen. Chor spreekt weinig, doorziet iedereen en let erop dat vrouw, kinderen en hijzelf nimmer in opspraak komen. 

Jermolaj uit Jermolaj en de molenaarsvrouw nodigt de verteller uit voor de voorjaarsjacht. Wat dat is? In de lente, een kwartier voor zonsondergang, gaat u, met geweer maar zonder hond, het bos in. U wacht tot het stikdonker is. Dan hoort u een speciaal soort gesis en gekras, snelle vleugels, en daar komt een vette houtsnip op u afvliegen. Jermolaj lééft van de jacht. Hij is ongeveer 45 jaar, lang en mager, verwarde haren, spottende uitdrukking op zijn gezicht. Hij trekt zich namelijk van niemand wat aan, ook al behoort hij toe aan een landheer. Zijn hond krijgt niet te eten, hij is wreed jegens zijn vrouw, schiet haast altijd raak en haalt de rivierkreeften met zijn grote handen uit het water. Zorgeloos en goedmoedig tegenover de buitenwereld, kan hij met een grimmige woestheid op zijn gezicht  een aangeschoten vogel doodbijten. Met deze zwerver gaat onze verteller op pad. 

Door het succes van de Jagersverhalen, die een realistisch beeld gaven van de Russische boer en de hardvochtigheid van zijn landheer, kreeg Toergenjev terecht de reputatie een empathisch, sociaal voelend man te zijn. Zijn natuurbeschrijvingen zijn sfeervol, zijn stijl is eenvoudig, geladen met lichte ironie; hier en daar maakt  een weemoedige stemming over alles wat voorbijgaat zich van de verteller meester. 

In de kwarteeuw die op deze jagersverhalen volgt, komt Toergenjev echt op gang. Hij zal dan zes sociaal bewogen romans schrijven die hem de reputatie van groot negentiende - eeuws Russisch auteur bezorgen die hij nog steeds heeft. Het adelsnest wordt als zijn beste roman beschouwd. Ik zal eens kijken wat ik voor u doen kan.

Ivan Toergenjev, Vijf jagersverhalen. Uit De Kleine Russische Bibliotheek van uitgeverij Van Oorschot. Vertaling Froukje Slofstra. Amsterdam, 2021. 84 blz.

 

28-06-2021

NOMADLAND

Hoe eindeloos lang de autowegen in de V.S. zijn, hoe fraai de vergezichten, hoe eenzaam al die uitgestrekte vlaktes een mens maken, dit alles wordt u zeer duidelijk getoond in de film Nomadland. De verwijzing naar `nomaden' is uiteraard geen toeval. Ze komen nadrukkelijk voor in deze productie van actrice Frances McDormand, winnares van vier Oscars dankzij films als Fargo en Three Billboards Outside Ebbing, Misssouri.

Fern zal vooraan in de zestig zijn als ze haar spulletjes pakt, haar huis verlaat en met haar omgebouwde bestelwagen uit Empire, Nevada vertrekt om verre tochten door Amerika te maken. Haar man is onlangs gestorven, kinderen heeft ze niet, ergens woont nog een getrouwde zus. Ze trekt door dunbevolkte staten als Zuid - Dakota en Arizona, en neemt ook het eenvoudigste werk aan: pakketten vullen voor Amazon, frites bakken in enorme fastfoodzaken, schoonmaken van vakantiehuisjes. Slapen en wonen doet ze in haar auto. Onderweg, op parkeerplekken en bij tankstations, komt ze lotgenoten tegen. Na verloop van tijd worden dat bekenden, die haar over hun leven vertellen. Zo is Swankie, 75 jaar en ongeneeslijk ziek, op weg naar Alaska, omdat ze aan die staat zulke goede herinneringen heeft. Men kent elkaar, helpt en steunt. Maar na enkele dagen neemt iedereen weer afscheid van de ander, want de autowegen lonken, de vrijheid lokt, ieder gaat weer lekker zijn eigen gang. Individualisten zijn ze, deze nomaden. Buiten de samenleving staan, geen onnodige sociale verplichtingen aangaan, met weinig geld rondkomen, de eenzaamheid accepteren, zó ziet hun bestaan eruit. 

Fern is ook zo. Er raakt een leuke man op haar verliefd, maar 's morgens stapt ze toch in haar auto en rijdt weg. Haar zus is bereid en in staat om haar in huis op te nemen, maar ze weigert. Ondanks de melancholie af en toe: dit leven bevalt.  

Er spelen slechts twee echte acteurs in deze film: Francis McDormand dus, en David Strathairn, de man die zou willen dat Fern bij hem intrekt. Al die anderen die u op het doek ziet verschijnen (want u moet zeker gaan kijken) zijn echte rondtrekkende Amerikanen, of leden van een plaatselijke bevolking. Zo'n vijf maanden zwierf McDormand, samen met haar Chinese regisseur en de cameramensen, in een slaapauto door zeven staten om met nomads te praten. Hun geschiedenissen, vaak tragisch, doen je inzien dat we eigenlijk allemaal zwervers zijn die in de jaren die ons ter beschikking staan op zoek gaan naar een beetje geluk, wat warmte en  de vrijheid om te gaan waarheen we willen.

Nomadland. Regisseur: Chloé Zhao. Acteurs: Frances McDormand, David Strathairn, Linda May, Bob Wells, Charlene Swankie. Land: Verenigde Staten. Uitgebracht: in 2020.

14-06-2021

DE JAREN VAN ONSCHULD

  Als de jeugdige Newland Archer op het punt staat rond 1870 tot de upperclass van New York toe te treden, is een luxueus maar gecompliceerd bestaan zijn voorland. Hij heeft natuurlijk veel mee: knap, intelligent, lid van een vermogende familie, die bovendien al generaties lang in de metropool leeft en dus veel aanzien geniet. Bovendien zal hij gaan trouwen met May Newland, de mooiste van haar generatie, die wat afkomst, opleiding en intelligentie betreft aan alle maatstaven voldoet. Toch heeft hij zijn bedenkingen, en die hebben allemaal te maken met de sociale conventies van de beau monde van New York.

Al sinds mensenheugenis is de allerbovenste laag van de stad verdeeld in twee groepen: aan de ene kant de families Mingott en Manson met hun aanhang, die eten, kleren en geld belangrijk vinden; aan de andere kant de groep met Archer, Newland en Van der Luyden, die veel cultureler en minder materialistisch is ingesteld. Maar er bestaan regels waar iedereen zich vanzelfsprekend aan houdt, ook Newland, al vindt hij ze vaak benauwend. Zo is het niet gepast te vroeg bij de Opera te zijn; je laat een huis bouwen van bruine zandsteen en niets anders; in de salons is het niet gebruikelijk dat een dame opstaat en wegloopt bij de ene heer om het gezelschap te zoeken van een andere. 

