23-12-2017

VADER EN ZIJN GLAZEN KASTEEL

Je kunt zonder overdrijving stellen dat de jeugdjaren van de vier kinderen Walls verpest werden door het gedrag van hun ouders. Ma was vrijwel uitsluitend bezig met het schilderen van werkjes in, zoals zij het noemde, abstract expressionistische stijl en pa, tsja... wat was pa eigenlijk voor een man? Net als zijn vrouw wars van burgerlijke conventies, maar bovendien opstandig, agressief, heerszuchtig, drankzuchtig, intelligent, fantasierijk, een kindervriend als hij zin had. Telkens weer ontslagen, opgejaagd door schuldeisers, voor dag en dauw weg met hun oude auto, zwervend van het ene vervallen huisje naar een andere krot. Op het platteland, in de bergen, in een wereldstad: je hebt het vermoeden dat vader Walls het eigenlijk wel lekker vond als een vagebond te leven. En als hij zijn favoriete dochter Jeannette kon vertellen over het glazen kasteel dat hij binnenkort ging bouwen, met een prachtige trap en overal zonlicht, warmte en dus gezelligheid, dan glunderden beiden en geloofden in hun sprookje. Maar pa maakte nooit iets af, kon ook wreed zijn tegenover zijn gezin, vooral als hij gedronken had, zodat zijn kinderen, zo jong als ze waren, een pact sloten. Vader en moeder kunnen niet voor ons zorgen, dus zullen we het zelf moeten doen. We werken, sparen en steunen elkaar, zodat we eens deze hel kunnen verlaten.

Zeker, kinderen kunnen helaas hun ouders niet uitzoeken. Natuurlijk, voor een verantwoorde opvoeding zijn rust, reinheid en regelmaat noodzakelijk. Vanzelfsprekend mag je kinderen in de groei niet laten leven op één maaltijd per dag, die bestaat uit een papje van boter en suiker. Toch, na jaren van verbittering en woede, krijgt de succesvolle Jeannette ook oog voor de kwaliteiten van haar vader. Hij heeft haar ook veel kennis bijgebracht, haar zelfvertrouwen gegeven en doorzettingsvermogen. Met een glimlach kunnen de volwassen kinderen herinneringen aan hun overleden vader ophalen, de man die zoveel praatte en zo weinig tot stand bracht. En een honger dat ze vaak hadden...

De Amerikaanse schrijfster en journaliste Jeannette Walls (geboren 1960) vertelt in haar memoires The Glass Castle (2005) dusdanig meeslepend over haar uitzonderlijke jeugd, dat het boek in de Verenigde Staten een enorm succes werd, zodat een verfilming niet kon uitblijven. Woody Harrelson speelt zeer overtuigend de vader, Brie Larson is Jeannette. Het eindeloze rondtrekken, de hoop en wanhoop van de kinderen, en het unieke karakter van de vader geven de film niveau. Alleen: het moest wel echt een publieksfilm worden. Armoede en gebrek, dronkenschap en verdriet, haat en kameraadschap worden zó uitgebreid tentoongesteld, dat de kijker denkt: iets ingetogener was wel zo aangenaam geweest.
The Glass Castle. Regisseur:Destin Daniel Cretton. Hoofdrolspelers: Brie Larson, Woody Harrelson, Naomi Watts. Uitgebracht: 2017.

18-12-2017

HET LITTEKEN VAN DE DOOD

"Onze vader had elf kinderen", zegt Janna Wolkers, "maar onze moeder slechts één: Jan."
Jan Wolkers (1925 - 2007) was als kind al druk, zenuwachtig, opstandig en vooral erg gevoelig. Zieke, kwetsbare dieren beschermde hij door ze mee naar huis te nemen en daar te verzorgen. Hijzelf kreeg weer steun van zijn oudere broer Gerrit, de enige die het tegen de strenge, calvinistische vader durfde op te nemen. Zijn moeder zag dat Jan anders was dan de anderen en herkende ook zijn talent: al jong kon hij opvallend goed tekenen. Daar kwam rond zijn vijftiende het schilderen nog bij, en het schrijven van verhalen.

Dankzij de financiële steun van een oom kon Jan zich inschrijven op de beeldhouwafdeling van de Academie van Beeldende Kunsten in Den Haag voor het cursusjaar 1945 - '46. Toen vader Wolkers begin 1947 zijn atheïstische, weerspannige zoon op straat zette, begon voor Jan het leven als volwassen artiest pas echt. Dat betekende: studeren, de kost verdienen, met veel vrouwen omgaan.

