24-12-2020

JOE SPEEDBOOT

In het jaar dat Frans Hermans veertien wordt, komt er in het dorp Lomark een jongen wonen die het leven van Frans in hoge mate zal bepalen Hij noemt zich Joe Speedboot en sinds zijn komst rijgen de ontploffingen zich aaneen, want Joe mag graag met bommetjes experimenteren. Frans zou graag zijn vriend willen zijn, maar dat is nogal lastig: een vreselijk ongeluk heeft ervoor gezorgd dat hij niet kan praten, zich nauwelijks kan bewegen, en de rest van zijn leven in een rolstoel zal moeten doorbrengen. Maar hij wil wel degelijk iets van zijn leven maken; leren lukt goed, hij communiceert schriftelijk, en zijn sterke, later gigantische linkerarm brengt zijn rolstoel overal naartoe. Dat ze thuis een sloperij hebben waar autowrakken e.d. verwerkt worden, zal ook wel geholpen hebben. Aanpakken, doorzetten, dat moeten we allemaal.

De vriendschap met Joe komt er. Hij is zijn grote voorbeeld. Frans gaat er niet ten onrechte vanuit dat Joe weinig zaken belangrijk acht, maar wel over het talent beschikt mensen en situaties snel te doorzien. Joe zal altijd doen waar hij zin in heeft, hij alleen bepaalt de inhoud van zijn bestaan. Als mevrouw Eilander, beroemd om haar schoonheid, in haar tuin naakt schijnt te zonnebaden, bouwt Joe met een technische vriend een vliegtuigje, om haar vanuit de hoogte te bekijken. Een paar jaar later komt Joe op het idee om Frans in te schrijven voor armworsteltoernooien en zijn manager te worden, want daar is goed geld mee te verdienen. Bovendien geeft deze sport Frans zelfvertrouwen en vult  zijn vaak lege dagen. Met Joe Speedboot is er altijd spektakel.

Het wemelt in Joe Speedboot van schilderachtige types, bizarre voorvallen, serieuze overpeinzingen. Zo laat Tommy Wieringa via zijn verteller Frans geregeld Miyamoto Musashi aan het woord, de legendarische samoerai uit de zeventiende eeuw, die uitvoerig geschreven heeft over allerlei gevechtstaktieken. Gelukkig komt er ook een onvervalste femme fatale in de roman voor: allen vallen voor haar, maar Frans ziet niet alleen haar beminnelijke maar ook haar duistere kant. 

Dus valt er veel te genieten in deze roman. Wieringa schrijft helder, houdt je in spanning, laat je lachen, zet aan tot nadenken. Een goed verteller, een boek waar je doorheen raast.

Tommy Wieringa, Joe Speedboot. Amsterdam, 2017, 57ste druk. Eerste druk 2005. 315 blz. 

08-12-2020

BEZOEK AAN DE WAARZEGSTER

 Op de hoek van de straat waar meneer Arthur woont, staat het huisje van de waarzegster. Een paar jaar geleden is ze daar ingetrokken. Een vrouw van middelbare leeftijd, volslank, donker, met een accent dat aan Oost - Europese landen doet denken. Een moederlijk type eigenlijk, een vrouw die iedereen in de buurt zwijgend, maar knikkend en glimlachend groet. Ze heeft het behoorlijk druk. Geregeld staan er de meest uiteenlopende mensen op de stoep: mannen en vrouwen van middelbare leeftijd, jonge stelletjes, vergrijsde hoofden ook, met gegroefde gezichten. Meneer Arthur zou dolgraag naar binnen willen lopen, maar hij durft niet.

Al als kind was hij gefascineerd door mysteries. Ademloos stond hij te kijken naar goochelaars die pingpongballetjes lieten verdwijnen en lachende meisjes door midden zaagden. Op de middelbare school raakte hij geboeid door graancirkels en vliegende schotels, terwijl hij na zijn eindexamen korte tijd serieus rondliep met de gedachte om parapsychologie te gaan studeren. Spiritisme! Telepathie! Gebedsgenezing! Het kwam er niet van. Meneer Arthur ontmoette Truus, met wie hij al spoedig trouwde en die zo verstandig was om hem een keurige baan op het verzekeringskantoor van haar vader te bezorgen. Zijn hang naar alles wat geheimzinnig is, bleef echter. 

Truus is er nu niet meer. Sinds een paar jaar gaat meneer Arthur als weduwnaar door het leven, en dat bevalt hem totaal niet. Hun gelukkige huwelijk bleef kinderloos, familieleden wonen ver weg, vrienden verdwijnen met het klimmen der jaren ook steeds meer uit zicht, dus staat hij er alleen voor. Wat heeft de toekomst hem nog te bieden? Wat zou Truus hem aanraden? Een piekeraar als hij had altijd veel steun gevonden bij zijn vrouw, die graag de belangrijke besluiten voor hem nam. Zou zo'n waarzegster werkelijk in de toekomst kunnen kijken? Zou ze, en nu begint zijn hart sneller te kloppen, misschien contact met Truus kunnen maken? Kost een bezoek aan zo'n vrouw veel geld? Arthur was altijd als de dood om te veel geld uit te geven.

Na een doorwaakte nacht, waarin hij had liggen piekeren en zuchten en draaien, besluit hij het erop te wagen. Die waarzegster maakt altijd een vriendelijke indruk, heeft veel aanloop, iets slechts heeft hij nooit over haar gehoord. Vooruit, ik ga haar bezoeken. En op een maandagmiddag, als er niemand in de buurt is, belt hij bij haar aan.

In het knusse voorkamertje, volgestouwd met allerlei snuisterijen, zit mevrouw Blavatsky aan een ronde tafel met daarop een brandende kaars. Ze kijkt hem warm aan en neemt zijn rechterhand in haar grote, aangenaam koele handen. Zorgvuldig bekijkt ze de lijnen, terwijl ze hem met zachte stem vragen stelt: hoe hij de dag doorkomt, of hij getrouwd is, of hij zich eenzaam voelt. Ze streelt zijn handpalm, strijkt hem los en concentreert zich op het lijnenpatroon. Dan neemt ze de andere hand. Een aangenaam gevoel neemt bezit van hem. Hij voelt zich thuis, hij heeft het idee dat hij serieus genomen wordt. 

Na een tijdje in alle rust met elkaar gebabbeld te hebben, vraagt ze hem: "Wat wilt u nu eigenlijk van mij weten?"   

"Wat kan ik van mijn leven nog verwachten? Hoe ziet mijn toekomst eruit? Ziet u iets?"

"Ik zie wel iets. Ik zie iemand die uw leven kan veranderen." 

"Een man? Een vrouw?" 

"Ik denk een vrouw. Staat u daarvoor open?" Als ze hem ziet aarzelen, stelt ze hem vriendelijk voor: "Denk er nog maar eens over na. En bel over een maand weer eens aan."                      

Sindsdien komt Arthur zeer geregeld bij de waarzegster over de vloer. Ze leest zijn hand, legt tarotkaarten, vertelt over zijn verleden, waarschuwt voor de toekomst. Soms  mag hij op dinsdag géén belangrijke beslissingen nemen, een andere keer draagt ze hem op een week lang gesprekken met blonde vrouwen te mijden. Hij volgt haar raad altijd op, helemaal in de ban van die oudere vrouw met haar zachte stem en poezelige handen. Het is gezellig, maar ook spannend in dat intieme kamertje.  

Na een paar maanden verandert ze van toon en van onderwerp. Ze begint over geld te praten. Heeft hij spaargeld? Is hij wel voorzichtig genoeg? Hij heeft het toch niet op een bank gezet? Toch wel? Weet hij dan niet hoe gevaarlijk dat is? Een licht wantrouwen maakt zich van meneer Arthur meester. "Hoezo gevaarlijk?" vraagt hij.  

"Boze geesten kunnen dat geld van jou besmetten. Het kan zijn dat mannen die een moord hebben gepleegd, jouw geld hebben aangeraakt. Weet je wat je doet? Je gaat nu naar de bank, je haalt een paar duizend ervan af, en geeft het aan mij. Ik zal het ontsmetten en dan rust er geen vloek meer op." 

Meneer Arthur is inderdaad meteen opgestaan en heeft pijlsnel het gezellige huisje verlaten. Hij is alleen nooit meer teruggekeerd.       


                              




24-11-2020

DE AVOND IS ONGEMAK

 Als je van je tiende tot en met je twaalfde constant je rode jas aanhoudt, ondanks alle nadrukkelijke verzoeken van je wanhopige ouders en het gelach vanuit de dorpsgemeenschap, dan moet er toch wel iets heel bijzonders aan de hand zijn. Dat bijzondere zit hem in de niet met naam genoemde hoofdpersoon die de lezer haar verhaal vertelt èn in de tragische gebeurtenissen waardoor het gereformeerde gezin waarvan ze deel uitmaakt, getroffen wordt. Het begint allemaal met Matthies, de zeventienjarige zoon, die aan een schaatswedstrijd deelneemt, door het ijs zakt en verdrinkt.

Uit angst om ziek te worden zodat er misschien nòg een kind sterft, draagt ze dus die jas, maar ik denk dat ze er ook een andere reden voor heeft. Met haar zusje Hanna heeft ze afgesproken eens hun boerderij en dat oersaaie dorp te verlaten en naar 'de overkant' te gaan: aan gene zijde van de brug, waar de stad is, vrijheid, zorgeloosheid en geluk. Haar jas heeft ze al aan. Want ze is dromerig, empathisch en beschikt over heel veel fantasie. Wie leeft nu met twee padden? Wel, met deze dieren kan ze tenminste praten.  

Met haar vader kan ze dat in ieder geval niet. Hij leidt een melkveebedrijf met 180 koeien, is zeer bijbelvast en wil dat zijn kinderen dat ook zijn, beveelt slechts en luistert nooit. De moeder is toch vooral een huissloofje, die niets van haar dochter begrijpt. Over de dood van Matthies wordt nooit gesproken; de moeder teert geestelijk en lichamelijk helemaal weg, het huwelijk van haar ouders valt nauwelijks meer te redden.

En zo gebeurt er heel veel naars in deze debuutroman van Marieke Lucas Rijneveld (Nieuwendijk; 1991). Rampspoed na rampspoed, je wordt er als lezer moedeloos van. Overdaad zit ook in Mariekes behoefte om haar grote voorbeeld Jan Wolkers na te doen. Ze stapelt de ene vergelijking op de andere metafoor, wat op den duur irriteert. Ook haar neiging om alle bedrijvigheden en handelingen op de boerderij uitputtend te beschrijven, zorgt voor ergernis. Toch is Rijneveld een groot literair talent. Ze kan goed observeren, mensen tekenen, een verhaal vertellen, en gebruikt daarvoor een uitbundige, uitstekend leesbare stijl.

 Als eerste Nederlandse schrijver won ze met dit boek in 2020 de International Booker Prize, die bestemd is voor het beste debuut uit landen buiten het Gemenebest. Dichten kan ze trouwens ook: voor de bundel Kalfsvlies (2015) kreeg ze de C. Buddingh' - prijs 2016 voor het beste poëziedebuut.

Marieke Lucas Rijneveld, De avond is ongemak. Uitgeverij Atlas Contact, Amsterdam/ Antwerpen, 2018.270 blz.                      




10-11-2020

EEN JAPANNER IN 1900

 Omdat de kans bestaat dat u de Japanse literatuur de laatste jaren enigszins verwaarloosd heeft, wil ik de onlangs verschenen vertaling van een in Japan beroemde roman aangrijpen om uw kennis wat bij te spijkeren. De oorspronkelijke titel luidt Mon, de vertaling De poort, en de auteur is Soseki Natsume. Ik zal hem even aan u voorstellen.