En dan verschijnt Ellen Olenska, door haar huwelijk gravin geworden, plotseling in de stad. Ze is een nichtje van May; Newland heeft als kind nog met haar gespeeld. Met haar donkere haar en slanke gestalte is ze een aantrekkelijke verschijning; de mannen zijn meteen hogelijk geïnteresseerd. Dat geldt na enige tijd ook voor Newland, maar wat hem vooral bevalt is haar volstrekte onafhankelijkheid. Ze is bij haar graaf, die in Europa woont, weggelopen, heeft, fluistert men, een jaar met diens secretaris samengewoond, en praat, lacht, dineert en bezoekt (met) iedereen die haar op de een of andere manier bevalt. En dat kan eigenlijk niet; ze moet haar plaats kennen en een getrouwde vrouw hoort bij haar man. Punt uit.

Newland is op een rustige manier verliefd op zijn vrouw. Hij betreurt dat ook zij zich zo vastklampt aan de conventies; hij vindt het jammer dat ze zo weinig fantasie heeft; hij beseft dat je in hun kringen niet rechtstreeks zegt wat je dwarszit, ook niet tegen je man of vrouw. Kortom, ondanks alle bals, diners en theatervoorstellingen nu al van elke dag weten wat er gaat gebeuren, is voor hem een schrikbeeld. Ellen doorbreekt dit allemaal, Ellen zorgt voor spanning en avontuur, Ellen is zijn grote liefde. En nog mooier: ze beantwoordt die. Ze wil voor hem in New York blijven; nou ja, Washington mag ook.

En dit is nog maar het begin! Vervolgens beschrijft auteur Edith Wharton (New York City; 1862 - 1937), die zelf is opgegroeid in de hoogste kringen van haar geboortestad, licht ironisch maar ook weemoedig, hoe Ellen en Newland hun best doen uit het web te raken van de New Yorkse clan. Kun je wel helemaal loskomen van familie, vrienden, kennissen en hun in beton gegoten afspraken? Hoe ver wil je gaan om het opperste geluk te bereiken? Is dat eigenlijk wel mogelijk? Deze en andere vragen worden gesteld in deze meeslepende, tijdloze roman. Dit is een héél mooi boek.

Deze roman werd in 1921 bekroond met de in de Verenigde Staten zeer prestigieuze Pulitzer Prize voor fictie. In 1993 verscheen de film van regisseur Martin Scorsese met Michelle Pfeiffer, Daniel Day - Lewis en Winona Rhyder in de hoofdrollen. Prachtig in beeld gebracht, de bedoelingen van de schrijfster zijn uitstekend weergegeven.

Edith Wharton, De jaren van onschuld. Oorspronkelijke titel: The Age of Innocence (1920). Nederlandse vertaling Christien Jonkheer (1993). Uitgeverij LJ Veen Klassiek.  Amsterdam/ Antwerpen, vijfde druk 2016. 293 blz.




31-05-2021

MIDNIGHT IN PARIS

Nadat Woody Allen een paar succesvolle films in het buitenland had gemaakt, kreeg hij van wereldstad Parijs het verzoek om aldaar een film op te nemen. Men zou hem alle medewerking verlenen. Allen, de man die geniet van de drukte die wereldsteden nu eenmaal te bieden hebben,  hapte meteen toe. Vier maanden  vertoefde hij met vrouw en kinderen in een suite van een voornam hotel in Parijs. 

Hoofdpersoon Gil heeft wel wat van Woody weg. Hij is permanent ongelukkig. Het bevalt hem uitstekend in de stad, maar de omgeving staat hem minder aan: zijn verloofde wil dat hij rijk genoeg is om in in Santa Monica te wonen, zijn schoonvader vindt hem een linkse rakker en Gil zelf wil een serieuze, echt literaire, roman schrijven, want tot dusver was hij slechts een broodschrijver.

Op een nacht, als hij alleen rondtrekt, verdwaalt hij. Wanneer  de klok twaalf uur slaat, komt plotseling een auto uit de jaren twintig voorrijden. Mannen roepen hem toe om in te stappen. Ze brengen hem naar een restaurant waar hij auteur Scott Fitzgerald met zijn vrouw Zelda ontmoet, die hem voorstellen aan niemand minder dan Ernest Hemingway. Later die nacht bezoekt hij het huis van Gertrude Stein, die hem dan en de nachten erna in contact brengt met andere artistieke grootheden uit de jaren twintig van de vorige eeuw: Bunuel, Salvador Dali, Degas, Picasso, Cole Porter. Nu voelt hij zich gelukkig, hier voelt hij zich thuis, dit zijn de jaren waarin hij wil leven. Als hij ook nog verliefd wordt op het vriendinnetje van Picasso en die liefde beantwoord ziet, dienen de eerste moeilijkheden zich aan.

Kan het romantischer? Ontevreden zijn met je bestaan, een onbereikbare geliefde, verlangen naar een verleden tijd, oog in oog staan met de artiesten die je bewondert en daarom onaanraakbaar zijn...dit alles zit in deze film en in het leven van de regisseur. Als u de autobiografie van Woody Allen gelezen hebt, dan weet u hoezeer hij mannen als Bunuel, Hemingway en Scott Fitzgerald hoogacht. In ` A propos vertelt hij ook hoe hij, sociaal onhandig als hij is, Carla Bruni, de echtgenote van toenmalig president Sarkozy, wist te bewegen een rolletje te spelen. Hij was toch al zeer tevreden over haar en de cast, maar de kers op de taart is voor hem Léa Seydoux, het  Franse meisje Gabrielle van die muziekwinkel met platen van heel vroeger(!). Zich definitief vestigen in Parijs...Woody heeft er serieus over nagedacht.

De film leverde Allen, die niet alleen regisseerde maar ook het verhaal schreef, een Oscar op voor het meest originele script. Voor het eerst in zijn carrière  maakte hij  een film die meer dan 150 miljoen dollar opbracht. Een artistieke film vol weemoed, heimwee en verlangen, waar alles zich afspeelt in een betoverend gefilmd Parijs ...wat heerlijk dat zoiets ook een financiéél succes kan worden.

Midnight in Paris. Regisseur: Woody Allen. Acteurs: Owen Wilson, Rachel McAdams, Carla Bruni, Léa Seydoux. Land: Verenigde Staten. Uitgebracht: in 2011. 

20-05-2021

WOODY ALLEN OVER ZIJN LEVEN

Woody Allen ( geboren in 1935) groeide op in Brooklyn, New York, in een joods gezin uit de lagere middenklasse. Zijn moeder bracht als boekhouder van een bloemenzaak het geld binnen; vader rommelde wat aan als weinig succesvolle bookmaker. Toen hij vijf was, nam zijn oudere nicht hem al mee naar de bioscoop voor de dubbele voorstelling van twaalf uur op de zaterdag. Eindeloos luisteren naar de radio, constant films bekijken, zelf verhalen bedenken: zó schermde toen al de jonge Woody zich af van de rauwe buitenwereld. De familie omringde hem met alle aandacht en liefde, maar als kind al bleek Woody een zenuwpees, een angsthaas, een pessimistisch jongmens. 