Jan Wolkers plooide zijn leven rondom de vrouwen. Hij is drie keer getrouwd geweest: met Maria de Roo, Annemarie Nauta, Karina Gnirrep. Ze inspireerden hem, bepaalden het ritme van de dag, schonken hem kinderen. Trouw was hij allerminst. Zijn behoefte aan vrijheid en zijn seksuele drift (zeven keer per dag, vertelde Annemarie) wist hij niet te beheersen, terwijl zijn ziekelijke jaloezie en gewelddadig gedrag voor geregeld terugkerende huwelijkse spanningen zorgden. Tegelijkertijd leverde dit alles ook materiaal voor zijn romans en verhalen op; bij Jan liepen leven en werk volledig door elkaar.

Toen zijn longarts, die hem behandelde voor astma, zag hoe het schrijven Wolkers aangreep, vroeg hij aan Karina: "Moet hij niet eens naar een psychiater?" Ze kende het antwoord: nee. Jan schreef over zijn demonen, en hij wilde niet dat er in die bron geroerd zou worden. Wat waren die demonen? Zijn strenge gereformeerde jeugd, de schaamte van de armoede, eenzaamheid, het gevoel uitgestoten te zijn ( het litteken!), en vooral de dood, met name die van zijn broer en zijn tweejarig dochtertje. Het schilderen, beeldhouwen en schrijven, voor hem allemaal even belangrijk, bracht hem tot zelfinzicht. Zijn fantastische geheugen, hij kende honderden gedichten uit het hoofd, hielp hem uit alle hoeken en gaten herinneringen op te halen, die vervolgens angsten, pijn en woede blootlegden. Romans als Kort Amerikaans, Terug naar Oegstgeest en Turks fruit kostten dan ook veel bloed, zweet en tranen, want alle ellende maakte hij tijdens het schrijven opnieuw door.

Volop genieten deed hij ook. Van de seks natuurlijk, maar hij kon urenlang doorbrengen in de natuur, bezocht eindeloos musea, las veel romans, genoot van poëzie, luisterde veelvuldig naar Bach en Mozart, maar ook naar John Coltrane, wist veel af van film. Toen hij bakken met geld ging verdienen, trakteerde hij zijn gasten en zichzelf op dure champagne (maar dronken werd hij nooit), de lekkerste zalm en vooral kaviaar. Hij had trouwens een groot hart: goede doelen konden altijd bij hem terecht.

Tot slot de hamvraag. Was Jan Wolkers een aardige man? Biograaf Onno Blom laat het antwoord op die vraag aan de lezer over. Dat hangt ervan af, denk ik, in welke levensfase je hem ontmoet. In zijn jonge jaren kwam Jan toch wel over als erg dominant, schreeuwerig, gelijkhebberig, snel in zijn eer aangetast. Hij kon ook kinderachtig jaloers zijn op collega's. De oudere Jan, vijftig plus, was milder, wijzer, vriendelijker en vooral ook een interessante gesprekspartner, omdat hij over de meest uiteenlopende onderwerpen veel kennis vergaard had. Maar ja, dat gerommel met jonge meisjes als Rosita Steenbeek, waar Karina bij stond...
Onno Blom, Het litteken van de dood. De Bezige Bij, Amsterdam, 2017. 1114 blz.

DE PERZIK VAN ONSTERFELIJKHEID

In veel romans van Jan Wolkers kun  je de hoofdpersoon vereenzelvigen met de auteur zelf. In De perzik van onsterfelijkheid (1980) ligt dat nadrukkelijk anders. Op 5 mei 1980  is Ben Ruwiel een oude, versleten man die in de Tweede Wereldoorlog in het verzet gezeten heeft, en nu gelaten toeziet hoe bejaarde Canadese bevrijders hun zegetocht door Amsterdam maken. Ben vindt het maar niets. Hij noemt ze in gedachten bibberende ouwe mannetjes die bezig zijn met de intocht der grootvaders. Hun jeugd krijgen ze er niet mee terug; als ze thuis waren gebleven, hadden ze hoofdfiguren in een legende kunnen worden.