Soseki Natsume wordt in 1867 geboren in een samoeraifamilie met bestuurlijke functies. Soseki is eigenlijk een pseudoniem dat hij aannam toen hij hij een aantal Chinese gedichten schreef. Eerst studeerde hij namelijk Chinees, maar toen de aandacht voor het westen sterk toenam, kiest hij voor de studie Engels. Psychische problemen, die hem altijd blijven achtervolgen, zorgen ervoor dat hij uit Engeland wegtrekt, in Japan zijn baan aan de universiteit opzegt en hem in 1907 doen besluiten professioneel schrijver te worden. Essays, poëzie, romans: hij kan het allemaal. Haruki Murakami, die andere Japanse gigant, noemt hem het allerbeste wat de Japanse literatuur te bieden heeft. Ruim een eeuw na zijn dood in 1916 publiceerden Japanse kranten met veel succes zijn romans in feuilletonvorm. 

In De poort volgen we het ogenschijnlijk rustig voortkabbelende leventje van Sosuke en zijn vrouw Oyone. Hij verricht eenvoudig kantoorwerk, zij doet het huishouden, geassisteerd door een inwonende dienstbode. Er zijn wat problemen binnen de familie met een erfenis; de jongere broer van Sosuke studeert aan de universiteit, maar wie gaat dat betalen? Hij krijgt bij hen een kamer, en meer kunnen ze niet voor hem doen. Gelaten, gemakzuchtig en besluiteloos staat Sosuke in het leven. De jaargetijden met sneeuw, lentebloesems of herfstregens volgen elkaar op, zorgvuldig wordt de kleding uitgezocht die passend is, en 's avonds zit het echtpaar, knus bij elkaar onder het licht van die ene lamp. Sosuke is zich alleen bewust van Onyone en voor haar bestaat alleen Sosuke. Ze vergeten de duistere mensenwereld buiten het bereik van de lamp. 

Eens is er namelijk iets verschrikkelijks gebeurd, waardoor hun beider levens voor altijd getekend wordt. "Genadeloos had de wereld hen overladen met morele zonden. Voor ze zichzelf zagen als een immoreel stel dat zich diende te schamen, zagen ze zichzelf eigenaardig genoeg als een irrationeel stel. Er was geen enkel geldig excuus." Ze waren gebrandmerkt; Sosuke werd gedwongen de universiteit te verlaten. Iedereen keerde zich van hen af, zij wilden met niemand meer echt iets te maken hebben. Ze hebben alleen elkaar.

Wat is er nu precies aan de hand geweest? Natsume zwijgt daarover. Vertaler Luc Van Haute gunt ons in zijn Nawoord een blik in het Japan van 1900. Sosuke heeft zijn vrouw leren kennen als zus van zijn vriend Yasui. Wat is er tussen hen voorgevallen? Gearrangeerde huwelijken waren normaal; je had je daar maar bij neer te leggen. Kennelijk heeft Sosuke zijn zin doorgedreven, en dat betekent dat je buitengesloten wordt, je rooskleurige toekomst verdwijnt, mensen kijken op je neer. Al deze nare herinneringen komen weer naar boven als plotseling, na jaren,  Yasui in hun bestaan lijkt terug te keren.

Soseki Natsume blijkt een prima verteller. Hij beschikt over een heldere stijl, observeert goed, gebruikt kenmerkende details en zwijgt als het zo uitkomt. Zijn personen leven, hun problematiek doet verrassend modern aan, terwijl de roman toch zo'n honderd jaar geleden geschreven is. Ik zal zeker meer van hem lezen, en dan kom ik er u over vertellen.

Soseki Natsume, De poort. Vertaald, van aantekeningen en een nawoord voorzien door Luc Van Haute. Uitgeverij Karakters, Antwerpen, 2020. 326 blz. Oorspronkelijke eerste druk 1911.


27-10-2020

DE ZAAK COLLINI

 Toen Ferdinand von Schirach (München; 1964) op zijn vijfenveertigste zijn eerste korte verhalen schreef, had hij al een aantal jaren als succesvol advocaat achter zich. Hij baseerde ze op strafzaken die hij in zijn praktijk had meegemaakt. Het is niet exact de werkelijkheid, vertelt hij in een interview, want dan zou hij strafbaar zijn. Hij vervormt, kneedt een eigen realiteit, die kennelijk zo herkenbaar is dat hij een grote, internationale lezerskring heeft. De daders worden beheerst door elementaire gevoelens en hartstochten: wanhoop, hebzucht, jaloezie. De hoofdpersoon is een advocaat die moet uitzoeken waarom een op het oog fatsoenlijk mens tot zijn misdaad gekomen is. In 1911 publiceerde Von Schirach zijn eerste roman, Der Fall Collini, gebaseerd op de geruchtmakende rechtszaak van Friedrich Engel, verdacht van moord, in 2002.

In Der Fall Collini zien we de jonge, onervaren maar eerzuchtige advocaat Caspar Leinen die de zeventigjarige Italiaan Fabrizio Collini moet verdedigen. Dat is knap lastig, want de verdachte doet aanvankelijk zijn mond niet open. Hij heeft in een hotel de algemeen geachte, rijke en beminnelijke zakenman Meyer doodgeschoten en daarna zelfs tegen het hoofd geschopt. Waarom Meyer? Waarom zo bruut? Leinen gaat op onderzoek uit, waarbij opvalt dat de rechtbank en de officier van justitie graag bereid zijn om de zaak snel af te sluiten. Men praat op hem in, tracht hem in te palmen, en als dat niet lukt, te intimideren. Als hij het vertrouwen van Collini weet te winnen, komt hij op het spoor van gruwelijke gebeurtenissen uit de Tweede Wereldoorlog, die veel weg hebben van wat Jan Brokken in De vergelding heeft opgetekend (zie Een dorp in tijden van oorlog, van 24 juni 2020).

Wat voor film is dit? Der Fall Collini is uitstekend gemaakt, er wordt goed geacteerd, is meeslepend van begin tot eind. Een thriller? Ja. Een rechtbankdrama? Ook. Maar vooral gaat het hier om een aanklacht tegen de naoorlogse Duitse rechtspraak, en dan komt Friedrich Engel weer om de hoek kijken. In 1968 werd dankzij de inspanningen van de jurist Eduard Dreher, die in de Tweede Wereldoorlog geen al te  frisse rol had gespeeld, een wet aangenomen die ervoor zorgde dat bepaalde oorlogsmisdaden als doodslag werden gezien, niet als moord. Vanaf 1960 waren nu al die daden verjaard, en zo kon menige boef vrij rondlopen. Dat gold ook voor Engel, die in 2006 in Hamburg overleed. De regisseur laat zijn acteur Elyas M'Barek aan het slot van de film een vlammend betoog houden over rechtspraak en rechtvaardigheid in een fatsoenlijke democratie, waarbij de schuldigen deemoedig het hoofd moeten buigen, zodat de kijker toch (min of meer, want hij heeft heel wat gruwelijks gezien) triomfantelijk huiswaarts kan keren.

Der Fall Collini. Regisseur: Marco Kreuzpaintner. Acteurs: Elyas M'Barek, Alexandra Maria Lara, Franco Nero, Heiner Lauterbach. Land: Duitsland. Uitgebracht: 2019.

13-10-2020

LIJMEN EN HET BEEN

 Op zijn dertigste staat Frans Laarmans op een keerpunt in zijn leven. Altijd is hij een opstandeling geweest, met lang haar, een baard, een vervaarlijke knuppel en een vilten hoed. Maar nu voelt hij zich gedesillusioneerd, want zijn Vlaamse idealen beginnen steeds meer op luchtkastelen te lijken. En dan komt Boorman in zijn leven: een korte, stevige man met een enorm kaal hoofd, snel en resoluut in zijn optreden. Een zakenman die overal geld ruikt, cynisch, maar niet harteloos. Hij bouwt Laarmans om tot een keurige heer, en stelt hem aan als secretaris. 

Boorman leidt namelijk het Algemeen Wereldtijdschrift voor Financiën, Handel, Nijverheid, Kunsten en Wetenschappen. Eigenlijk is het helemaal geen tijdschrift, maar een reclameblad, vol loftuitingen over de meest uiteenlopende bedrijven. Boorman lijmt zijn klanten, schrijft lovende 'studies' over hun firma's en tracht ze zover te krijgen dat ze veel exemplaren bij hem bestellen, die ze dan aan potentiële klanten kunnen toesturen. 

Hij noemt zichzelf "koopman in bedrukt papier". De slachtoffers laat hij geloven dat zijn blad vrij verkrijgbaar is en dat men er zich op kan abonneren, maar dat is allemaal niet waar. Hij verkoopt ze duizenden exemplaren, wetend dat die uiteindelijk in dozen en kisten ergens in een magazijn zullen vergelen. Meestal voelt het slachtoffer zich pas echt beetgenomen als hij zijn berg papier vóór zich ziet. 

Laarmans gaat mee op stap; als hij het vak onder de knie heeft, zal Boorman ermee stoppen en mag Frans doorgaan met het Wereldtijdschrift. Hun grootste klapper slaan de heren als bij de aanvankelijk wat naïeve mevrouw Lauwereyssen de tranen van ontroering in de ogen schieten. Ook zij is ijdel, net als haar lotgenoten; de geflatteerde foto's, de juichende teksten, gevoelvol voorgelezen door Laarmans, doen haar besluiten 100.000 exemplaren te bestellen. Als ze later tot bezinning komt, is er geen weg terug. Elke maand zal Laarmans, met steeds meer tegenzin, het geld van de verstreken termijn komen innen. 

Alfons De Ridder (Antwerpen; 1882 - 1960), die onder het pseudoniem Willem Elsschot ook deze roman schreef, wist waar hij het over had. Niet alleen werkte hij een groot deel van zijn leven in de reclame, aan een blad als het Wereldtijdschrift heeft hij in de jaren 1911 - 1914 een leuke boterham verdiend. Aanvankelijk schreef hij de studies, maar al gauw bleek zijn kracht als verkoper. Hij was degene die de bestelling van 100.000 exemplaren binnenhaalde. Nee, niet van mevrouw L., maar van een moeder - overste die een aantal internaten beheerde. Zijn twee medewerkers van het Wereldtijdschrift wisten niet wat ze hoorden. Meer dan 10.000 was nog niemand gelukt.

Lijmen verscheen, zonder eigenlijk opgemerkt te worden, in 1924. Veertien jaar later zal Het Been zijn opwachting maken. Laarmans heeft wroeging, Boorman is een kwetsbare weduwnaar geworden, en mevrouw Lauwereyssen slaat weliswaar krachtig toe, maar waar mildheid overheerst is de verzoening niet ver weg. En Elsschot? Die kon in beide boeken zijn gram over het reclamewereldje met zijn slagzinnen en bedriegerijtjes  op zijn eigen onnavolgbare wijze weer eens kwijt.

Willem Elsschot, Lijmen/Het Been. Bezorgd en van aantekeningen voorzien door Peter de Bruijn. Met een nawoord van Vrouwke Tuinman. Uitgeverij Polis, Antwerpen, 2018. 313 blz.




29-09-2020

MISDAAD EN STRAF

De 23 - jarige student Rodion Raskolnikov ziet zichzelf als een zeer talentvol mens, maar leeft in armoede en kan daarom zijn studie niet betalen. Ooit heeft hij een artikel geschreven, waarin hij de mensheid verdeelde in 'gewonen' en ongewonen'. De laatste groep staat boven de eerste, want grote geesten zijn boven de wet verheven. Met hun talenten kunnen ze de maatschappij verbeteren, en daar heeft iedereen voordeel van. Hij besluit een oud vrouwtje, dat tegen een veel te hoge rente pandjes beheert, te vermoorden. Met een bijl slaat hij haar de schedel in, en haar zus, die toevallig binnen komt lopen, doodt hij eveneens.

We bevinden ons in de bloedhete maand juli in Sint - Petersburg. De komende twee weken zien we Raskolnikov zijn uiterste best doen om aan elke verdenking te ontkomen. Hoofdrechercheur Porfiri heeft echter al in een vroeg stadium zijn oog op Raskolnikov laten vallen. Tot twee keer toe ondervraagt hij hem op een amicale, maar effectieve manier, wachtend op het moment dat de  moordenaar breekt. Dat moment is nooit ver weg, want Raskolnikov verkeert in de dagen na de moorden in een toestand van geestelijke aftakeling, die begeleid wordt door lichamelijke symptomen. Bovendien vreet de eenzaamheid aan hem: werkelijk tegenover niemand kan hij zich uitspreken.