 Toen hij zestien was stuurde hij grappige opmerkingen en moppen naar columnisten van plaatselijke kranten, en vaak namen die ze op in hun stukjes. Op zijn zeventiende werd hij ingehuurd door een kantoor om na school even langs te komen om grappen te bedenken die aan kranten verkocht werden. Hij krijgt daarvoor veertig dollar per week. Zijn moeder verdient hetzelfde, maar die moet wel vijf dagen in de week acht uur werken. 

Op zijn twintigste trouwt hij met Harlene, die dan zeventien is. Neurotisch is hij nog steeds, hij lijdt o.a. aan entreevrees: vaak durft hij niet ergens naar binnen te gaan, Jarenlang zal hij, zonder succes, diverse psychiaters verslijten. Eenentwintig jaar oud schrijft hij teksten voor tv - shows, waarmee hij bakken met geld verdient. Hij gaat scheiden van Harlene en trouwt later met Louise Lasser, maar ook dat huwelijk houdt niet zo lang stand. 

Dan doet hij zijn intrede in de filmwereld. Woody schrijft het script voor What's New Pussycat, waarvan de titelsong een grote hit wordt voor Tom Jones. Hij treedt op in shows van Johnny Carson en Ed Sullivan, krijgt veel aandacht in de pers, nachtclubeigenaars willen hem als stand - up comedian. In 1966 presenteert hij zijn eerste, tamelijk succesvolle, toneelstuk op Broadway. Dat zal vanaf nu zijn leven worden: toneel en films, waar hij vaak zelf in acteert, die hij  regisseert en waarvoor hij de scripts levert. Kunst biedt schoonheid en maakt het leven draaglijk. Humor is daarvoor absoluut een vereiste. 

Hij ziet zichzelf niet als een groot filmkunstenaar. Ingmar Bergman, Antonioni, Fellini, Roman Polanski, dat zijn de grote jongens. Het zevende zegelA Streetcar Named Desire, gebaseerd op het toneelstuk van Tennessee Williams! Die laatste is trouwens zijn favoriet als het om toneel gaat. Woody kent zijn meesters, maar is niet jaloers, hij bewondert slechts.  Eigenlijk houdt hij meer van schrijven dan van filmen, want een regisseur heeft constant veel aan zijn hoofd en dat werk is ook fysiek zwaar.  Bullets over Broadway, Manhattan Murder Mystery en Husbands and Wives ziet hij als zijn beste films.

Vaak heeft Allen het in zijn autobiografie (hij is daar 84 jaar) over goede maaltijden, de grote sterren die hij mocht luxe huizen, mondaine hotels, mooie vrouwen. Hij koketteert ermee dat hij, eenvoudige jongen uit Brooklyn, dat toch maar allemaal bereikt heeft. Dat is dan de burgerman in hem. Al die sociale contacten zoekt hij ook op omdat hij zich niet graag alleen in de openbaarheid waagt. Altijd moet er iemand mee.  

Toen in 1992 zijn relatie met Mia Ferrow uiteenspatte, stond zijn hele leven totaal op zijn kop. Wat hem vooral buitengewoon pijn deed waren de vrienden die hem toen, zoals hij dat noemt, in de steek lieten. Er waren er ook die hem openlijk steunden: Alec Baldwin, Javier Bardem, Scarlett Johansson, Catherine Deneuve. Zeer uitgebreid gaat hij op deze onsmakelijke zaak in. Begrijpelijk, want zijn reputatie lijdt een enorme schade, in de V.S. wil niemand hem financieren, Amerikaanse acteurs en actrices weigeren rollen. 

Waar gaat het in het kort over? Mia Ferrow beschuldigt hem ervan dat hij zijn adoptiefdochter Dylan vanaf haar achtste misbruikt heeft. Tevens neemt ze het hem kwalijk erotische foto's gemaakt te hebben van een andere adoptiefdochter, namelijk Yoon - Si. Met haar is hij overigens al 25 jaar samen. Wat vóór hem spreekt: er hebben twee, van elkaar onafhankelijke, diepgaande onderzoeken plaatsgevonden en in beide gevallen besloten de rechters dat er geen rechtszaak zou plaatsvinden wegens gebrek aan bewijs. 

Laten we vooral naar zijn films gaan kijken. De meest recente is A Rainy Day in New York uit 2019: opnieuw onderhoudend, geestig, een beetje tragisch, met iets om over na te denken. Als u zijn boek leest, zult u hem(mijn hemel, wat is die man onhandig!) en de filmwereld beter leren kennen en waarschijnlijk zin hebben om weer eens een meesterwerkje van hem te bekijken. Doen!

Woody Allen,`A propos. Oorspronkelijke titel: Apropos of Nothing (2020). Nederlandse vertaling Ton Heuvelmans, Gabriëlla van Karsbergen, Emilin Lap, Mario Molegraaf, Roelien Plaatsman, Theo Schoemaker. Prometheus Amsterdam, 2020. 351 blz. 



09-05-2021

DE TRANEN DER ACACIA'S

Wat schreef Hermans toen literair! Gedetailleerde beschrijvingen, langere zinnen, steeds op jacht naar originele beeldspraak...in de tijd dat hij bezig was met De tranen der acacia's (16 mei 1946 - 4 januari 1948) hield hij zich bepaald niet aan de opvatting die hij later huldigde: kort, sober, geen enkel overbodig woord. De jongeman van 25 die pas één, onopgemerkte, roman had gepubliceerd, wilde het toch wel even laten zien. Zijn thematiek bleef hetzelfde. Er is nauwelijks een auteur aan te wijzen die zijn hele carrière lang zó trouw zijn opvattingen belijdt.

In de barre maanden maart 1944 tot en met de bevrijding in 1945 dwaalt de jonge Arthur Muttah door een onherbergzaam, vervuild, verarmd, uitgeplunderd Amsterdam, waar iedereen wanhopig voedsel, hout en sigaretten probeert te bemachtigen. (Even een terzijde: ik ken geen roman waarin de hoofdpersonen zó obsessief met nicotine bezig zijn. Hermans was zelf een kettingroker). Hij heeft zijn moeder nooit gekend, zijn vader woont in het onbereikbare Brussel. Met zijn grootmoeder, een waarzegster, en zijn halfzuster Carola bewoont hij twee etages in een Amsterdamse torenflat. Hij haat ze allebei, en laat dat verbaal en soms zelfs fysiek nadrukkelijk merken. Want Arthur is geen prettige man; hij buit mensen uit, laat ze vervolgens in de steek, beledigt vooral de kwetsbaren, en wat erger is: hij geniet daarvan. 