Cynische Ben voelt zich met deze militairen verwant, want voor  hemzelf en zijn vrouw Corrie, ook eens een moedige verzetsstrijder, is het leven na 1945 weinig opwekkend geweest. Geen kinderen, hij arbeidsongeschikt, zij aan de drank, haar grote liefde doodgeschoten, Ben slechts tweede keus: in de oorlog hadden ze een meeslepender leven verwacht. Hun enige troost is hun hond Snoet, negentien jaar en ook lijdend aan ouderdomskwaaltjes. Voor hem is Ben bereid om door de stad te trekken met een bevroren stuk pens als hondenvoer op zijn buik, terwijl hij trouwens ook zijn aan sherry verslaafde vrouw ondanks alles diep bemint. Liefde, dood, verval en de onverbiddelijk doortikkende tijd: de schrijver is bij het verschijnen van deze roman 55 jaar, en dat stemt ook hem tot nadenken. Dus géén stomende seksscènes in deze roman, maar een oude heer die ontgoocheld terugblikt.

Leven en werk waren voor Wolkers één. Dat geldt nadrukkelijk ook voor deze roman. In Snoet zitten alle dieren die hij eens vertroeteld heeft, inclusief zijn eigen Voske, de hond die hij meer liefhad dan sommige familieleden. De ouders van zijn derde vrouw Karina hadden in het verzet gezeten, Jan zelf had veel oud -  verzetsmensen leren kennen bij diverse herdenkingen in Amsterdam. Gevoelsmens als hij was, zijn hele leven politiek links georiënteerd, zullen hem de emotionele verhalen over onrecht, onderdrukking, machtsmisbruik, en later miskenning en onverschilligheid in hoge mate hebben aangesproken. Die gevoelens heeft hij niet weten te kanaliseren, en dat ligt niet aan de vorm. Het boek bestrijkt één dag, en bevat drie voor de hand liggende delen: 's morgens, 's middags, 's avonds. Maar binnen dit kader kolken woede, verdriet, wanhoop en verontwaardig dusdanig krachtig, dat je van 'melodramatisch' en 'pathetisch' kunt spreken. En is de bloemrijke Wolkers hier en daar niet wat bombastisch?

Wolkers was in die jaren zó populair, dat zijn uitgever iets aandurfde wat geen collega voor hem had gewaagd: hij liet de eerste druk in november 1980 verschijnen in een oplage van 100.000 exemplaren. Aanvankelijk liep de verkoop als een tierelier. Maar uiteindelijk heeft het twintig jaar geduurd voordat alle boeken verkocht waren. En de critici? Die waren, zoals altijd bij Wolkers, sterk verdeeld. Sommigen hadden het over een uitstekende roman (Wam de Moor), anderen toonden zich tevreden, al hadden ze hun bedenkingen  (Mertens), terwijl enkelen (Aad Nuis) niet aarzelden om de term 'smartlap' te gebruiken.
Jan Wolkers, De perzik van onsterfelijkheid. De Bezige Bij, Amsterdam, 1980. 239 blz.
Onno Blom, Het litteken van de dood. De Bezige Bij, Amsterdam, 2017. 1114 blz.









11-12-2017

HET VERHAAL VAN DE BOEKENMAN

Toen meneer Arthur, een oudere, vaak wat knorrige man, een ontzagwekkend fortuin geërfd had van een oom die hij niet kende, wist hij meteen wat hij met zo'n berg geld ging doen. Natuurlijk wat goede doelen, vanzelfsprekend iets voor zijn neefjes, uiteraard veel vastleggen, maar vooral: een eigen boekenzaak. Zeker, daar zijn er meer van, maar hij dacht aan iets bijzonders. Romans van een hoog literair niveau, geschiedkundig werk van vooraanstaande professoren, verhandelingen van 's werelds beroemdste filosofen. En ook dat was nog niet alles. Hij wilde alleen boeken in de winkel die hijzelf mooi vond. De belangrijke Russen bijvoorbeeld: Tolstoj, Dostojewski, Tsjechov. De grote Nederlanders: Couperus, Vestdijk, Wolkers. Nee, geen Hermans, want die klaagt altijd. Jongeren kregen ook een kans, hoewel hij geen plaats wenste in te ruimen voor Grunberg, want die is te cynisch. Een aparte plank bestemde hij voor Shakespeare, zowel in het Engels als in Nederlandse vertaling. Kant kwam er niet in, veel te moeilijk, maar Hannah Ahrendt weer wel, want zo'n joodse filosofe zou zich anders gediscrimineerd voelen. En over sciencefiction en fantasy wilde hij het niet eens hebben: allemaal flauwekul.