 Langzaam komt hij tot het inzicht, daarbij geholpen door zijn vriendin Sonja, dat geen mens, hoe begaafd ook, boven de wet staat. Bovendien leefde bij hem ook  het idee dat zijn motief om te moorden - investeren in een schitterende loopbaan om nuttig te zijn voor de samenleving - op zelfbedrog berustte. Was het niet gewoon een zogenaamd bewijs van zijn wilskracht, zijn mannelijkheid? Hij bekent schuld, maar dat doet hij omdat het moet: hij kan zijn verschrikkelijke geheim niet langer voor zich houden. Pas later, als hij zijn straf uitzit in Siberië, zal hij zijn schuld pas echt beseffen en begrijpen wat hij alles en iedereen heeft aangedaan.

Wat is de kracht van deze wereldberoemde roman? Misdaad en straf is spannend: je wil weten of  hij de moord daadwerkelijk zal plegen, en of/hoe Raskolnikov ontmaskerd zal worden. Verder beschrijft Dostojewski met veel psychologisch inzicht hoe zijn hoofdpersoon in elkaar zit. Vertaler Hans Boland aarzelt overigens niet om hem een autist te noemen. Ook op filosofisch vlak heeft het boek het een en ander te bieden: denk aan Raskolnikovs opvatting van de superieure mens; aan schuld en boete; de kracht van het lijden, zoals Sonja die opvat. Tijdgenoten wezen ook op het sociaal - kritische aspect. De armoede ruik je op elke bladzijde, de alcoholisten liggen op iedere straathoek, uitbuiting en verkrachting zijn aan de orde van de dag.

En puur literair gezien: die kleurrijke, soms meelijwekkende figuren! Denk aan de twee slechteriken: de schijnheilige botterik Loezjin en de charmante vrouwenverslinder Svidrigailov. En dan al die onvergetelijke, soms hartverscheurende taferelen! Het begrafenismaal van Marmeladov, de poging tot verkrachting van Doenja, en vooral de uitgebreide voorbereiding van de moord door Raskolnikov. Lees Misdaad en straf langzaam en aandachtig, want er gebeurt veel en er komen een massa personen in voor met moeilijke Russische namen. Maar u zult rijkelijk beloond worden.
Fjodor Dostojewski, Misdaad en straf. Vertaling Jan Meijer. De Russische Bibliotheek deel V, G.A. van Oorschot, Amsterdam, 1968. 568 blz.
Hans Boland, Van mensen die geen enge grenzen erkennen. Amsterdam, 2019. 121 blz.

15-09-2020

CEES NOOTEBOOM NEEMT AFSCHEID

Een gerenommeerd auteur van 86 jaar, die 3 x 11 met elkaar samenhangende gedichten publiceert onder de titel Afscheid, in een tijd die beheerst wordt door het dodelijkste virus sinds een eeuw: hoe ernstig is dat? Toch noemt Cees Nooteboom zijn bundel niet somber. Hoe dan wel? Laten we eens grondig gaan lezen.

In een interview met Margot Dijkgraaf wijst Nooteboom er zelf op dat hij in 1955, 22 jaar oud, zijn eerste dichtbundel al de titel De doden zoeken een huis meegaf. De dood is hij als thema blijven gebruiken. In Afscheid komen herinneringen uit de oorlog naar boven: mensen op weg naar het concentratiekamp, triomfantelijke militairen, vernederde soldaten. 

De oorlog die altijd weer terugkwam,
een gast die iedereen kende, de kus van een mond
zonder tanden, de taal van intiem verraad die je nu
weer kon horen, de herkenning van vroeger...

Terwijl hij volop aan dit schakelgedicht (term van collega - dichter Huub Beurskens) werkte, ontving Nooteboom een aantal tekeningen van vriend en schilder Max Neumann. Ze fascineerden hem: rare, bizarre hoofden.

Hij kijkt naar de hoofden

ze horen bij zijn bestaan, hij kent ze
uit vroegere eeuwen, hun moordzucht,
hun waan. De genummerde koning
die zijn broer liet vermoorden,

vanwege een vrouw.

 De mensheid, weet de oude dichter, is nu eenmaal wreed, jaloers, machtsbelust. Voor hem persoonlijk rest slechts het advies:

Loop niet weg. Blijf bij dit zachte
gezicht van een zomeravond, vrede,
gesprek aan het water, gefluister,
gemurmel waarin het onheil

verdwijnt.

In de derde en laatste afdeling staan de treffendste gedichten. Het virus wordt niet bij name genoemd, maar de sfeer van lege straten, verlaten pleinen en door de stilte onherkenbare steden wordt onovertroffen weergegeven. En Cees gebruikt deze beelden om de lezer ervan te doordringen dat ons leven er eigenlijk zó uitziet:

Op de langste weg liep ik, de weg
die nergens heen gaat. Spelonken, een leeg landschap
met kleuren van zand en van stro. Anderen liepen
met mij mee, vrienden, broers, geliefden

en steeds namen zij afscheid, sloegen linksaf
of rechtsaf, verdwenen als schimmen,
elk voor zich eenzaam.Ze keken niet om, ze
kenden hun doel, ze trokken rechte lijnen

in de leegte. Ik zag ze gaan, de mensen
van mijn leven, ze liepen langzaam uit mijn
en hun eigen bestaan. Ik bedacht ze zo lang
ik ze nog zag, hoorde van ver weg hun stemmen,

geluiden van lucht.

Deze bundel is niet somber, wel weemoedig. Een man op leeftijd mediteert over wat het leven hem heeft gebracht, wat al dat schrijven hem heeft opgeleverd, of juist niet. Hij is niet opstandig of verontwaardigd. maar wijs. Dit is zo'n bundel waar je geregeld in kunt lezen en die toch telkens weer verrast.
Cees Nooteboom, Afscheid. Gedicht uit de tijd van het virus. Uitgeverij Koppernik, 2020. 51 blz.





01-09-2020

DE PRINSES OP DE SCHIMMEL

Ik geloof niet dat er iets bij zit, dacht Arthur toen hij vluchtig het groepje bekeek. Ze stonden bij elkaar op de bus te wachten die hen naar Toscane zou brengen voor een verblijf van tien dagen. Allen waren dertigplussers, iets meer vrouwen dan mannen, allemaal single. Na het handen schudden stond iedereen elkaar tersluiks op te nemen. Voor Arthur was de situatie niet nieuw: hij had al eerder zulke reizen gemaakt; ook was hij actief geweest op internet en had hij zich ingeschreven bij een bemiddelingsbureau. Al die activiteiten leverden hem wel vriendinnetjes op, maar die relaties hielden nooit lang stand. Dat kwam omdat hij nogal veeleisend was, terwijl zijn uiterlijk niet echt meewerkte: kleine en gezette mannen hebben het zwaar. Maar hij had een aangename stem en kon goed luisteren. Ja, hij wilde wel; met zijn 36 jaar moest het er nu maar eens van komen.

Toch, dat meisje achteraan naast die oudere vrouw leek hem wel wat. Een beetje mager, grote neus, maar mooi haar, en zo te zien een lieve lach. Straks, tijdens de rit of in één van de vele pauzes proberen bij haar in de buurt te raken. In de bus zat ze naast een oudere dame, kennelijk haar vriendin. Arthur bestudeerde haar nauwkeurig en zijn oordeel bleef gunstig. Dat betekende: zo meteen aanspreken. Maar wat moest hij zeggen? Omdat Arthur nooit zo succesvol was geweest, hadden de diverse teleurstellingen hem wat schuw gemaakt. Na het uitstappen bij haar in de buurt zien te komen, een praatje maken...hij begon het al warm te krijgen.

Bij de eerste stop gebeurde er dan ook niets, bij de tweede evenmin, tijdens de derde hielp zij hem. Hij had, om zich een houding te geven, de pocketeditie van Wolf Hall bij zich, de historische roman van Hilary Mantel. Ze wendde zich naar hem toe, bekeek de titel, en vroeg, glimlachend: "Houdt u van Engelse geschiedenis?"
Het begin was gemaakt, het ijs min of meer gebroken, Arthur van een last verlost. Lezen was zijn passie, literatuur, geschiedenis en filosofie behoorden tot zijn favoriete onderwerpen, waar hij enthousiast over kon vertellen. En al pratende verdween zijn aangeboren schuchterheid, waardoor hij met zijn bronzen stemgeluid zijn toehoorster wist te boeien.

Al gauw noemden ze elkaar bij de voornaam; ze bleek Lize te heten en haar vriendin, die zich al gauw terugtrok, Caroline. Het ging hard. Bij elke halte zochten ze elkaar op, praatten over hun jeugdjaren, hun opleiding, hun beroep. En ze bleven elkaar maar aankijken, soms zogenaamd per ongeluk aanraken, lachend aanstoten, knipoogjes geven. 's Avonds in bed kon Arthur niet in slaap komen. Zó verliefd was hij allang niet meer geweest, zo'n snel succes was hem nog nooit overkomen.

Op de avond van de vierde dag kusten ze voor het eerst. In het hotel was er een gezellig samenzijn geweest met muziek, dans, gezang, een barbecue. In de late uurtjes slopen ze van de anderen weg en zochten een rustig plekje op. Het verliep eigenlijk heel vanzelfsprekend. Hij vertelde dat hij verliefd was, en zij antwoordde: "Ik ook van jou." Hoe mooi kan leven zijn, 's zomers in Toscane?

Toch kwam de eerste kras al snel. Waar hij bij zat viel Lize ongehoord fel uit tegen haar vriendin, om een kleinigheid. Caroline verliet waardig het terras en liet zich die dag niet meer zien. Ook Arthur kwam niet ongeschonden door deze dagen. Bij een potje kaart met een paar andere mannen verloor hij. Slechte verliezer die hij altijd al geweest was, smeet hij zijn kaarten neer, brulde dat ze vals speelden, en stormde naar boven, de verschrikte Lize opzij duwend. Hoe gevaarlijk zijn zulke haarscheurtjes?

Voor beiden betekende het een verkoeling. Omdat ze hoopten op eeuwige liefde maar nog nooit een echte partner gehad hadden, raakten ze gedesillusioneerd. Ze praatten vriendelijk met elkaar, maar zochten nadrukkelijk ook de anderen op. Caroline trachtte nog te bemiddelen, maar koppig als ze waren, leverde dat niets op. De ander had een droom kapotgemaakt, die moest het maar goed voelen.

Terug in Nederland draaide Arthur bij het afscheid van alles en iedereen, zich om en stond ongeveer neus aan neus met Lize. Beiden schrokken, herstelden zich, keken elkaar strak in de ogen. Toen ontspanden hun gelaatstrekken zich, en voor het eerst na dagen glimlachten ze.
"Heb je mijn telefoonnummer?"
"Ja, natuurlijk."
"Bellen we?"
 "Jij bent de man. Jij moet als eerste."
"Zal ik doen. Morgenmiddag om twee uur."
Ze kusten niet, maar toch toog Arthur met een hoopvol gevoel huiswaarts. Zou hij nu eindelijk...?


21-08-2020

JUFFROUW BRODIE

Zelf vond juffrouw Jean Brodie dat haar beste jaren startten in 1930. Toen selecteerde ze, als onderwijzeres, zes meisjes van tien jaar uit haar nieuwe klas, van wie ze wist dat ze te vormen waren. En wel door haar, en wel voor het leven. Juffrouw Brodie hanteert daarvoor een eigen methode, die er in bestaat dat ze zich niets aantrekt van voorgeschreven lesstof en aanbevolen lesroosters. Alles draait om het Goede, het Schone en het Ware (Plato dus), en dat alles is te vinden in allereerst kunst en godsdienst, filosofie en tenslotte wetenschap. Rekenen, aardrijkskunde, ach ja. Hoog gegrepen? Zeker. Onmin met schoolleiding en collega's? Uiteraard. Trok ze zich dat aan? Nooit.