Maar het leven in oorlogstijd is dan ook heftig. Overal dreigt gevaar, zijn er verraders, provocateurs, mensen met schuilnamen, doen onheilspellende geruchten en angstaanjagende fantasieën de ronde. Dus: chaos, waar je ook kijkt. Arthur ziet dit alles, neemt nergens aan deel, is en blijft een buitenstaander. Zijn enige vriend, en vaderfiguur, Oskar, liegt hem voor en vindt hem niet zo belangrijk. Carola heeft een Duitse deserteur als minnaar, maar hoe dat precies zit, krijgt hij niet te horen. Als hij na de bevrijding zijn vader opzoekt in Brussel, mag hij daar een tijdje blijven wonen, maar hij wordt ook hier buitengesloten. Zijn halfzusters laten hem links liggen, zijn vader vertelt hem niets over zijn eigen moeder. Hij maakt geen vrienden, doolt door de stad, lijkt wel een gedoemde. Wat hem overkomt, geldt eigenlijk voor ons allemaal, wil W.F. Hermans eigenlijk zeggen. Je weet niet wie je vriend en wie je vijand is, waardoor je onder een voortdurende bedreiging leeft. Dat maakt het menselijk bestaan onzeker. Je bent niet in staat jezelf te begrijpen, laat staan dat je een ander kunt doorgronden. Dus: het leven is chaotisch, onbegrijpelijk, absurd.

Hoe is nu de titel te verklaren? Arthur bloedt aan het slot dood. De acacia is weliswaar het symbool van de onsterfelijkheid, maar hij geeft de eeuwig wederkerende vernietiging weer, namelijk moorden en dan doodgaan, en daar heeft Arthur in zijn korte leven nadrukkelijk mee te maken gehad. Daarom zijn de tranen van acacia's van bloed, en dus kleverig.

Wat viel mij nu na herlezing vooral op in deze roman, die nu ruim zestig jaar oud is? Er gebeurt eigenlijk niet zo veel in, echte handelingen zijn schaars. Veel, zeer rake, beschrijvingen van een troosteloos Amsterdam, in mindere mate van Brussel; heel veel overpeinzingen van Arthur, voor wie het erg belangrijk is hoe mensen over hem denken, en zich daar telkens in vergist. Dit is in feite een psychologische roman, die overtuigt door de kracht waarmee de auteur zijn pessimistische levensvisie weet over te brengen. 
W. F. Hermans, De tranen der acacia's. Eerste druk 1949. Herziene uitgave 1971. 381 blz. G.A. van Oorschot, Amsterdam.


26-04-2021

DE KUNST VAN HET KUSSEN

 De dokter liet er geen twijfel over bestaan. Meneer Arthur had niet lang meer te leven. Als hij nog van mensen afscheid wilde nemen, moest hij opschieten. Nu was hij nog helder van geest, maar dat zou niet erg lang duren. Had hij een bepaalde voorkeur? Waren er misschien ook mensen die hij absoluut niet wilde zien?

"O ja, meer dan genoeg," grijnsde Arthur. " Leer mij de mensen kennen. Laf, trouweloos, gemakzuchtig, uit op eigen voordeel. Dat heeft het leven me wel geleerd. Monnik had ik moeten worden, in zo'n strenge orde, waar je helemaal niks mag, behalve bidden." Hij zweeg, hijgde, transpireerde. Arthur had er zich allang bij neergelegd dat hij wellicht al binnen enkele uren zou sterven. Toch wilde hij van sommige geliefde personen afscheid nemen. Maar hoeveel gesprekken kon hij nog aan? Wat dacht de dokter ervan?

Die was, zoals altijd, duidelijk. "Er zitten er in het kamertje hiernaast drie te wachten, maar dat is te veel. Een kun je aan; je zult moeten kiezen." 

"Wie zijn die drie dan?" Ik  haal je vrouw er even bij," antwoordde de dokter, en liep de kamer uit. Even later kwam ze het hem vertellen: "Sjaak, Robert en...", ze aarzelde even, "die roodharige vrouw van vroeger, hoe heet ze ook al weer?" Arthur knikte. "Wendy bedoel je." En hij verzonk in gepeins.

Sjaak was al zijn hele leven bij hem. Eerst als schoolvriendje, later als kameraad en uiteindelijk als compagnon. Samen startten ze de makelaardij, die uiteindelijk zou uitgroeien tot de grootste van de provincie. Sjaak was de rekenaar, hij de verkoper. Ze voelden elkaar perfect aan. Natuurlijk nam hij afscheid van Sjaak.

Ook zijn oudere broer Robert had een belangrijke rol in zijn leven gespeeld. Omdat hun vader jong gestorven was, had hij hem onder zijn hoede genomen. Dat was weleens irritant geweest als Robert zijn huiswerk controleerde en wilde weten wie zijn vrienden waren, maar hij bedoelde het goed. Later, toen Arthur getrouwd was en er wel degelijk vriendinnen op na hield, had hij er zijn afkeuring over uitgesproken, maar meer ook niet. Een volwassen broer leidt zijn eigen leven. Goud waard was Roberts mensenkennis: de keren dat hij hem afraadde met bepaalde zakenrelaties in zee te gaan, bleek hij altijd goed te zitten. Vanzelfsprekend wilde hij zijn zorgzame broer voor het laatst de hand drukken.

Arthur hoorde wat gemompel op de gang. Het werd tijd om te zeggen wie er binnen mocht komen. En zijn gedachten gingen terug naar lang, lang geleden.

Hij was zestien, ging voor het eerst met vrienden stappen, en mocht meteen al een meisje van negentien naar huis brengen. Ze heette Wendy, had lang, rood haar en stond bekend om haar lichtzinnige levenswandel. Waarom ze uitgerekend hem had uitgekozen, wist Arthur niet, maar het moment dat hij bij haar voordeur stond en begreep dat hij haar kussen moest, zal hem zijn hele leven bijblijven. Aanvankelijk kuste hij haar met gesloten mond, totdat ze ingreep. Behendig met haar lippen manoeuvrerend opende ze zijn mond, zodat de twee tongen elkaar ontmoetten en ze hem liet proeven van een genot dat hij nooit eerder had gekend. Klokken beierden, violen speelden een prachtige melodie en engelen hieven een hemels geluid aan. Haar gesloten ogen en de geluidjes die ze slaakte bewezen dat hij over een onvermoed talent beschikte.