Meneer Arthur kocht in de belangrijkste winkelstraat van zijn eigen provinciestadje een klein, karakteristiek pand en richtte dat smaakvol in. Als echte boekenwurm had hij in zijn leven zoveel boekhandels bezocht, dat hij heel goed wist waar hij op moest letten. Intieme sfeer, diverse zitjes met een leeslamp, ook bovenste planken bereikbaar, koffiehoek, en voor een toilet had hij ook gezorgd. Personeel had hij niet nodig; meneer Arthur, de geboren einzelgänger, wilde alles zelf doen.

Stond hij nu te popelen om klanten te verwelkomen? Nee, helemaal niet. Om te beginnen kwamen er aanvankelijk niet zoveel. Zijn zaak had een niveau dat wel erg hoog was voor de gemiddelde lezer. Bovendien was het liefste wat hij deed handenwrijvend rondlopen, af en toe een boek uit een kast nemen, bladeren, lezen, terugzetten en stralend om zich heen kijken. Een klant kan dan storend werken. Als er trouwens iemand zich laatdunkend over een favoriete schrijver uitliet, werd hij met zachte hand naar buiten geduwd. Wie daarentegen ook een fan bleek te zijn, kon bij thuiskomst een boekenbon in zijn boodschappentas aantreffen. Dames van middelbare leeftijd die iets te luid opmerkten dat hun bestelling toch wel laat binnenkwam, kregen te horen dat er ook nog andere boekhandels bestonden. Het leek op zulke momenten wel of meneer Arthur wraak nam op het zwakke geslacht in het algemeen.

Want meneer Arthur was toch wel erg alleen. Omdat hij vreemde mensen eigenlijk als bedreiging zag en zich het liefst van hen afwendde, bevolkten schrijvers, hoofd - en bijfiguren zijn wereld. Hij debatteerde met Raskolnikov, gaf wijze raad aan Eline Vere, praatte met Maarten 't Hart over het calvinisme. Wat er overal elders gebeurde, hield hij angstvallig buitenshuis. Bij voorkeur ging hij om  met enkele vaste mannelijke klanten die net zoveel lazen als hij. Als hij aan een conversatie plezier beleefd had, wilde hij zijn gesprekspartner nog weleens een goed boek cadeau doen. En toen verscheen Margje.

Ze had tot haar pensioen in een naburig dorp gewerkt als onderwijzeres. Mooi was ze niet en ze kleedde zich teleurstellend, maar haar prachtige ogen maakten veel goed. Die blauwe vijvers konden  bij vreugde en verdriet haar hele gezicht een grote expressiviteit verlenen. Meneer Arthur was reddeloos verloren toen hij ze ontdekte. Omdat hij onder verstokte lezers inmiddels een reputatie had opgebouwd, had zij hem in zijn winkel om advies gevraagd. Dikke romans wilde ze, met diverse verhaallijnen en een hoop personages. En vooral veel fantasie en humor. " Dickens!" riep hij uit en zijn wat norse hoofd klaarde helemaal op, terwijl hij haar, geheel tegen zijn gewoonte in, recht in de ogen keek. Secondelang stonden beiden als aan de grond genageld. Toen ging hij op zoek naar De nagelaten papieren van de Pickwick Club, in de vertaling van Godfried Bomans, om Margje kennis te laten maken met de grote Engelse schrijver. Na een week kwam ze verrukt terug. Of meneer Arthur nog meer romans van Dickens had? Arthur had ze alle vijftien, plus de kerstverhalen. Ze konden vooruit. En dat deden ze dan ook, terwijl er ondertussen bij meneer Arthur gevoelens opgewekt werden, die hij tot dusver alleen uit boeken kende.

Maar na het tweede jaar kwam er een kink in de kabel. Margje kreeg last van een oogaandoening, lezen werd voor haar steeds moeilijker. Al die maanden hadden ze in zijn zaak uitvoerig over Dickens gepraat, hij had haar boeken thuisbezorgd, hij bleef zelfs een enkele keer bij haar eten, dus de volgende stap lag voor de hand. "Wil je mij niet komen voorlezen?" vroeg ze. "Je hebt zo'n prachtige stem."

Voor de inwoners van het provinciestadje is het inmiddels een vertrouwd beeld geworden: Arthur en Margje samen aan een tafeltje, samen op een terras, samen op een tandem, soms zelfs gearmd. En als het ook maar enigszins kan, hebben ze een boek bij zich en een portretje van Dickens in hun binnenzak, want ja, met hem is het allemaal begonnen.