Met haar zes leerlingen, al gauw de Brodie - meisjes genoemd, gaat ze intiem om. Ze vertelt over haar privé - leven, neemt ze mee naar de schouwburg, de musea, op wandelingen, drinken thee in haar flat. Ze blijft wel steeds de onderwijzeres: ze complimenteert, geeft standjes, vraagt aandacht. Het lijken haar dochters wel, en het feit dat ze altijd ongetrouwd is gebleven en geen kinderen heeft gehad, zal ongetwijfeld een rol gespeeld hebben.

Een lelijke oude vrijster dus? Beslist niet. In de jaren dertig was ze een veertiger en beschikte over een dusdanig aantrekkelijk uiterlijk, dat diverse mannen verliefd op haar werden: groot van gestalte, een Romeins profiel, bruine, fonkelende ogen. Ze mocht graag imponeren, en hield waarschijnlijk ook daarom van uniformen, fascisme, Mussolini, Hitler en Franco. En omdat ze met haar geliefde pupillen alles besprak, deed ze dat ook over haar politieke voorkeuren.

Als de meisjes twaalf zijn, verlaten ze school en Brodie, om te vertrekken naar het middelbaar onderwijs, maar het contact blijft. Toch verandert er wat: meisjes van vijftien vertellen elkaar niet meer alles. Het groepje begint uit elkaar te vallen. En twee jaar later zal juffrouw Brodie vaststellen dat haar beste jaren voorbij zijn.

Muriel Spark (Edinburgh; 1918 - 2006) werd aanvankelijk gezien als een iemand die licht en humoristisch weet te schrijven en dat is het dan, maar na enige tijd zag men in dat dit een misvatting is. In deze roman heb je eerst het idee dat je een meisjesboek aan het lezen bent. Dan ontdek je dat Spark in haar tekst haast ongemerkt allerlei bloedserieuze, waarschuwende zinnetjes vlecht over de levensloop van haar hoofdpersonen, over de opvattingen van Brodie, over de ergernis die zich van sommigen van haar volgelingen meester maakt. De gelaagdheid die ook deze roman kenmerkt, de toegankelijke stijl en haar gevoel voor subtiele humor bewijzen dat Muriel Spark heel nadrukkelijk een belangrijke auteur is.
Muriel Spark, De beste jaren van juffrouw Brodie. Vertaald door W.A.C. Whitlau. Amsterdam, 2019. Oorspronkelijke titel: The Prime of Miss Jean Brodie (uit 1961). 

07-08-2020

EEN FILMKLASSIEKER: THE FRENCH CONNECTION

Als u wat bent uitgekeken op die gangsterfilms waarin glanzende limousines af en aan rijden en topgangsters in maatpakken chique restaurants bezoeken en de duurste casino's frequenteren, dan wordt het tijd voor de realistische boevenfilm uit het begin van de jaren zeventig, met regisseurs als Coppola en Scorsese. The French Connection van William Friedkin uit 1971 is er ook zo een.

Dat is geen toeval. De film is gebaseerd op het non - fictieboek The French Connection: A True Account of Cops, Narcotics, and International Conspiracy, geschreven door Robert Moore in 1969. Daarin volgt de schrijver de werkzaamheden van twee echte rechercheurs in New York, Eddie Egan en Sonny Grosso, in de periode van 7 oktober tot 24 februari 1962. Dit klinkt alsof het hier om een documentaire gaat, en in die stijl wordt deze speelfilm  ook op het doek gebracht: grauwe straten, veel verkeer met al het lawaai dat daarbij past, gewoon daglicht, armoedige bars en eetgelegenheden, ongedierte. Er is slechts één gesoigneerde heer te bewonderen, en dat is Alain Charnier, gespeeld door de Spaanse acteur Fernando Rey. Hij verbindt onder - en bovenwereld met elkaar, biedt een kwalitatief fantastische partij heroïne aan, en vormt het doelwit voor zijn volstrekte tegenpolen: de twee rechercheurs, geweldige rollen van Roy Scheider en vooral Gene Hackman, die daar dan ook een Oscar voor kreeg. Vaak onaangename types, vrouwonvriendelijk, racistisch, met losse handjes, maar altijd oplettend en voor niemand bang.

Ook het werk van deze mannen is echt. Ze staan uren in de kou te posten; slapen, hangen en liggen in de auto, drinken koffie in een portiekje en dat alles om nu ook eens een grote vangst te doen. Want dat wordt vooral Hackman verweten: hij pakt alleen onbeduidende criminelen. En daarom is hij bereid zo ongeveer zijn leven op het spel te zetten, en tegelijkertijd de scène te leveren waar deze film om beroemd geworden is: de achtervolging. Minutenlang, dwars door superdruk New York, een gevorderde auto met Hackman, tegen een trein met een Franse moordenaar, die weet dat ze hem op het spoor zijn. De race was vrijwel geheel geïmproviseerd, de opnamen vonden  gedurende vijf weken op locatie plaats op dagen dat het uitkwam, tussen tien uur 's morgens en drie uur 's middags. Rauw, realistisch, echt, geloofwaardig, zoals de hele film.
The French Connection. Regisseur: William Friedkin. Acteurs: Gene Hackman, Roy Scheider, Fernando Rey. Land: Verenigde Staten. Uitgebracht: 1971.



23-07-2020

OTMARS ZONEN

Johan Tromp is waarschijnlijk de onuitstaanbaarste man in de Nederlandse literatuur. Hard op weg om de absolute topman van Shell te worden leidt hij deze multinational in Nigeria door milieuwetten te negeren, van knokploegen  gebruik te maken, smeergelden te ontvangen en te betalen, en zich als een dictator te gedragen. Gewetenloos, machtsbelust, seksistisch. Kleeft er ook bloed aan zijn handen? Had hij een ontvoering kunnen voorkomen? Schuilt er misschien een diepere laag in hem, is hij wellicht minder afstotelijk dan Isabelle Orthel denkt?

Zij is zo'n jonge vrouw die het gewend is dat mannen, openlijk of heimelijk, verliefd op haar zijn. Een goed figuur, Aziatisch uiterlijk, slim, brutaal, onderzoeksjournaliste, die geregeld schrijft voor de Financial Times. Eigenlijk lijkt ze wat op Tromp. Ze aast op geld, macht, aanzien; er bestaan voor haar geen morele wetten die haar kunnen weerhouden om haar doel te bereiken. Ze reist naar Lagos om met Tromp in contact te komen; ze bezoekt het Siberische eiland Sachalin om hem, figuurlijk, het mes op de keel te zetten. Want zij wéét, en ze heeft wat hij eens over zichzelf verteld heeft, op een recorder opgenomen ook.

Te midden van dit geweld staat Ludwig Smit, vermoedelijk een zoon van Tromp. Opgegroeid in de Geressstraat in het lieflijke Blerick bij Venlo, opgevoed door zijn alleenstaande moeder, die gaat samenwonen met Otmar. Deze brengt twee muzikale wonderkinderen mee, Tosca en vooral Dolf. De laatste is een genie, maar verder mankeert er veel aan hem. Ludwig is wat timide, beschikt over een goed stel hersens en werkt ook bij de Shell. Hij kent Isabelle van zijn studententijd, maar  zijn  schuchterheid zit hem in de weg. Ook hij heeft een enorme hekel aan Tromp en dat is begrijpelijk: eens heeft die man zijn moeder in de steek gelaten, en nooit heeft hij iets van zich laten horen.

Buwalda durft. Bij hem geen hoofdpersoon die treurt over zijn protestantse opvoeding, of heimwee heeft naar zijn geweldige middelbare schooljaren. Hij snijdt de meest uiteenlopende onderwerpen aan: de filosofie van markies De Sade, het werk van Beethoven, de uitbuiting van de Shell, journalistieke normen en waarden. Door middel van wisseling van perspectief, innerlijke monologen en flashbacks weet de auteur razend knap alles met elkaar te verbinden.

Deze roman is een echte pageturner van hoog literair  niveau. Buwalda sleept de lezer mee in een draaikolk van gebeurtenissen, beleefd door wel zeer karakteristieke personen (denk aan die grootvader van Isabelle!), op de meest uiteenlopende plekken in de wereld, zo vanaf de jaren zeventig van de vorige eeuw. Dit eerste deel is de aanzet, in de twee volgende delen komt, ja wat? Verrassingen? Ontwikkelingen? Verdiepingen? Ik kijk reikhalzend naar ze uit.
Peter Buwalda, Otmars zonen. Amasterdam, 2019. 607 blz.


09-07-2020

DE HEILIGE VAN DRIESSEN

Een hoofdpersoon die lak heeft aan conventies, door diverse landen zwerft, in de meest uiteenlopende milieus vertoeft en de wildste avonturen beleeft: die wil je als lezer toch ontmoeten? U komt hem tegen in de schelmenroman, een genre dat ontstaan is in het Spanje van de zestiende eeuw en daarom ook wel picareske wordt genoemd; in het Spaans betekent pícaro 'schelm'. Bekende schelmenromans zijn bijvoorbeeld Ik Jan Cremer, Die Bekenntnisse des Hochstaplers Felix Krull (van Thomas Mann), The Adventures of Huckleberry Finn (van Mark Twain).

 De streken van de schelm worden vooral bepaald door het lot. Hebzucht, macht, of de liefde leiden er vaak toe dat hij besluit te blijven of te vluchten. Er komt vervolgens een moment dat hij bedrog pleegt of dat men hem bedriegt, zodat hij zijn biezen moet pakken, en een nieuw verhaal een aanvang neemt. De pícaro is, hoewel een hartenbreker, toch vooral ook een eenzaam man, een buitenstaander ook, met een feilloos oog voor de misstanden in de samenleving, waarvan hij ook wel gebruik maakt om vooruit te komen in het leven. Er huist namelijk ook een opportunist in hem.

De heilige van Martin Michael Driessen is zo'n duidelijke schelmenroman dat de auteur die karakterisering zelfs onder de titel heeft gezet. Donatien, in 1839 in de Vogezen geboren, vertelt zelf zijn levensverhaal, met veel aplomb, want hij mag graag opscheppen. Al vroeg maakt hij een onschuldig meisje zwanger, verlaat haar, wordt hoefsmid, verlaagt zich tot struikrover, pleegt minimaal vijf moorden enz. Driessen maakt zijn hoofdpersoon ook tamelijk onsympathiek: hij heeft duidelijk antisemitische en vrouwonvriendelijke opvattingen en toont zich volstrekt onaangedaan als hij voor de rechtbank naar zijn proces moet luisteren. Maar de auteur is toch ook zo handig om, net als je de schelm gaat haten, hem toch een paar liefdevolle trekjes mee te geven. Zo laat hij een uiterst charmante adellijke jongedame vrij, omdat ze met hem een elegant dansje maakt op de plek van de overval.

Driessen speelt namelijk ook met de lezer. Donatien vertelt dus zijn verhaal, en blijkt in staat mee te delen hoe en wanneer hij sterft. Onze schelm citeert ergens de countrysong The Wayward Wind uit 1956 en laat zijn zoontje op verschillende manieren sterven. Driessen parodieert, is satirisch, kruidt zijn picareske verhalen met humor en af en toe filosofische terzijdes. Hij moet overduidelijk veel plezier aan het schrijven van dit boek hebben beleefd. En de lezer? Dit is een vermakelijk boek, zeer geschikt om ons coronabestaan voor een tijdje volledig te vergeten.
Martin Michael Driessen, De heilige. Amsterdam, 2019. 233 blz. 

24-06-2020

EEN DORP IN TIJDEN VAN OORLOG

Op 10 oktober 1944 telde het Zuid - Hollandse dorp Rhoon 2200 inwoners. Er waren tussen de 300 en 400 Duitse militairen gelegerd; daarvan was twee derde jonger dan 25 jaar. Wilde je als jong, weliswaar gereformeerd, meisje een lichtzinnig avontuurtje met een man in uniform, die bovendien aan parfum, zijden kousen en sigaretten kon komen, dan lagen er mogelijkheden. Twee van die meisjes maken op die avond een wandeling met drie soldaten uit het vijandelijke leger.