Het is natuurlijk nooit iets geworden tussen die twee, want Wendy wilde vooral stoere, ervaren mannen met biceps en tatoeages. Toen Arthur ouder werd, merkte hij dat hij het goed deed bij beschaafde meisjes uit de gegoede kringen, waar men hockey speelt of volleybalt. Tot zijn eigen verbazing bleef hij zich toch altijd aangetrokken voelen tot het volkse type: tikkeltje ordinair, te veel opgemaakt, te uitbundig gekleed, iets te luidruchtig. Kortom, zoals Wendy. Toen ze bij hem langskwam om geld te lenen, zodat ze een tijdschriftenzaakje kon beginnen, gaf hij haar dat. Nooit drong hij op terugbetaling aan. Eens in de maand liep hij bij haar binnen om een krantje te kopen; met carnaval ging hij met haar uitgebreid een pilsje drinken. Als hij dan dichtbij haar stond en in die zwaar opgemaakte, lachende ogen keek, hoorde hij soms nog die engelen zingen.

Arthur was eruit. De beslissing was gevallen. Toen de deur openzwaaide en zijn vrouw hem vragend aankeek, wenkte hij haar om dichterbij te komen, zodat ze hem goed kon verstaan.



12-04-2021

VOORDAT DE KOFFIE KOUD WORDT

Een briljante vondst! Hier kun je als schrijver alle kanten mee op. Dat was mijn eerste reactie toen ik las waar de Japanse roman Voordat de koffie koud wordt over ging. In een steegje in Tokio bevindt zich een café waar speciaal gebrouwen koffie geschonken wordt. Het is daar, onder bepaalde voorwaarden, mogelijk terug te reizen in de tijd. Geweldig!

Welke mogelijkheden biedt deze vondst de auteur wel niet. Zijn hoofdpersonen beleven nog één keer de eerste kus, ze benutten die belangrijke penalty in de laatste minuut, maken de geboorte van hun kind weer eens mee. En voor de minder gevoeligen: hun hoofdpersoon neemt wraak op die gevreesde leraar, zet dat nare vriendje voor gek, laat die arrogante jongen een blauwtje lopen. Terug in de tijd geeft je als schrijver de gelegenheid om allesoverheersende emoties als heimwee, verlangen, troost en voldoening in al hun rijkdom te schilderen.

De korte proloog zet de enthousiaste lezer weer met beide benen op de grond. Er blijken een aantal vervelende regels te bestaan. Ik zal er enkele noemen.
1. Je zit op één bepaalde plek, en alleen vanaf dáár kun je reizen.
2. Als je eenmaal terug in het verleden bent, kun je niet van je plek weggaan.
3. Je kunt geen mensen ontmoeten die dit koffiezaakje nog nooit hebben bezocht.
4. De reis duurt slechts kort, want die houdt op zodra de koffie koud geworden is. Vandaar de titel.
5. Door terug te keren naar het verleden zal de werkelijkheid niet veranderen, hoezeer je je ook inspant. Ai, dat is nog eens een teleurstelling. Waarom zou je er eigenlijk aan beginnen?

Toch bieden al die voorschriften (er zijn er nog meer) een houvast, een solide basis. Niets in het leven is gemakkelijk, een mens moet voortdurend strijd leveren, voor niks gaat de zon op. Terug naar vroeger, oké, maar je moet er wel wat voor doen.

Auteur Toshikazu Kawaguchi (Osaka, Japan; 1971) publiceert na de proloog vervolgens vier verhalen, die hij nogal serieuze titels geeft: Geliefden, Echtgenoten, Zussen, Ouder en kind. Het zal wel gekomen zijn omdat ik een totale andere verwachting had van de verwerking van het thema, maar ze vielen me eigenlijk allemaal tegen. 

In het eerste verhaal wil een vrouw haar vriend confronteren met de leegheid van hun relatie. Maar Kawaguchi is vooral bezig alle regels uit te leggen, zodat er eigenlijk weinig gebeurt. In Echtgenoten  probeert een vrouw een brief in handen te krijgen die haar man, lijdend aan alzheimer, haar eens had willen geven. De auteur verstrikt zich, ook al door het geheugenverlies van de man die vroeger en nu niet uit elkaar kan houden, in zijn eigen spel met de tijd. Het tragische gegeven lijdt daaronder.  

Het derde verhaal is acceptabel, al ligt sentimentaliteit hier nadrukkelijk op de loer. De vrouwelijke hoofdpersoon heeft met haar ouders gebroken. Haar jongere zus bezoekt haar zeer geregeld om de breuk te helen. Na het laatste bezoek verongelukt ze. Schuld! Boete! Wat nu! En dat gevoel van: kan het niet wat minder, had ik ook tijdens het lezen van Ouder en kind. De zwangere moeder weet dat ze wellicht haar kind wel zal baren, maar blijft haar baby in leven? We krijgen nu een sprong naar de toekomst; natuurlijk, dat mag ook. Heel getalenteerde auteurs komen weg met zo'n overgevoelig onderwerp, maar in mijn ogen lukt dat Kawaguchi hier niet. Hij had overigens in Japan veel succes met deze roman, die eigenlijk een bewerking van een van zijn toneelstukken was. 
Toshikazu Kawaguchi, Voordat de koffie koud wordt. Eerste druk Tokyo, 2015. Vanuit het Japans vertaald door Maarten Liebregts. Uitgeverij Meulenhoff, Amsterdam 2020. 255 blz.

29-03-2021

DE KUNST VAN HET OUD WORDEN

 Toen de Romeinse politicus en schrijver Marcus Tullius Cicero (106 - 41 v. Chr.) al zijn macht kwijt was geraakt en zelfs blij mocht zijn dat hij nog leefde, trok hij zich in zijn buitenhuis in Tusculum terug. Daar bedacht hij voor zichzelf een nieuwe opdracht. In de jaren 45 - 44 schreef hij een aantal filosofische werken, waarin hij de Griekse wijsbegeerte aan de Romeinen wilde voorstellen. Dat hij óók tot de ouderen behoorde, hinderde hem; het besef dat zijn carrière teneinde was, dreef  hem zelfs tot wanhoop.  Waarschijnlijk slaat hij daarom in De senectute (= Over de ouderdom, door Vincent Hunink omgedoopt in De kunst van het oud worden), een wel erg optimistische toon aan.  

Cicero gebruikt voor zijn overpeinzingen de dialoogvorm en neemt de lezer mee terug in de tijd, naar het jaar 150, want dan kan hij veel van zijn teksten in de mond leggen van Marcus Porcius Cato (234 - 149). Deze behoorde tot één van de machtigste personen van zijn tijd: politicus, militair, redenaar, schrijver. Hij voert langdurig het woord, af en toe eerbiedig onderbroken door twee jonge politici.

Cato ( waarschijnlijk vaak met instemming van Cicero) behandelt vier standpunten over ouderdom, en weerlegt ze allemaal.

1. Als je oud bent, moet je allerlei activiteiten opgeven. Natuurlijk, je lichaamskracht neemt af, maar wat zou dat? Je geestkracht blijft intact, als oudere heb je veel ervaring, dus vraag hem om raad, maak gebruik van zijn gezag en oordeelsvermogen. Is zijn geheugen wat minder? Dan traint hij het niet. Doet hij dat wel, dan kan hij nog op hoge leeftijd zijn toehoorders verbazen.

