16-04-2024

TWEE ZUSSEN

In 1878 trouwde Sir Leslie Stephen, schrijver en criticus, met Julia Duckworth - Jackson. Het was voor beiden hun tweede huwelijk; zij kregen samen vier kinderen. De twee zussen Vanessa (1879 - 1961) en Virginia (1882 - 1941) waren in hoge mate creatief; de eerste tekende en schilderde haar hele leven, de andere zal onder de naam Virginia Woolf tot de belangrijkste Britse auteurs van de twintigste eeuw behoren. Het leven van de twee dames werd nadrukkelijk beïnvloed door de Bloomsburygroep, een benaming die overigens pas later aan deze groep van kunstenaars en geleerden gegeven werd. Bloomsbury is een wijk in Londen waar men elkaar in het huis van Virginia en Leonard Woolf geregeld trof. Tot de aanwezigen behoorden o.a. romanschrijver E.M. Forster, econoom John Maynard Keynes, schrijfster Vita Sackville - West.

In haar roman Vanessa & Virginia, fictie dus, maar toch zwaar leunend op gedegen wetenschappelijk onderzoek, bestudeert Susan Sellers de relatie tussen de twee zussen. Vanessa is de vertelster; door haar ogen ziet de lezer wat eerzucht, jaloezie, ijdelheid, maar ook liefde en vriendschap met een mens kan doen.

De meisjes worden opgevoed in een donker, beklemmend huis in Londen, door een serviele moeder en een vader met tirannieke neigingen. Ze behoorden echte dames te worden, maar als kind bleek al waar hun interesses lagen: Vanessa zat urenlang te schetsen, Virginia las al die tijd voor, ook uit eigen werk; toen al kon zij genadeloos mensen typeren. Al gauw duiken gevoelens van concurrentie en jaloezie op. Voor haar verjaardag vraagt Virginia aan haar vader een lessenaar, zodat ze staande kan schrijven. Ze weigert te erkennen dat de schilderkunst van Vanessa lichamelijk zwaarder is.

Aanvankelijk had Vanessa het meeste succes: ze was getrouwd, had geld, mensen wilden haar schilderijen.  Virginia steekt haar jaloezie niet onder stoelen of banken. Maar naar enkele jaren keert het tij, want Vanessa woont met kinderen op het platteland, verkoopt zo weinig dat ze haar modellen niet kan betalen, terwijl haar zus met haar roman Orlando 2000 pond verdiende.

Maar toch, ondanks of misschien juist dankzij de wisselingen van het lot blijven de vrouwen trouw aan elkaar. Geliefde mensen sterven, vrienden blijken tegen te vallen, tegenslagen hopen zich op, maar als het eropaan komt, steunen ze elkaar. Ze vinden beiden dat je als kunstenaar moet blijven scheppen, en daarvoor zijn opoffering en toewijding noodzakelijk.

Vanessa bleek de sterkste. Toen in 1941 in Londen de eerste bommen vielen, werden hun huizen zwaar beschadigd. Virginia, die al jaren eerder een poging tot zelfmoord gedaan had, liep een rivier in en verdronk. Vanessa stierf in 1961. 

Susan Sellers, Vanessa & Virginia. Vertaald door Lucie van Rooijen. Oorspronkelijke druk 2009, herziene Nederlandse vertaling in 2023. Uitgeverij Orlando, Amsterdam. 223 blz.

 

01-04-2024

VROEGER GING HET BETER

 Toen meneer Arthur in de spiegel zag dat zijn slapen begonnen te grijzen, waagde hij het nog één keer. Met vrouwen had hij eigenlijk altijd uitstekend kunnen opschieten, maar uiteindelijk kwam er toch een kink in de kabel, zodat hij nog steeds alleen thuis zat.

Waar het aan lag? Was hij misschien te breedsprakig? Kleedde hij zich wat ouderwets?  Meneer Arthur wist het niet. Maar als hij nog aan een serieuze relatie wilde beginnen,  moest het nú gebeuren. Hij had overigens wel één groot voordeel: ze gingen graag met hem om.