Het is, vanwege de verplichte verduistering, stikdonker. Walter Loos en Dien de Regt lopen gearmd, haar zus Sandrien voelt om haar middel de arm van Ernst Lange, en Heinz Willems hangt er wat verloren bij. Plotseling klinkt er een gil, afkomstig van Ernst. Iedereen hoort ook een sissend geluid. Ernst is tegen een loshangende elektriciteitskabel met 500 volt gelopen, die over de weg hing, of was gespannen. Hij overlijdt. Een ongeluk? Sabotage?

Het verzet was niet geliefd in de oorlog. Iedereen wist dat na een actie waarbij Duitse militairen of Nederlandse overlopers gewond of gedood werden, een vergelding zou plaatsvinden. Zo ook hier, in Rhoon, op dat stukje dijk dat Het Sluisje genoemd wordt. De officiële versie is altijd geweest dat het om een ongeluk ging, een krachtige wind die de kabel had los geblazen. Voor de belangrijkste Duitse officier, Oberleutnant Karl Schmitz, stond al snel vast: sabotage. Het onderzoek van de Duitse Sicherheitsdienst had uitgewezen dat de de draad doorgeknipt was. Dus sabotage, dus executie. Op 11 oktober worden zeven mannen uit het dorp, tamelijk willekeurig uitgekozen, op een rijtje neergezet, en op de plaats des onheils, Het Sluisje, doodgeschoten.

Snel na deze executie lieten de verzetsorganisaties weten dat ze met dit betreurenswaardige voorval niets te maken hadden; het was een ongeluk. Schmitz kreeg op zijn donder van zijn meerderen: hij had nooit het bevel mogen geven om de zeven pechvogels te doden. Volgens protocol hadden dat tien gijzelaars moeten zijn die al tot de doodstraf veroordeeld waren. En opnieuw rijst bij de lezer de vraag: sabotage of ongeluk?

Auteur Jan Brokken (geboren in 1949) is, als zoon van de dominee, opgegroeid in Rhoon. Hij is dus op de hoogte van de plaatselijke situatie, heeft de meeste personen of hun familieleden gekend die in zijn studie voorkomen. Vooral de moordpartij "veroorzaakte een woede in het dorp die tientallen jaren de onderlinge verhoudingen heeft verziekt", zo schrijft hij.

En daarom spit hij, samen met onderzoeker Bert G. Euser de hele affaire minutieus door. Al spoedig komt hij tot de conclusie dat er wel degelijk opzet in het spel was. Maar wie? Brokken draagt een aantal personen aan, licht zijn keuze toe, vermeldt motieven. Hij behandelt ook de jaren na de oorlog. Fel bekritiseert hij de rechtbank, die er eigenlijk vlug vanaf wilde; met enig medelijden bespreekt hij de lotgevallen van hen die vooral mentaal zwaar geleden hebben onder alle, al dan niet terechte, beschuldigingen. Ook wat er van Loos en Schmitz geworden is, gaat hij na.

Brokken laat niets onbesproken, blijft zoveel mogelijk objectief, maar deinst er gelukkig niet voor terug om van zijn afschuw blijk te geven als hij dat nodig acht. Een gedegen historisch onderzoek dus, niet droog maar geladen met emotie, dat geregeld zó spannend is dat je denkt een thriller te lezen.

Als u naar Rhoon wil reizen om Het Sluisje nog eens te bekijken: niet doen. Het is in 1971 voor de aanleg van de A15 compleet weggevaagd. Niemand protesteerde.
Jan Brokken, De vergelding. Een dorp in tijden van oorlog. Amsterdam/Antwerpen,2013. 382 blz.

10-06-2020

WIE VAN DE TWEE

Toen hij merkte dat de muren tegen hem begonnen te praten, begreep Gerrit dat hij gezelschap moest gaan zoeken. Vier jaar geleden was zijn vrouw na een lang ziekbed overleden. Als man van middelbare leeftijd had hij tijd nodig gehad om zich een nieuwe leefstijl aan te meten, maar het was hem inmiddels duidelijk geworden dat hij niet alleen wilde blijven. Een leuke, lieve vrouw leek hem wel wat. Alleen: hoe vind je haar?

Aanvankelijk had Gerrit totaal geen last van eenzaamheid gehad. Hij durfde het eigenlijk aan niemand te vertellen, maar in de beginfase beviel het alleen zijn hem wel. Die vrijheid! Hij kon nu opstaan wanneer hij wilde, diep in de nacht, na de nodige glaasjes, zijn bed opzoeken, op zaterdagmiddag op tv drie voetbalwedstrijden achter elkaar bekijken. Er was geen mens die hem tot de orde riep. "Leg nou dat boek eens weg", "Word het niet eens tijd om in de tuin te gaan werken?'  of "Houd je die broek vandaag aan?" waren opmerkingen uit een recent verleden, die hem toen hinderden en nu niet meer gemaakt werden. Maar na verloop van tijd miste hij zijn Joke steeds meer, klonken zijn voetstappen hol in het lege huis en verlangde hij naar de intimiteit die alleen een lieftallige vrouw een man kan bieden.

Hij zocht in zijn directe omgeving; tenslotte had hij zijn geboortestad niet verlaten, was hij lid geweest van diverse verenigingen en kon hij makkelijk met mensen omgaan. Tot zijn genoegen merkte hij dat hij nog goed in de markt lag. Weduwen en gescheiden vrouwen van zijn leeftijd  toonden interesse. Dinertjes, verjaardagen, bioscoop - en theaterbezoek, recepties: Gerrit had geen bemiddelingsbureaus nodig om alleraardigste dames tegen te komen. Uiteindelijk bleven er twee over: Aaltje en Moniek.

Beiden waren een stuk jonger dan hij, wel zo'n vijftien jaar. Gerrit vond dat wel gênant voor de dames van zijn eigen leeftijd, die hem daarop ook wel aankeken, maar ja, Aaltje en Moniek waren toch wel wat frisser en moderner. En het streelde natuurlijk zijn ijdelheid dat ze zo dol op hem waren. En dat was het probleem: wie van de twee? Aanvankelijk leek Aaltje het pleit te winnen. Ze kleedde zich voortreffelijk, lachte uiterst charmant, bezocht gewillig musea, waar ze ook goede opmerkingen plaatste, maar ze viel uit haar beheerste rol toen Gerrit Wilders kraakte en een links politiek standpunt innam. Alle populistische clichés rolden uit haar mond. Weg was haar innemende glimlach, verdwenen de bedwelmende geur van haar parfum. Gerrit wist het meteen: over en voorbij.

Ook Moniek viel door de mand. Ze was een type vrouw dat op straat wordt nagestaard, door bouwvakkers nagefloten, voor wie een bewonderend gemompel opstijgt  in een chic restaurant met veel mannen. Maar saai! Ze kon Gerrit eindeloos vervelen door lang uit te weiden over het beste wasmiddel, de goedkoopste asperges, de lekkerste koffie.Haar verleidelijke uiterlijk botste met haar alledaagse innerlijk. Wat nu?

Gerrit heeft besloten dan maar alleen te blijven. Hij is lid van twee kaartclubjes, een biljartvereniging en een fietsgroepje. Op zondag gaat hij naar voetbalwedstrijden kijken van amateurclubs. Dat vult toch al gauw een hele middag. Voor de wedstrijd een kopje koffie, in de rust het eerste pilsje, na de wedstrijd in de kantine nog wat nababbelen. En ja, de juffrouw die altijd bedient bij Quick Vooruit lacht altijd zo vriendelijk tegen hem. Caroline heet ze.  Vorige week knipoogde ze zelfs naar hem. Zou zij...?

27-05-2020

EEN FILMKLASSIEKER: BARRY LYNDON

Bij het kijken naar Stanley Kubricks meesterwerk Barry Lyndon bekruipt je na enige tijd het gevoel: dit heb ik al eens gezien! Waar ken ik dat van? Vervolgens realiseer je je: deze beelden lijken op schilderijen. De val van het zonlicht op die begroeide heuvels, dat kasteel zo onbereikbaar op een verre berg, een adellijke dame van opzij bekeken in haar beste gewaad...hoe heette dat museum ook alweer? Inderdaad, toen Kubrick besloot de bekende roman van William Thackeray (1811 - 1863) te verfilmen, besloot hij een groot aantal schilderijen uit de achttiende eeuw te bestuderen, met name die van zijn landgenoot Thomas Gainsborough, maar ook Vermeer en Ruysdael hadden zijn aandacht. Veel van de prachtige, overdadige kostuums zijn gekopieerd naar de kledij van de edellieden op die schilderijen. Uitermate sfeervol, bewonderenswaardig intiem zijn de taferelen binnenskamers. In de achttiende eeuw gebruikte men alleen kaarslicht. Kubrick liet speciale lenzen komen, die Zeiss had geleverd aan  NASA. Ze waren in staat  kaarslicht perfect weer te geven, zeker wanneer John Alcott de camera bediende. Donkere ruimtes, een gegroefd hoofd, een elegante vrouw op leeftijd, alles slechts belicht door kaarsen...het lijkt Rembrandt wel. Voor buiten wilde Kubrick alleen puur zonlicht; omdat de hele film in Ierland en Engeland werd opgenomen, hoeft het geen verwondering te wekken dat hij 300 dagen nodig had.

Film wil natuurlijk zeggen: goed kijken, nauwkeurig observeren. Film is een een wereld in beelden, ondersteund door muziek en tekst. Voor de muziek koos hij de klassieken: Händel, Mozart, Schubert, Vivaldi. En de tekst...ja, waar gaat de film eigenlijk over? Kubrick schreef zelf het scenario; hij baseerde zich op  de schelmenroman The Luck of Barry Lyndon uit 1844, al bracht hij ook enkele wijzigingen aan. In de film laat hij een afstandelijke verteller het woord doen, die geregeld kritiek uit op de handel en wandel van Redmond Barry, zoals zijn echte naam luidt. Hij doet zich altijd voornamer en dus rijker voor dan hij is, en raakt al snel in moeilijkheden als hij in een duel (vechten, schieten, schermen kan hij goed) zijn rivaal doodt. Barry slaat op de vlucht, en eigenlijk zal dat zijn hele leven zo blijven. Hij raakt in de Zevenjarige Oorlog (1856 - 1863) verzeild, beurtelings in Britse, dan weer in Duitse dienst. Een paar jaar trekt hij met een compagnon hoven en casino's langs om mensen met kaarten op te lichten. Moe van dat elegante geploeter loert hij op de kans een schatrijke dame aan de haak te slaan. Dat lukt, want Barry (gespeeld door Ryan O'Neal) kan heel charmant zijn.

 Maar dan beginnen de moeilijkheden pas echt, want Barry is zo'n oppervlakkige man die alleen denkt aan vandaag. Hij is een opportunist die de tact en het inzicht mist om mensen voor zich in te nemen. Overwinningen blijken vluchtig, narigheid dient zich altijd weer aan. Het is niet anders. De film kreeg vier Oscars, maar een commercieel succes werd hij niet. Collega - regisseurs waarderen Barry Lyndon wel: op de lijst Beste Films Aller Tijden, opgesteld door een vooraanstaand Brits filmblad in 2012, zetten zij de film op de negentiende plaats.
Film: Barry Lyndon. Regisseur: Stanley Kubrick. Acteurs: Ryan O'Neal, Marisa Berenson, Hardy Krüger. Uitgebracht: 1975.

13-05-2020

HET GEWICHT VAN DE WOORDEN

Hij is vooraan in de zestig als vertaler en uitgever Simon Leyland van zijn neuroloog de uitslag van een onderzoek te horen krijgt: een kwaadaardige hersentumor. Nee, een operatie is niet mogelijk. Hoe lang nog te leven? Een paar maanden, misschien een jaar. Tien weken loopt hij met deze vreselijke tijding rond. De meest tegenstrijdige gevoelens nemen bezit van hem. Hij verkoopt met bloedend hart zijn uitgeverij, waardoor hij meteen een vermogend man wordt, en dan stormt zijn dochter Sophia, die in het ziekenhuis werkt, het huis binnen met de krankzinnige mededeling dat alles op een vergissing berust. Simon is kerngezond.