2. Je wordt fysiek zwak. Zeker, je bent geen jonge vent meer, maar maak gebruik van wat er nog is. Ben je een redenaar, besef dat je enthousiasme en je stem in kracht zijn afgenomen. Maar een oude man die kalm en ontspannen praat, neemt door zijn milde optreden het publiek voor zich in. Verlang niet terug naar wat verdwenen is. Elke leeftijd kent zijn eigen periode, benut de rijpheid van de ouderdom. Met oefening en maat kun je bovendien veel compenseren. En laat het paardrijden en het wapengekletter maar aan de jeugd over.

3. Je kunt niet meer zo veel genieten. Ja, gelukkig maar!  Haast elke misdaad of misstap is begaan door iemand die nadrukkelijk genot zocht. Ontucht, overspel, dronkenschap: als begeerte overheerst, is matigheid verdwenen. Heerlijk die oude dag! Al dat gezwelg, al die hitsige fantasieën, ze hoeven niet meer. Wie plezier vindt in kunst en cultuur heeft genoeg aan zichzelf.

4. De dood nadert. Eigenlijk moet je aan de dood helemaal geen aandacht besteden. Of hij dooft je ziel helemaal uit, en daar merk je dus niets van. Of hij voert je naar een onsterfelijk bestaan, en dan zal je eeuwig gelukkig zijn. Dus waarom bang? Wil je toch liever jong zijn? Ook jeugdige mensen kunnen sterven. En je bent ze in ieder geval op één punt voor: jij hebt bereikt wat zij zo graag willen. Voor allen geldt: wees tevreden met de tijd die je wordt gegeven. Herinner je de goede daden die je hebt verricht en de eerbied en het gezag dat je daardoor op je oude dag hebt gekregen. 

Aan het slot neemt Cicero zelf nadrukkelijk het woord. Een mens heeft genoeg geleefd als hij  voldoende aan zijn interesses is toegekomen. Verdwijnen ze als hij ouder wordt, dan is het tijd om te sterven. Met Plato en Socrates is Cicero van mening dat de ziel onsterfelijk is. Hoe het ook zij: de wijze accepteert dat zijn tijd gekomen is.

Cicero, De kunst van het oud worden. Vertaald en toegelicht door Vincent Hunink. Athenaeum - Polak & Van Gennep. Amsterdam 2019. 95 blz. 

 



15-03-2021

DE STILLE KRACHT

Begin maart 1899 vertrok Louis Couperus met zijn vrouw Elisabeth van Genua naar Indonesië. Geruime tijd logeerden zij bij Louis' zuster Trudy en haar man Gerard Valette, die toen resident was van Tegal en nog tijdens hun verblijf dezelfde functie ging bekleden in Pasoeroean. Al pratend over binnenlands bestuur en het leven in dit exotische land, zal Couperus het idee hebben opgevat een Indische roman te schrijven. Op 8 oktober 1899 begon hij eraan, gebruikmakend van de indrukken die hij inmiddels op Oost - Java had opgedaan. Tevens paste hij wat pikante anekdotes uit de familiegeschiedenis in: zijn vader, grootvader, enkele ooms en tantes hadden jaren in Indonesië gewoond. Het werk vlotte uitstekend; in juni 1900 kon Elisabeth al beginnen met haar gebruikelijke taak, namelijk het met de hand overschrijven van de hele roman, zodat de uitgeverij aan de slag kon gaan.

De hoofdpersoon in De stille kracht is Otto van Oudijck, resident van Laboewanggi op Java. Een resident is de hoogste bestuursambtenaar in een bepaald gebied; hij vertegenwoordigt het Nederlandse gezag en is daarom oppermachtig. Zijn belangrijkste tegenspeler is de regent; deze representeert de oude, deftige Javaanse adel. De resident zal, als hij verstandig is, behoedzaam met de regent omgaan, want de inlanders zullen de laatste blind gehoorzamen. Van Oudijck is een broodnuchtere Hollander, vol plichtsbesef, een harde werker, het belang van zijn land maar ook dat van de Javaan in het oog houdend. Maar hij begrijpt de inlandse bevolking niet echt en thuis loopt hij met oogkleppen op. Zijn jonge, tweede vrouw, Léonie, mooi, charmant, volstrekt onverschillig, is voortdurend uit op erotische avontuurtjes, o.a. met haar tien jaar jongere stiefzoon Theo. Iedereen weet ervan, ook zijn dochter Doddy, maar Van Oudijck is uitsluitend bezig met besturen. Daarbij maakt hij een fout die zijn hele leven overhoop gooit. Hij ontslaat de volledig ontspoorde broer van de regent, wat in de ogen van zijn adellijke familie maar ook van de Javaanse bevolking een reusachtige vernedering betekent. Er rest hun nog één wapen: de stille kracht.

Wat houdt die stille kracht nu eigenlijk in? Couperus omschrijft die zó: "Onder al die schijn der zichtbare dingen, dreigt het wezen der stille mystiek, als smeulend vuur in de grond en als haat en mysterie in het hart." Want de inlander haat de westerling, lees de Hollander, die overheerst, mishandelt, uitbuit. De oosterling blijf buigen en glimlachen, maar ondergronds ondergraaft hij het wettige gezag. Dat uit zich in deze roman door onverklaarbare steentjes die door de lucht suizen; onzichtbare monden die sirihsap naar de ontzette Léonie spugen; urenlang stampende geluiden op zolder. 

De kortzichtige resident, zijn overspelige vrouw, zelfs de begripvolle, kunstzinnige Eva Eldersma: ze gaan allen ten onder. De Hollanders hebben niets te zoeken in een land dat ze ook niet willen begrijpen, omdat ze alleen maar gekomen zijn om zo snel mogelijk rijk te worden. Couperus had een vooruitziende blik: het Hollandse kolonialisme is in verval, de wereld die hij tekent in deze geweldige roman staat op het punt om te verdwijnen.

Louis Couperus, De stille kracht. Uitgeverij LJ Veen Klassiek. 2013, 272blz. Eerste druk: 1900.

06-03-2021

DE VIER ZUSTERS MAKIOKA

 Van oktober 1936 tot april 1941 was Ashiya een welvarende forensengemeente, gelegen tussen Osaka en Kobe. De eens zo vooraanstaande familie Makioka heeft weliswaar haar glans verloren, maar blijft toch krampachtig zoeken naar een echtgenoot van hoog niveau voor de derde dochter, Yukiko, die al dertig jaar is. Ook de jongste dochter, Taeko, 25, westers georiënteerd, zou een huwelijk in hoge mate toejuichen, maar zij mag pas als haar oudere zus de stap gewaagd heeft. En dat kan nog wel even duren.