Want met meneer Arthur kon je een goed gesprek voeren. Hij had het niet, zoals die andere mannen, over geld, politiek en auto's, maar vroeg naar de kinderen, stelde belang in je hobby's, had verstand van mode, en zag meteen dat je naar de kapper geweest was. En vooral: je kon met hem lachen. Hij had oog voor grappige situaties, maar liet je als vrouw altijd in je waarde, hij bleef respectvol. En het is toch prachtig wanneer iemand je laat schateren, zodat je je goedverzorgde gebit en je zorgvuldig gestifte lippen kan laten zien? Dat Arthur nooit langdurige relaties was aangegaan, lag aan hemzelf, was de overheersende mening onder de dames van zijn generatie. Te kieskeurig, te zeer verwend door zijn amoureuze successen. 

Meneer Arthur wilde zich niet wagen aan datingsites; hij dacht meer aan dames uit zijn omgeving, aan elegante types die hij nog kende van wat langer geleden. Dus liep hij ze allemaal af: de feestjes, recepties, bijeenkomsten van de tennisclub, de golfclub, de bridgedrives. Maar het viel niet mee. Zijn gesprekjes, bon mots, charmante lachjes, ze deden het niet meer zo. Alsof je niet meer geestig mocht zijn, of hoffelijk. Af en toe kwam de gedachte bij hem op dat hij uit een andere tijd stamde. Het overkwam hem soms zelfs dat een aantrekkelijke dame zich verontschuldigde en even later elders in het vertrek opdook.  Tenslotte stuitte hij op Lucy: tien jaar jonger, gescheiden, moeder van een zoon. Geld had ze trouwens ook. Oh ja: niet echt knap maar zeer verzorgd, en intelligent.

Ze kenden elkaar al jaren oppervlakkig. Als je graag onder de mensen bent en  je woont in een provinciestad, dan bots je onvermijdelijk op elkaar. Deze keer maakte Arthur echt werk van haar. Ze belden, spraken af, gingen naar schouwburg en bioscoop. En ja, de vonk sprong over, tenminste bij Arthur. Lucy bleef wat gereserveerd, maar gaf zich, dacht hij, tenslotte gewonnen. In de stad werden ze als een stelletje gezien.

Meneer Arthur voelde zich gelukkig; hij was zeker van zijn Lucy; hij plande al een gezamenlijke vakantie en droomde voorzichtig van samenwonen, liefst in zijn eigen villaatje. Heel erg enthousiast meewerken deed Lucy echter niet. Ze wilde nadrukkelijk veroverd worden en in de watten gelegd. Gebeurde dat wat weinig, dan had ze haar woordje klaar, want ze beschikte over een snibbig tongetje.

De heropening van de plaatselijke schouwburg ging gepaard met een receptie voor iedereen die meetelde in hun stadje. Lucy en Arthur liepen aanvankelijk hand in hand rond, iedereen begroetend met een kus of een een handdruk, maar tot Arthurs teleurstelling  liet Lucy vrij gauw zijn hand los. Hij stapte op de mannen af met wie hij al jarenlang kegelde; na een halfuurtje ging hij eens op zoek. Met enige moeite worstelde hij zich door de menigte naar haar toe. Ze stond nogal dicht bij één van de wethouders, proostend, lachend en drinkend, en hij hoorde haar zeggen: "O, maar hij is mijn vriend niet, hoor." Toen zag ze hem, maar ze sloeg haar ogen niet neer.

"Heb je het over mij?"

"Ja, dat heb ik. Je bent voor mij maar een passant, een  aardige man zoals er zoveel zijn. " 

Er viel een stilte. De wethouder keek gegeneerd een andere kant op. Meneer Arthur voelde zich koud worden. Hij draaide zich om en liep langzaam weg. Het geluid van klikkende hoge hakjes naderde en een vrouwenstem klonk verontschuldigend, maar hij versnelde zijn pas. Over, uit, voorbij.