Hij verhuist van Triëst naar Londen, om daar in het gerieflijke huis te trekken dat een oom hem nagelaten heeft. Hier, te midden van die fantastische bibliotheek, kan hij gaan nadenken over de invulling van de rest van zijn leven. Maar ook: hoe was hij geweest? Wat had hij eigenlijk met zijn leven gedaan? Heeft hij zijn eigen verwachtingen vervuld? En: wie heb ik echt gekend? Hij verzamelt mensen om zich heen die zijn zoals hij: bezeten van taal, gretige lezers, poëzieminnaars, kenners van de meest uiteenlopende talen, liefhebbers van woordenboeken en grammatica's. En omdat de auteur van Het gewicht van de woorden Peter Bieri (Bern, 1944) is, voormalig professor in de filosofie, behandelen deze intelligente, welbespraakte vrienden en vriendinnen van Simon uitvoerig onderwerpen als: de invloed van ouders op hun kinderen; wat is poëzie; euthanasie; wat is goed vertalen. Een puntje van kritiek: ze lijken allemaal wat op elkaar in hun manier van praten en denken. Hier is toch echt de professor zelf aan het woord.

Maar wat de schrijver met deze diepzinnige roman heeft willen uitdrukken is helder. Het leven is een strijd tussen onze eigen wensen en de druk van de buitenwereld. Daarom vluchtte Simon als jongen van zeventien weg van het gymnasium, weg van het ouderlijk huis, om te gaan werken in een schamel Londens hotel. Om vrij te zijn moeten we ontdekken wie we zijn, om vervolgens onze eigen keuzes te maken. Zelfkennis is dus de sleutel tot de vrijheid. Herinneringen helpen daarbij, en voor Simon is schrijven ook een belangrijk middel zichzelf te leren kennen. Je moet trouwens toch al veel uitproberen voor je weet wat bij je past. Zo stapt dochter Sophia over van de medische wereld naar het maken van documentaires, en ook zoon Sydney kiest een andere werkkring. Lastig daarbij is dat je als mens verandert door alles wat je meemaakt. Het is dus altijd een worsteling om je identiteit te vinden. Maar als dat lukt, kun je je vrij noemen, al is volledige vrijheid natuurlijk een illusie. En wat is de eigenlijke plek van de vrijheid? Voor Simon is dat de verbeelding. In verhalen, vooral als je die zelf kunt schrijven, ben je heer en meester.
Pascal Mercier, Het gewicht van de woorden. Vertaling Els Snick. Amsterdam, 2019. 447 blz.

30-04-2020

EEN FILMKLASSIEKER: DONNIE BRASCO

Lefty (Robert de Niro), een wat oudere, niet zo belangrijke crimineel, kan wel een hulpje gebruiken. Iemand die hem rijdt, het gokken op paardenrennen verzorgt, contacten legt. Zijn oog valt op Don, de juwelier, een handelaar die hij in het circuit geregeld tegenkomt. Hij wint informatie over hem in, vraagt hem vervolgens advies over juwelen en laat hem wat klusjes opknappen. Donnie Brasco (Johnny Depp) gaat gewillig overal op in, want hij is in werkelijkheid Joseph D. Pistone, een FBI - agent, die als undercover ingezet wordt. Aanvankelijk voor enkele maanden, maar Pistone blijkt zó getalenteerd, dat hij zes jaar als boef onder de boeven verkeert.

Lefty leert hem hoe je je als wiseguy (geaccepteerd vriend van een gangster) in de maffiawereld dient te gedragen. Je hebt géén portemonnee, maar rolt je geld op met het hoogste biljet aan de buitenkant; je draagt géén spijkerbroek, maar iets fatsoenlijks; je bent altijd respectvol tegen je baas; als je iets verkeerds doet, wordt je baas daar op afgerekend; wordt een bendelid voor straf gedood, dan mag je zijn naam nooit meer uitspreken. Een wiseguy die uitblinkt, kan gepromoveerd worden tot madeguy. Dan zal niet één man, maar de hele bende, "familie", je altijd steunen.

Donnie Brasco blijkt een aanwinst. Hij is loyaal, maar niet onderdanig, schopt, slaat en intimideert dat het een lieve lust is, en komt met goede ideeën. Er ligt echter één zware schaduw over zijn opwindende leventje: zijn vrouw en drie jonge dochters zien hem zelden. Zijn Maggie (Annette Heche) mist haar man, vreest voor zijn leven, ziet hem vervreemden van zijn kinderen. Ze dreigt met een echtscheiding, maakt hem verwijten. Daarbij komt dat Pistone zó opgaat in zijn rol van mafioso, dat hij die slechts moeizaam kan afleggen als hij in een ander milieu verkeert. Zo blaft hij zijn FBI - baas af, gebruikt de taal van de straat, gesticuleert druk en agressief. Als zijn vrouw wat al te lang tegensputtert, slaat hij haar. En dan zegt ze wat hij zichzelf ook opeens bewust wordt: "Je bent één van hen." Ja, het wordt tijd dat het ophoudt. En dat vindt de FBI ook. Uiteindelijk zullen honderd mafiosi veroordeeld worden.

Wat is de kracht van deze film? Pistone, die meegewerkt heeft aan het scenario, schatte dat 85% van de inhoud op waarheid berust. Er wordt niets geromantiseerd, de rauwe werkelijkheid van de mafia komt nadrukkelijk naar voren. Naar boven likken, naar onderen trappen, want een gang kent een krachtige hiërarchie: de hogere in rang heeft altijd gelijk. Wie ongehoorzaam is wordt, meestal, met de dood bestraft. Gangleden dekken elkaar, maar het kan geen kwaad een hinderlijke collega uit de weg te ruimen. En toch ontstaat er oprechte vriendschap tussen Lefty en Donnie. Je zou van een vader - zoonrelatie kunnen spreken. De wetenschap dat Lefty vermoord zal worden als de waarheid aan het licht komt, benauwt Donnie. Wat kan ik nog voor hem doen? vraagt Donnie zich vertwijfeld af, al weet hij dat Lefty in zijn lange carrière 26 moorden gepleegd heeft. De FBI zal hem van zijn gewetensconflict afhelpen.

Voor wie meer over Pistone wil weten: op YouTube staan diverse films en interviews. Bovendien verscheen in 1997  zijn boek, getiteld: Donnie Brasco: My Undercover Life in the Mafia. De Nederlandse vertaling is ook nog steeds verkrijgbaar.
Film: Donnie Brasco. Regisseur: Mike Newell. Acteurs: Al Pacino, Johnny Depp, Michael Madsen, Annette Heche. Land: Verenigde Staten. Uitgebracht: 1997.

17-04-2020

DE ONZICHTBARE MAN

Eindelijk vrij! Toen Gerrit pas gescheiden was en op zichzelf woonde, voelde hij zich aanvankelijk de gelukkigste man op aarde. Geen verwijten meer, geen beschuldigingen, geen controle. Nu hij verlost was van zijn chagrijnige vrouw, kon hij weer gaan stappen met de jongens, kaarten met vrienden, alle voetbalwedstrijden bekijken die op tv uitgezonden werden. Maar na een paar maanden bekroop hem toch een ongemakkelijk gevoel. Zo leeg, zo doelloos, zo vreugdeloos kwam zijn leven hem voor. Bovendien begonnen de mannelijke hormonen te kriebelen. Een gesprek met een aantrekkelijke vrouw maakte hem warm vanbinnen; een glimlachje, een kusje, een aai over zijn wang fleurden hem helemaal op. Hij moest maar eens op pad gaan.

Bemiddelingsbureaus, datingsites, fiets - en wandelclubs voor alleenstaanden, tennis - en golfclubs: overal waar vrouwen kwamen, was Gerrit ook. En tot zijn genoegen merkte hij dat hij nog steeds goed in de markt lag. Ze mochten hem. Gerrit kleedde zich zorgvuldig, kon goed luisteren, was geestig op zijn tijd. En hoewel de enige ware zich nog niet meldde, mocht hij zich geregeld verheugen op een dinertje of een bioscoopje met telkens weer een andere charmante dame.

In dit circuit trof hij Rudolf aan. Ongeveer dezelfde leeftijd, goede baan, nooit getrouwd geweest. Rudolf was niet knap maar ook niet lelijk, niet groot niet klein, ovaal hoofd, te grote bril. Doorsnee dus, dertien in een dozijn. Gevoel voor mode had hij ook niet. Te vaak zag Gerrit hem in onbestemde, fletse. grijze pakken.  Hij trachtte deze kleine handicaps te overwinnen door tegenover vrouwen heel erg vlot te doen, met complimenten te strooien en luid om zijn eigen grappen te lachen. Niets werkte echter. Ze luisterden geduldig naar hem, knikten hem afstandelijk toe en liepen door. Probeerde hij een afspraakje te maken, dan had de desbetreffende dame altijd wel een uitvlucht paraat om niet te hoeven. Ze zagen hem gewoon over het hoofd, hij telde niet mee. Rudolf schoof dan maar weer aan bij de mannen rond de grootste tafel, en bracht de avond vrouwloos en bier drinkend door. Een gevoelige en ontwikkelde man, merkte Gerrit, die graag een praatje met hem maakte.

Op een avond stonden beiden naast elkaar bij de bar. Opeens wendde Rudolf zich tot Gerrit en vroeg: "Mag ik je een serieuze vraag stellen?"
"Ga je gang," antwoordde deze.
"Is het jou weleens gebeurd dat een vrouw laat blijken dat ze jou heel erg aardig vindt?"
"Ja,"zei Gerrit, "dat heb ik wel meegemaakt", daarbij denkend aan Femke, die buiten stond te popelen en van wie hij een spectaculaire avond verwachtte.
Rudolf draaide zijn onopvallende hoofd met die kleurloze ogen achter die te grote brillenglazen in Gerrits richting, en zei, zonder enige dramatiek in zijn stem: "Weet je dat ik dat nog nooit in mijn hele leven heb meegemaakt?"

Toen Gerrit een halfuurtje later gezellig met Femke naar de stad reed, zag hij schuin voor zich een man in een grijze overjas met een vaal hoedje op in zijn eentje de weg oversteken. Rudolf had het wel weer gezien voor die avond.

05-04-2020

DE KOPEREN TUIN

Toen Nol Rieske, het zoontje van de rechter, op zijn achtste de Tuin bezocht, ontmoette hij een meisje, vier jaar ouder dan hij, dat zijn jeugdjaren voor een belangrijk gedeelte zal beïnvloeden. In dat stadspark spelen  koperblazers een mars van Sousa zó meeslepend, dat Nol begint te dansen. Trix loopt op hem toe, houdt zijn handen vast, en danst mee. Een idylle, een romance, een verhaal vol liefdesverdriet is geboren.

Want Trix is allesbehalve een gewoon meisje. Lang, slank, bleek, ongenaakbaar, eigenzinnig. Als kind vecht ze geregeld met jongens wanneer die haar vader uitschelden voor dronkenlap. Tsja, wie zou er niet aan de drank raken in zo'n provinciaal nest als je helemaal bezeten bent van klassieke muziek en opera, en het aandurft om aldaar Carmen van Bizet op te voeren? Nol krijgt van hem niet alleen pianoles, maat Cuperus brengt ook zijn kennis en enthousiasme op de jongen over. Hij noemt hem 'zijn zoon', Nol ziet hem als zijn meester. Af en toe komt hij Trix tegen, die een enorme hekel aan haar vader heeft. Als Nol zeventien is en Trix dus eenentwintig, geven beiden toe verliefd te zijn. Een gewaagde stap van Nol: Trix woont en werkt in een deftige horecagelegenheid, en wordt omringd door geile oudere vrijgezellen van goede komaf.  Als zij zich te min voor Nol voelt, krijgt de affaire een tragische wending.

Simon Vestdijk (1898 - 1971), jarenlang goed voor twee romans per jaar, deed er in de maanden augustus en september van 1949 in zijn woonplaats Doorn slechts zeven weken over om deze liefdesroman te schrijven. Hij mocht graag zijn boeken aan vrouw en vrienden voorlezen, maar deze keer had hij zich zó ingeleefd in zijn hoofdpersoon dat het hem moeite kostte om de dramatische passages aan het slot verstaanbaar voor te dragen.