Yukiko is weliswaar mooi, elegant en aantrekkelijk, maar ze belichaamt ook de traditioneel opgevoede Japanse vrouw: stil in gezelschap, zeer terughoudend tegenover vreemde mannen, gehoorzaam uitvoerend wat men haar opdraagt. Niettemin weet ze op haar eigen onmerkbare wijze haar zin door te drijven. Als er zich mannen aandienen die haar willen huwen, is het voor haar zusters al snel duidelijk of ze hem al of niet wil. Het is haast altijd het laatste. Omdat de familie Makioka haar aanzien verloren heeft en Yukiko toch hoge eisen blijft stellen, drijft ze met name haar oudste, gelukkig getrouwde, zuster Tsuruko en haar favoriete zus Sachiko tot wanhoop.

De jacht op een fatsoenlijke man met liefst veel geld loopt als een rode draad door Stille sneeuwval, maar vormt niet het hoofdthema. Dat is de herinnering aan vervlogen tijden, de weemoed die deze herinneringen oproepen en het besef dat het geluk van toen waarschijnlijk nooit meer terugkomt. Eens waren er nooit geldzorgen in de familie, waren de huwelijkskandidaten van hoog niveau, waren de uitstapjes om de kersenbloesems te bewonderen zoveel uitbundiger, vrolijker, gezelliger.

 Daarbij valt het westerse lezers op dat de familie niet echt streeft naar iets hogers, iets spiritueels, iets wat boven het alledaagse uitstijgt. Volgens vertaler Jacques Westerhoven, die ook het nawoord schreef, komt dat omdat Tanizaki uitgaat van de opvattingen van Boeddha en Confucius, waarin veel meer waarde wordt gehecht aan sociale verplichtingen dan aan persoonlijke, geestelijke rijkdom. Het was voor mij verrassend om te lezen hoe empathisch deze mensen in deze roman zijn. Hoe zal die hierop reageren, zal hij niet boos zijn, komen we niet te vroeg, valt mijn grapje niet verkeerd, moeten we haar wel uitnodigen enz. Je zorgt voor je familie, collega's, buren, kennissen. Je onderhoudt je sociale netwerk constant, en dat is vermoeiend, want iedere bewezen dienst schept een verplichting. Eerst bied je een geschenk aan, daarna vraag je, buigend en complimenten mompelend, om een gunst.

Junichiro Tanizaki (Tokio; 1886 - 1965) is een prachtige schrijver: glasheldere, altijd soepel lopende volzinnen, geweldige portretten van zijn hoofdpersonen, fascinerende beschrijvingen van de overstroming en storm.in 1938. .Hoe een familie langzaam maar zeker afglijdt, is beschreven door literaire grootheden als Louis Couperus en Thomas Mann. Tanazaki doet niet voor hen onder.
Junichiro Tanazaki, Stille sneeuwval. Oorspronkelijke titel "Sasame yuki" (1946). Nederlandse vertaling en nawoord Jacques Westerhoven. Uitgeverij L.J.Veen Klassiek, Amsterdam/Antwerpen. Zevende druk augustus 2020.607 blz. 

19-02-2021

LIEVER ALLEEN

 De ouders van Klaartje vroegen zich weleens af waarom hun oudste dochtertje zo teruggetrokken was, maar ze vergaten dan naar zichzelf te kijken. Hun manier van opvoeden bestond er toch vooral uit constant te corrigeren, te berispen en te straffen. Dat maakte het meisje schichtig en bangelijk. Bovendien waren pa en ma beiden krachtige persoonlijkheden met luide stemmen, die zich door hun partner niets lieten zeggen. Als Klaartje 's avonds al vroeg naar bed moest, kroop ze geregeld diep onder de dekens om de ruzies die van onderen tot haar doordrongen, vooral niet te hoeven horen.

Veel buiten spelen, dat was haar redding; in de jaren vijftig kon dat dan ook volop. Hinkelen, touwtje springen, zwemmen, Klaartje was overal voor in. Toen haar buurmeisje ging hockeyen, meldde ze zich ook aan bij de club, en ook daar lukte het aardig. Maar vriendinnen mee naar huis nemen...nee. Moeder wilde vooral rust en orde; Klaartje lachte en praatte met iedereen, fietste hier en daar met iemand mee op, en dat was het dan. Thuis las ze heel veel, luisterde naar de radio, tekende. Vervelen deed ze zich nooit. 

Ook op de middelbare school leefde ze haar eigen leventje, met voldoende oppervlakkige contacten om zich niet eenzaam te voelen. Daarnaast zonk ze geregeld weg in een fantasiewereld vol dromen,  lievelingsboeken, favoriete films en door haar bewonderde acteurs en actrices. Was ze misschien toch ook bang voor de superkritische mening van haar moeder en de cynische grappen van pa dat ze daar nooit over praatte? Vriendinnen die langs kwamen bleven een zeldzaamheid. 

En de jongens? Ze zag ze op school, ze ontmoette ze op dansles, en aanvankelijk bloosde ze vooral als ze tegen haar spraken. Maar Klara had geluk met haar uiterlijk. Lang, 1.80 m, blond, fraai gebit, leuke lach, hoefde ze niet zo heel veel moeite te doen. De jongemannen kwamen toch wel, en bleven na enige tijd, tot haar grote opluchting, weer weg. Die kerels wilden altijd bij je zijn! Afspreken, ergens naartoe, altijd hand in hand, zo opdringerig allemaal. Klara vond het benauwend. Lekker alleen, met niemand rekening hoeven houden, gaan en staan waar en wanneer je wil...wat is er mooier dan dat?  Zo op haar vijfentwintigste ontdekte ze dat relaties, samenwonen, constant met mensen optrekken aan haar niet besteed was. "Je bent een einzelgänger", zei haar vader eens afkeurend.

Toen kwam Gerrit in haar leven. Hij was net zo solistisch als zij, maar had wel een zwak voor vrouwelijk schoon. Een knappe, lieve man zo af en toe om je heen beviel Klara ook wel, dus zochten ze naar een een manier van samenleven die bij hen paste. Dat werd dus een latrelatie, en die zou, tot beider tevredenheid, vele jaren duren. Nee, nee, natuurlijk geen kinderen.

Nu zit ze in een soort verzorgingshuis met vooral vrouwen die net weduwen zijn. Lotgenoten dus, ieder is een eenling, je moet het zelf allemaal opknappen. Dat kan Klara best, ook al mist ze Gerrit. En straks in de hemel, als Petrus haar binnenlaat, zal hij haar ongetwijfeld een plekje aanwijzen waar ze, los van alle anderen, behaaglijk plaatsneemt in een stil hoekje met een prachtig boekje.


05-02-2021

BERGEN, SNEEUW EN VROUWEN

Het grootste eiland van Japan is Honshu, waarop u ook Tokio en de slapende vulkaan Fuji  kunt vinden. Wie weg wil vluchten uit de jachtige, overbevolkte hoofdstad, trekt naar het Ougebergte in het noorden. Shimamura, gehuwd, kinderen, financieel onafhankelijk, heeft in de winter een week door de bergen gezworven en reist per trein naar een dorpje waar warme bronnen zijn en plekken om te skiën. In de trein ontmoet hij een jong, bloedmooi meisje, met prachtige ogen en een opvallend warme stem. Ze blijkt Yoko te heten en stapt in hetzelfde dorp uit. Koud is het daar; 's winters kan het wel twintig graden vriezen en er vallen pakken sneeuw van wel twee of drie meter. Bij een pittige sneeuwstorm vluchten fazanten en hazen de huizen van de bewoners binnen. 

De bergen, de sterren, de sneeuw: ze hebben een speciale uitwerking op de nietsnut, zoals Shimamura zich vaak voelt. De natuur overweldigt hem, reinigt hem, want hij heeft een uitgesproken gevoel voor schoonheid; daarom is hij ook een groot liefhebber van dans en toneel. Je kunt hem een dromer en een estheet noemen, maar aardse genoegens schuwt hij niet: in het dorp leert hij een jonge geisha kennen, Komako, die haast obsessief verliefd op hem wordt.

 Nee, geachte lezer, een geisha heeft niets met prostitutie te maken. Ze wordt uitgenodigd op feestjes, danst en maakt muziek. Ze moet de gasten entertainen, daar wordt ze voor betaald. Wel is het zo dat Komako zich graag laat omringen door mannen met geld, dat ze vaak dronken thuiskomt en al vrij snel het bed deelt met Shimamura. Drie jaar lang reist hij één keer per jaar naar het dorpje om haar te bezoeken. Maar is hij verliefd? Nee, want daar is hij niet toe in staat. Of, om auteur Yasunari Kawabata te citeren: "De hele Komako stroomde naar hem over, maar het leek uitgesloten dat er van Shimamura ook maar iets naar háár uit zou gaan. Een geluid als klopte Komako tegen holle wanden weerklonk op de bodem van zijn hart en hoopte zich daar op als gestadig vallende sneeuw." Ja, dit soort pareltjes treft u in Sneeuwland veelvuldig aan.

Hoofdpersoon Shimamura staat tussen twee vrouwen: één die hem hartstochtelijk liefheeft maar hem niet boeit, en één die hij nauwelijks kent maar hem intrigeert. Ik vind dat de schrijver met het personage Yoko te weinig gedaan heeft, haar te schimmig heeft gehouden. Ook over het slot ben ik niet tevreden. Het lijkt wel of hij geen geschikt einde wist te bedenken, en daarom maar zijn toevlucht zocht in een volkomen onverwachte, uiterst dramatische, verschrikkelijke gebeurtenis. Het is vooral een dromerige roman, vol treffende natuurbeschrijvingen, sfeervolle situaties en drie mensen die besluiteloos om elkaar heen draaien.   

Yasunari Kawabata (Osaka, Japan; 1899 - 1972) ontving in 1968 de Nobelprijs voor literatuur.

Yasunari Kawabata, Sneeuwval. Vertaald uit het Japans door Cornelis Ouwehand. Oorspronkelijke druk 1947. Eerste druk Nederlandse vertaling 1979, tiende druk 2020. Uitgeverij Meulenhoff, Amsterdam. 157 blz.

22-01-2021

DE VERGISSING VAN TROELSTRA

Om zes uur 's morgens rijdt op zondag 10 november 1918 een stoet van negen auto's naar de grenspost Eijsden in Zuid - Limburg. De belangrijkste inzittende is de Duitse keizer Wilhelm II, die voor zichzelf en zijn mensen in Nederland asiel komt vragen. De keizer moest in eigen land namelijk aftreden, omdat de Eerste Wereldoorlog verloren was. In 1917 hadden de communisten in Rusland de tsaar en zijn gezin vermoord; nu, een jaar later, heerst er enorme onrust in Duitsland. Ook in Nederland slaat de paniek toe. Troelstra, de leider van de SDAP (sociaal - democratische arbeiderspartij), ruikt zijn kans. 

Nederland bleef neutraal tijdens de Eerste Wereldoorlog (1914 - 1918). Noch Engeland, noch Duitsland zag iets in een bezetting van ons land. Niettemin had onze regering problemen genoeg: er was voedselschaarste, grote werkloosheid en de genadeloos rondwarende Spaanse griep maakte veel slachtoffers. Daarom ook hier veel onrust in de vorm van relletjes, demonstraties, stakingen. De SDAP zat niet in de regering; de partij had achttien van de honderd zetels in de Tweede Kamer, werkte nauw samen met de socialistische vakcentrale NVV, en hoopte de arbeiders weg te lokken van de traditionele confessionele partijen. 

Pieter Jelles Troelstra (Leeuwarden; 1860 - 1930), in zijn vrije tijd dichter, van beroep advocaat, was een begenadigd spreker, maar zijn revolutionaire hart kon hem weleens verleiden tot grootse visioenen en uitspraken waar hij later spijt van kreeg. Maar hij kon de massa bezielen, en dus voor stemmen zorgen. Toen op 25 oktober in de kazerne De Harskamp relletjes uitbraken en de onrust oversloeg naar andere kazernes, rook Troelstra zijn kans. Ook in Nederland moesten de socialisten in opstand komen tegen het wettig gezag en de macht grijpen.

Eind oktober, begin november vergadert het partijbestuur van de SDAP, waarin hij bevlogen het woord voert, maar tot zijn teleurstelling krijgt hij heel weinig steun. Op 5 november vertelt hij in de Tweede Kamer dat het leger en de arbeidersbeweging klaar staan om de macht over te nemen. Op 11 november wordt de Eerste Wereldoorlog beëindigd door het sluiten van een wapenstilstand, zodat premier Ruijs de Beerenbrouck de bevolking bemoedigend kan toespreken. Hij benadrukt dat vóór alles de orde gehandhaafd dient te blijven. En dat lukt wonderwel. Oproepen van communistische kant tot staken en protestdemonstraties vinden nauwelijks gehoor. Ook de SDAP- Kamerfractie kritiseert Troelstra.

Als op zondag 17 november koningin Wilhelmina haar kerk in Den Haag bezoekt, demonstreren katholieke organisaties op andere plaatsen in de stad voor het koningshuis. De volgende dag stroomt het Malieveld overvol met duizenden mensen uit het hele land, die komen getuigen van hun liefde voor Oranje. Troelstra had zich inderdaad vergist, zoals hijzelf ook spoedig toegeeft. Het leger, de politie, de arbeiders willen helemaal niet de macht grijpen. Het volk vertrouwt zijn leiders, het koningshuis is erg geliefd, dus met een revolutie wenst vrijwel geen enkele Nederlander ook maar iets te maken hebben.
Rob Hartmans, De revolutie die niet doorging. Uitgeverij Omniboek, Utrecht. 2018. 206 blz.