Toen De koperen tuin in 1950 verscheen, waren de recensies lovend. Diverse drukken volgden; de roman werd in het Engels, Italiaans, Spaans en Roemeens vertaald. Een hoorspel en een tv - serie volgden. Als Vestdijk gevraagd werd wat hij zijn mooiste boek vond, noemde hij dit, al gaf hij later toe dat hij aan Meneer Visser's hellevaart, het verhaal van een pestkop, altijd nog meer plezier had beleefd.

De moderne lezer zal zich moeten inspannen als hij wil genieten van dit boek. Vestdijk schrijft eigenlijk  in een stijl die nu niet meer gangbaar is: lange, uitgesponnen zinnen; uitvoerige beschrijvingen van iemands uiterlijk, die hij dan koppelt aan bepaalde karaktertrekken; verwijzingen die vaak ironisch bedoeld zijn. Bovendien is het wel handig als de lezer over een brede algemene ontwikkeling beschikt. Maar het loont in hoge mate om Vestdijk te lezen. De opbouw is goed doordacht, de personen worden steeds interessanter, de afloop verrast, en vooral: het gaat nadrukkelijk ergens over. Een tragische jeugdliefde, gefnuikt door kleinsteedse mentaliteit, die er ook toe bijdraagt dat een getalenteerd man ten onder gaat. Wat wilt u nog meer?
Simon Vestdijk, De koperen tuin.Verzamelde romans deel 21. 's - Gravenhage - Rotterdam, 1981. 288 blz.

21-03-2020

IK BEN NIET WAT IK LIJK

"Ga eens zitten, Lily. Ik moet je iets belangrijks vertellen. Tenslotte gaan we nu al een paar maanden met elkaar om en eigenlijk ken je me niet zo goed. Ja, ik weet wat je denkt. Je ziet me als een keurige jongeman met een goed verstand, die het gaat maken in de maatschappij. Dat beeld heeft iedereen van me. Maar klopt dat ook?

Op het gymnasium was ik het braafste jongetje van de klas. Ik lette goed op, maakte mijn huiswerk, gehoorzaamde mijn leraren en mijn ouders. Maar ik was wel eerzuchtig: ik moest en  zou mijn diploma halen, en daarna wilde ik advocaat worden. En dat is gelukt. Na het gym ben ik rechten gaan studeren, en vervolgens heb ik een baan gezocht. Dit alles heb ik je al eens verteld en je kent ook het vervolg. Elke dag ga ik naar mijn kantoor bij een verzekeringsmaatschappij. Daar omring ik mij met dossiers, bel met mensen, ontvang klanten, ga met ze uit eten. Ik rij in een Mercedes, ben gekleed naar de laatste mode, ben lid van elitaire verenigingen. Bij dit leven past een intelligente, knappe vriendin, die te allen tijde representatief is. Ja, dat ben jij. Ik ben trots op je, ik kan met je pronken, ik wil dat je bij me blijft. Maar dan heb je ook het recht alles van me te weten. En juist dat doe je niet. Nu komt wat ik al die tijd voor je verzwegen heb.

Zes dagen in de week ben ik die keurige, jonge, veelbelovende advocaat. Die ene dag ben ik dat niet. Dat is de dag waarop Ajax voetbalt. Ik bezoek alle wedstrijden, dus zowel uit als thuis. De lol begint al als ik me 's morgens verkleed. Dat doe ik niet thuis, maar bij vrienden in Amsterdam. Spijkerbroek met gat, leren jasje, daaronder het Ajax - shirt. Sportschoenen, soms soldatenkistjes, een grote zonnebril, op mijn hoofd een pet of hoed. Ze mogen me niet herkennen. Op weg naar het stadion slik ik mijn pilletjes en drink mijn blikjes bier. We gaan altijd in grote groepen, daarin kun je je het best verschuilen. Onderweg hopen we politie tegen te komen, of de ME. We schreeuwen, zingen smerige teksten, brullen beledigingen. Dat doen we eigenlijk de hele tijd. Het leukste is als we supporters van de tegenpartij ontmoeten. Dan kunnen we knokken, en daar is het eigenlijk om te doen. Vechten, schoppen, slaan, beuken. Ik heb ook een mes bij me, maar dat is meer voor de show. Tijdens de wedstrijd kijk ik steeds rond of er iets te rotzooien valt. Het spel volg ik wel, maar dat is niet het voornaamste. Het is prima als Ajax wint, ik vind het vervelend als ze verliezen, maar de opwinding, de extase haast, van al dat fysieke en verbale geweld overtreft alles. De adrenaline spuit me zowat uit de oren. Daar doe ik het voor, dat geeft een geweldige kick, daar kan niets tegen op. Ja, vandaar die schrammen, blauwe plekken, dichtgeslagen ogen waar je het de laatste keren over gehad hebt.

Een verklaring? Heb ik niet echt. Een amateurpsycholoog zal zeggen dat ik de schade van al die brave jaren aan het inhalen ben. Dat ik wil compenseren wat ik lang heb moeten onderdrukken. Kan zijn, ik weet het niet, kan me ook niet zoveel schelen. Het is zeker wel een enorme uitlaatklep, die ik echt niet kan missen. Nee, ik hou er niet mee op.

En? Wil je me nog?"

07-03-2020

SLACHTHUIS VIJF

Op de avond van 13 februari 1945 vliegen ruim 240 Engelse bommenwerpers boven Dresden en strooien in een half uur talloze bommen over de stad uit. Ongeveer vijftien vierkante kilometer staat  in brand. Drie uur later komt een tweede golf, nu bestaande uit meer dan 500 bommenwerpers. Navigatie is dan al niet meer nodig. "Alsof we boven een vurige plattegrond vlogen", vertelde een piloot later. De vuurzee, de lekkende vlammen,  overal stervende mensen en puinhopen, het geschreeuw en het geluid van suizend vuur en instortende gebouwen: de hel was nog nooit zo nabij, verklaarden overlevenden. Bij het aanbreken van 14 februari komt een vloot van Amerikaanse vliegtuigen alles nog eens dunnetjes overdoen. De stad die al in de negentiende eeuw bekendstond om zijn historische gebouwen, kunstschatten en architectonische schoonheid, is niet meer. Kurt Vonnegut, 22 jaar oud,was als Amerikaans krijgsgevangene getuige van deze vernietigingsslag.

Vonnegut (Indianapolis, 1922 - New York, 2007) schreef bijna twintig romans, korte verhalen, essays en toneelstukken. Maar Slaughterhouse-Five, verschenen in 1969, heeft hem blijvende, internationale roem verschaft, ook al omdat hij met deze roman nadrukkelijk Dresden gebruikte als hèt voorbeeld van zinloze vernietiging. Tien jaar daarvoor had Harry Mulisch dat trouwens al gedaan met Het stenen bruidsbed, maar Vonneguts verzekering dat hij zelfs nooit gehoord had van die Nederlandse schrijver, wil ik best accepteren.

In zijn roman windt Vonnegut er al meteen geen doekjes om. "Dit is een anti - oorlogsroman", deelt hij in het eerste hoofdstuk mee, en hij voegt eraan toe: "Dit is allemaal min of meer waar gebeurd." Als hoofdpersoon presenteert hij Billy Pilgrim, een tijd-spasticus, d.w.z. iemand die geen enkele macht heeft over waar hij heen gaat, en zijn uitstapjes zijn lang niet altijd plezierig. Hij kan in 1955 een deur  openen en in 1941 door een andere naar buiten gaan. Hier is Vonnegut, de man van de sciencefiction, aan het werk.

 Deze vondst biedt hem de gelegenheid periodes met elkaar te vergelijken en van verhaallijn te veranderen. Daarvan zijn er twee: Billy die in het leger gaat, eruit komt, een lelijke,  rijke vrouw trouwt, opticien wordt en dankzij zijn schoonvader een goedlopende brillenzaak krijgt. Daarnaast loopt het verhaal over Dresden. Billy vecht als verkenner bij de infanterie in het Amerikaanse leger, wordt tijdens het Ardennenoffensief assistent van de aalmoezenier, in die functie door de Duitsers krijgsgevangen gemaakt en op transport gesteld naar Dresden. Vonnegut laat niet na telkens weer te benadrukken hoe zinloos en gewelddadig oorlog is, hoe moedeloos en uitgeput de soldaten uiteindelijk ronddolen, hoe afschuwelijk en misdadig de bombardementen op Dresden zijn.

Pilgrim kreeg, voor hij afreisde naar Dresden, het Venetië aan de Elbe, te horen dat hij zich nergens ongerust over hoefde te maken: dat is een open stad, die geen verdedigingswerken, geen oorlogsindustrieën of troepenconcentraties van enig belang heeft. Enkele malen vermeldt Vonnegut dat er 135.000 slachtoffers te betreuren zijn. Moderne berekeningen houden het op zo'n 30.000.

Verontwaardigd is Vonnegut niet, wel gelaten. In een sobere, nog steeds heel leesbare stijl laat hij de feiten voor zich spreken, nu eens cynisch, dan weer spottend, wetend dat de mens nu eenmaal graag vernietigt en dat daar niet zoveel aan te doen is. So it goes (zo gaat het) is het zinnetje dat herhaaldelijk opduikt. De roman is losjes gecomponeerd; door het gespring in de tijd en de verandering van plaats (Billy mag graag op een verzonnen planeet bivakkeren) krijgt het boek een fragmentarisch karakter. Ook daarom vind ik Het stenen bruidsbed sterker.

Hoe zit het eigenlijk met de titel? De Amerikaanse krijgsgevangenen werden in Dresden naar een gebouw gebracht dat diende om de varkens te verzamelen die geslacht zouden worden. Dit gebouw was het vijfde van het totale complex. Het zal voor Billy en honderd anderen hun redding betekenen. Tijdens de bombardementen zaten zij in een vleeskelder die was uitgehouwen in de rotsen onder het slachthuis. Zo gaat het.
Kurt Vonnegut, Slachthuis vijf. Vertaling door Else Hoog van Slaughterhouse-Five or The Children's Crusade (New York, 1969). Amsterdam, 1970,2001. 189 blz.

22-02-2020

LAAT ME NOOIT ALLEEN

Met de kinderen en pubers die op het instituut Hailsham zitten, is iets vreemds aan de hand. Ze hebben geen ouders, broers of zussen, mogen het schoolterrein niet verlaten, kennen de buitenwereld slechts van plaatjes, kaarten of de verhalen van hun docenten. Juffrouw Lucy is wat loslippiger dan de anderen. Zij vertelt hun dat ze bijzonder zijn, zó bijzonder dat ze heel goed op hun gezondheid moeten letten; die is voor hen nog belangrijker dan voor haar. Kathy H., de verteller, kan zich bovendien nog goed herinneren dat ze al jong te horen kreeg dat niemand van hen kinderen kon krijgen. Ja, vanaf hun tiende begrepen ze dat ze anders waren dan de volwassenen op Hailsham en de mensen buiten. Hun leven is al uitgestippeld. "Voor jullie de middelbare leeftijd bereiken, gaan jullie je organen doneren", meldt Lucy, die het niet kan verdragen dat haar pupillen dromen van een gezin, of een reis naar Amerika, of een leuke baan in een supermarkt. Het woord 'donatie'wordt een sleutelbegrip in de levens van Kathy en haar maatjes Tom en Ruth. Dit is Engeland, eind jaren negentig, een tijd die u en ik ons goed kunnen herinneren, met alleen dit verschil:klonen van mensen bestáát.

Als je totaal geen familie hebt, zijn vriendschapsbanden onontbeerlijk. Er vormen zich op Hailsham  stelletjes die elkaar als het even kan trouw blijven. De sportieve, wat sullige Tom wordt jarenlang gestuurd door Ruth, die over een scherpe tong beschikt, in idealen  wil blijven geloven, en er nauwlettend op toeziet dat Kathy van Tommy afblijft. Na Hailsham gaat ieder zijn eigen weg, maar geregeld ontmoeten ze elkaar in het circuit, want dat is voor iedereen hetzelfde. Na Hailsham sturen ze je rond je zestiende naar de Cottages, een soort vooropleiding, en daarna word je verzorger. Dat houdt in: lotgenoten verzorgen die moeten doneren. Men kijkt hoe je je ontwikkelt; vervolgens komt onvermijdelijk het moment dat je zelf organen afstaat. Twee, drie, een enkeling vier. Dan is je lichaam wel op; uitgedoneerd heet dat.

Niemand komt in opstand, denkt daar zelfs niet aan. Zij leven, zodat anderen in leven kunnen blijven. Wie of wat alles organiseert en bepaalt, is onduidelijk. Een kafkaëske wereld doemt op, waarin gevoelens er niet toe doen, wensen niet tellen en mensen opgeofferd worden. Auteur Kazuo Ishiguro (zie ook 18-11-2017 en 03-02-2018) creëert een dystopie, waarin machteloze, misbruikte mensen  lijden, hopen, verlangen. Dankzij zijn grote inlevingsvermogen krijgen we begrip voor de stekeligheden van Ruth,  de fijngevoeligheid van Ruth, de woedeaanvallen van Tom. Nee, nergens wordt deze roman een schreeuwerig protestboek. Ishiguro toont slechts; de conclusies laat hij aan de lezer over. Een meesterwerk.
Kazuo Ishiguro, Laat me niet alleen. Vertaling Bartho Kriek. Oorspronkelijke titel: Never Let Me Go. Eerste druk 2005. 304 blz.

09-02-2020

MET GEBRUIKSAANWIJZING

Meneer Arthur was in zijn jonge jaren te bleek, te mager en vooral te jongensachtig om indruk te maken op de meisjes van zijn leeftijd. Als het er echt op aankwam, kozen ze voor breedgeschouderde knapen met bakkebaarden, die een motor of in ieder geval een opgevoerde brommer tot hun beschikking hadden. Maar Arthur leerde bij. Hij kleedde zich wat anders, bezocht een moderne kapper en praatte van zich af. Dat betekent hier: luid spreken, grappen maken, altijd bliksemsnel reageren. Hij acteerde dus eigenlijk, hij speelde de rol van de vlotte knul, terwijl hij in feite een zachtaardige, verlegen knaap was. Zijn act bleek goed genoeg om Suus te veroveren.

Suus was een jaar ouder dan hij, een kop groter, met rossig haar en veel sproeten. Waarom was niet helemaal duidelijk, maar de jongens liepen massaal achter haar aan. Ze kon je strak en verleidelijk aankijken, met een geamuseerd glimlachje als je begon te hakkelen. Door haar grote ervaring doorzag ze haar minnaars al snel, kende hun gevoelige plekken, en maakte daar gebruik van. Vriendjes had ze dus altijd wel. Dat ze op Arthur viel was niettemin een verrassing, ook voor hem. Hun verkering verliep echter anders dan Arthur verwacht had.

Suus hield niet van aanrakingen in het openbaar. Zaten ze buiten op een bank of ieder op een stoeltje, dan trok ze haar been bliksemsnel weg als haar knie beroerd werd door die van hem. Als Arthur probeerde haar hand vast te pakken, dan trok ze die ogenblikkelijk in. Het liefst zat ze een halve meter van hem vandaan. In hun beginperiode had ze dat ook  als ze gingen wandelen. Ze bleef dan aan zijn rechterkant voorop lopen, keek af en toe over haar schouder, en als hij naast haar dreigde te komen, versnelde ze haar pas. Het lijkt wel of ze zich voor mij schaamt, dacht Arthur op een gegeven moment. Zo had hij ook wel meegemaakt dat ze een paar pasjes naar achteren deed als hij op haar toeliep.

Op erotisch gebied hoefde hij natuurlijk helemaal niet op iets te rekenen. Bij het afscheid voor haar tuinhekje stond ze stil, wachtte tot hij vlakbij stond, en draaide genadiglijk haar wang in zijn richting. Links, rechts en dat was het dan. Thuis kon hij dromen over vrijmoediger escapades.

Hoewel Arthur zich een verkering anders had voorgesteld, was hij toch gelukkig. Met enige trots liep hij met zijn Suus door de stad, genietend van de jaloerse blikken en bewonderende hoofdknikjes van jonge mannen en oudere heren. Want Suus wist zich aantrekkelijk te kleden en paradeerde als een volleerde mannequin. Haar gebaartjes, dure zonnebril en gebleekte tanden voltooiden de aanblik van een jonge vrouw die gezien wilde worden en daarin ook nadrukkelijk slaagde.

Speelt ze met me? Daagt ze me uit? Verwacht ze wat van mij? Arthur vroeg het zich af. Maar dat was het niet. Na maanden liet Suus wat meer toe. Ze flaneerden weleens hand in hand, ze streelde hem over zijn rug in het bijzijn van zijn ouders, en haar kusgedrag overtrof zelfs zijn stoutste verwachtingen. Zijn beheersing, zijn geduld, zijn toewijding aan haar werden eindelijk beloond. De hele affaire duurde hooguit een jaar, maar Arthur hield er een kijk op vrouwen aan over waar hij nog jaren op kon teren.




26-01-2020

IK WIL WEG

"In de zomer kan ik je niet verlaten. In die maanden hebben we al die jaren veel te veel ondernomen. We zijn op de fiets door Europa getrokken, door bossen, langs rivieren, over hoge bergen. We lagen zó lang aan het strand dat jij chocoladebruin werd, en ik rood als een kreeft me voor de zon moest verbergen. Een zomer lang dreven we zelfs een strandtentje in Scheveningen, waarmee we genoeg geld verdienden om de droomreis naar Florida te bekostigen. Nee, in de zomer kan ik het niet.

In de herfst kan ik je niet verlaten. De kortere dagen, de kalende bomen, de regen die tegen de ruiten slaat, jij wordt daar melancholiek van. Je slikt pillen, staart uren voor je uit, zegt dagenlang geen woord. Maar juist dan wil je gezelschap: vertrouwde gezichten, aangename stemmen, hulpvaardige handen. Een trooster moet er zijn, iemand met schouders waar je tegenaan kunt liggen. Nee, in de herfst ga ik niet.

In de winter kan ik je niet verlaten. Het opruimen van de sneeuw, vroeger het knutselen aan de sneeuwpop, eens het onderbinden van de schaatsen: al die herinneringen maken een mens week. Trouwens: feestdagen als Kerstmis, Nieuwjaar en natuurlijk Sinterklaas, dat zijn toch de dagen waar jij het meest van houdt? Cadeautjes bedenken, ze inpakken, mensen verrassen, daar verheug jij je toch op, meer dan wie ook van onze families? En dan zou ik...? Nee, in de winter doe ik het niet.

Maar nu het lente is, ga ik bij je weg. Waarom? Al het leven begint opnieuw. De dagen worden steeds langer, de vogels zijn weer terug, de planten schieten de grond uit, de bomen dragen vol trots hun bladeren. En jij bulkt van energie en levenslust. Elke dag ben je bezig om alles schoon te maken, te herstellen, op te hangen, klaar te leggen. Je kunt best zonder mij. En ik? Ik staar naar de lucht, die steeds helderder wordt, zie de vogels hun eindeloze tochten maken, ruik onbestemde geuren die lokken, telkens weer. Waar zijn de glanzende meren, verre bossen, eenzame dorpjes?  Ik luister naar de weemoedigste liedjes van Udo Jürgens, terwijl ik ons ouwe trouwe autootje klaarmaak voor een verre tocht. Want ik weet: nu moet ik gaan. Adieu. Goodbye. Vaarwel." 

13-01-2020

EEN VERSTOTEN BRUID

Op 24 augustus 1561 trad hertogin Anna van Saksen te Leipzig in het huwelijk met Willem van Oranje. Zij was zestien, hij 28 jaar. Beiden zagen deze verbintenis als een uiterst gelukkige keuze. Anna was weliswaar luthers en Willem katholiek, maar Willem had beloofd dat zijn vrouw vanzelfsprekend haar geloof mocht blijven belijden. Het belangrijkste was dat nu drie dynastieën met elkaar verbonden werden: Hessen, Saksen en Nassau. Willem verheugde zich bovendien op een geweldige bruidsschat, terwijl Anna een knappe man tot haar echtgenoot kon rekenen, die bovendien als stadhouder van Holland, Zeeland en Utrecht onder de machtige koning Filips II van Spanje een prachtige carrière tegemoet kon zien. Het paar vestigde zich in oktober 1561 in Breda.

Al spoedig doken er geruchten op over wrijvingen binnen het huwelijk. Willem ging met enige regelmaat vreemd; Anna trad wel heel arrogant op tegen Willems kinderen uit diens eerste huwelijk en tegen het personeel. Al van jongs af aan had zij de reputatie over een sterk eigen willetje te beschikken en zich door niemand, ik herhaal: niemand, iets te laten zeggen. Ze was een hertogin! Haar man maar een graaf! En wat stelden die lage landen nu eigenlijk voor? Haar woedeaanvallen werden met enige verbijstering gadegeslagen, haar depressies met religieuze teksten bestreden.

Ondertussen werd het conflict dat Willem en zijn broers hadden met Filips II steeds heftiger. Het ging om vrijheid van godsdienst en onafhankelijkheid van Spanje, later de Tachtigjarige Oorlog (1568 - 1648) genoemd. Maar dat hield wel in dat Filips II in 1567 Alva met een leger naar de Nederlanden stuurde, zodat Willem, met achterlating van al zijn bezittingen, Breda moest het verlaten en introk bij zijn broer Jan van Nassau op het slot Dillenburg. Voor het huwelijk tussen Anna en Willem betekende dit het begin van het einde.

Omdat er geen inkomsten waren, moesten ze namelijk leven op kosten van Jan. Dus geen eigen kasteel, weinig personeel, geen bezittingen.Voor de trotse Anna was deze afhankelijke situatie onhoudbaar. Haar humeur verslechterde alleen maar, ze begon te drinken en vervolgens te tieren. In de herfst van 1568 vertrok Anna naar Keulen, samen met haar hof en haar kinderen, onder wie Maurits.

Tot aan haar dood in 1577 zal Anna van woonplaats wisselen en constant strijden voor een financiële  regeling waarop ze recht meende te hebben. Willem bleef achter op Dillenburg en eiste dat ze terugkwam. Een vrouw hoorde gehoorzaam bij haar man te blijven. Anna, op haar beurt, wees telkens op haar hoge geboorte, verlangde trouw en onderdanigheid. De algemene opvatting dat ook een vrouw van hoge geboorte ondergeschikt was aan haar man, werd door haar resoluut afgewezen.

Anna zocht juridische en mentale steun bij Jan Rubens, de vader van de schilder, met wie ze in mei 1570 naar Kassel reisde om haar financiële eisen kracht bij te zetten. Aan het eind van dat jaar hoorde Willem dat zijn vrouw zwanger was. Rubens bleek de vader, ook al ontkende Anna dat later. Overspel was strafbaar; Jan kwam in de gevangenis, Anna's reputatie lag in gruzelementen. Niemand van enig aanzien wilde iets met haar te maken hebben. De eerste tekenen van pure waanzin werden bij haar zichtbaar.

Eind 1576 is ze zo onhandelbaar en zelfs gevaarlijk voor het personeel, dat ze wordt overgebracht naar een kasteel in Dresden. Ze krijgt drie kamers, wordt voortdurend bewaakt, kan zonder toestemming haar vertrekken niet verlaten. In de zomer van 1577 gaat haar gezondheid sterk achteruit, op 18 december sterft ze.

Wat opvalt: de kille, calculerende houding van Willem van Oranje. Hij wilde van haar af, dus haar overspel kwam hem goed uit. Zijn buitenechtelijke escapades wuifde hij weg: haar misstap schond zijn eer. Wat er verder met haar gebeurde, interesseerde hem kennelijk niets.
Femke Deen, Anna van Saksen. Verstoten bruid van Willem van Oranje. Amsterdam - Antwerpen, 2018. 416 blz.