26-10-2019

DE KUNST VAN HET SNIJDEN

In het begin van de negentiende eeuw stonden in Engeland artsen uit de hogere klassen bovenaan in de pikorde. Op eerbiedige afstand volgden de chirurgen. Zij werden beschouwd als handwerkslieden, die buiten de universiteit in de praktijk het vak hadden geleerd. Na 1815 kreeg chirurgie wat meer aanzien. Een student moest college volgen, assisteren in het ziekenhuis en tenminste zes jaar in opleiding zijn geweest. En in die tijd gold: een goede chirurg is een snelle chirurg. Een van de beroemdste chirurgen was Robert Liston: in dertig seconden amputeerde hij je been.

Waarom moest dat zo snel? Voor 1842 kon men niet echt goed verdoven. In speelfilms over die tijd zie je dat mensen een fles jenever of whisky overhandigd kregen, maar helpen deed dat nauwelijks. Om de patiënt zo kort mogelijk te laten lijden, was een snelle behandeling gewenst.  In 1842 werd in de V.S. voor het eerst verdoofd met ether, in Europa in 1846. In een operatiezaal die gevuld was met honderden toeschouwers liet Liston als een ware acteur zijn kunsten zien, met in dit geval een jongeman die een bacteriële infectie aan zijn knie had opgelopen, zodat zijn been eraf moest. Onder de talloze belangstellenden bevond zich ook de held van deze biografie: de jonge student Joseph Lister (Upton; 1827 - 1912). Hij zal de beroemdste chirurg van zijn tijd worden, en een oplossing weten te vinden voor twee levensbedreigende medische problemen: waarom ontstaan vooral na een operatie infecties, en hoe lossen we deze kwestie op?

Voor chirurgen was er altijd werk. De industrialisatie zorgde voor ongelukken met tandwielen, kranen en stoommachines. Mannen zagen hun vrouwen als persoonlijk bezit, zodat zij geregeld mishandeld werden. Syfilis en tbc konden niet behandeld worden, en armoede leidde tot scheurbuik, want men at eenzijdig voedsel. En in de ziekenhuizen lette geen mens op hygiëne, want niemand wist hoe besmettelijke ziektes werden overgebracht. Listers vader was altijd in de weer geweest met een microscoop; hijzelf zal er, aanvankelijk tot hoon van velen, optimaal gebruik van maken.

In 1864 wees een collega Lister op een onderzoek van de Franse microbioloog en scheikundige Louis Pasteur. Deze had ontdekt dat gisting geen chemisch, maar een biologisch proces was. Bovendien had hij vastgesteld dat microben, toen ook wel 'ziektekiemen' genoemd, door stofdeeltjes worden verspreid en rotting kunnen veroorzaken. Zouden die microben de oorzaak kunnen zijn van al die ziekenhuisinfecties? Zou het niet handig zijn als artsen hun handen wasten, hun instrumenten voortdurend schoonmaakten en hun kleding, vaak onder het bloed, verversten? Hij stelde dankzij zijn microscoop vast dat deze bacteriën in wonden zaten. Hoe vernietig je ze? Met carbolzuur (fenol) ontdekte hij. In 1867 publiceerde hij zijn onderzoek in het gezaghebbende tijdschrift The Lancet.

Originele geesten met splinternieuwe ideeën, die rotsvaste opvattingen omkegelen, worden verguisd. Zo ook Lister. Maar na jaren van strijd worden zijn inzichten erkend. Hij krijgt de erkenning en de roem die daarbij hoort, al zat hij daar niet op te wachten, want Lister was een bescheiden man. In 1877 benoemt men hem tot hoogleraar klinische heelkunde aan het prestigieuze King's College in Londen. Zijn theorieën en technieken worden overal geaccepteerd en ingevoerd; elke medische student wil bij hem college lopen. Hij wordt geridderd en mag zich baronet (Sir) noemen. In 1897 wordt hij zelfs in de adelstand verheven; hij krijgt de titel Lord Lister of Lyme Regis.
Lindsey Fitzharris, De kunst van het snijden. Vertaling Herman Meester. Het Spectrum, Houten, 2018. 302 blz.


12-10-2019

DE AANSLAG

In de jaren na de Tweede Wereldoorlog waarschuwden voormalige verzetsstrijders elkaar al. "Vertel bij sollicitaties niet dat je in het verzet gezeten hebt. Je wordt dan namelijk niet aangenomen." Veel Nederlanders zagen hen als waaghalzen, onverantwoordelijke types, die landgenoten opofferden om hun doel te bereiken. Die kon je in je bedrijf niet gebruiken. In De aanslag, Mulisch' beroemdste roman, wordt uiteengezet hoe mensen gebukt kunnen gaan onder schuld en verantwoordelijkheid.

Haarlem, januari 1945, 's avonds rond acht uur. Aan een kade liggen vier villa's naast elkaar: Welgelegen, Buitenrust, Nooitgedacht, Rustenburg. Plotseling klinken zes scherpe knallen. Twee verzetsmensen doden de gevreesde beul en hoofdinspecteur van politie Fake Ploeg. Zijn lichaam ligt voor Nooitgedacht. De bewoners, de heer Korteweg en zijn dochter Karin, slepen het lijk weg van hun huis en deponeren het voor Buitenrust, waar hoofdpersoon Anton (12 jaar) woont, met zijn ouders en broer Peter (17 jaar). Peter is de enige die de situatie doorheeft: de Duitsers zullen represaillemaatregelen nemen die vooral gericht zijn tegen de bewoners van het huis waar het lijk zich bevindt. Hij snelt naar buiten, pakt het pistool van Ploeg en raakt uit het zicht van Anton die zijn oudere broer staat na te kijken. Hun villa wordt in brand gestoken, zijn ouders en broer gedood; op zijn twaalfde is Anton wees. Een oom en tante ontfermen zich over hem. Jarenlang zal Anton zijn frustraties trachten te verwerken door nergens over te praten en niet op onderzoek uit te gaan, maar het toeval (of het noodlot) wil dat hij in een bestek van zo'n dertig jaar te weten komt wat er zich op die avond nu precies afgespeeld heeft.

"Schuld", verklaarde Mulisch in één van zijn vele interviews, "noem je dat wat niet goed is, over schuld gaan we praten als er gestraft moet worden. Schuld en verantwoordelijkheid moet je uit elkaar houden." Want voor verantwoordelijkheid geldt dat je rekenschap moet afleggen van je daden; bij schuld is dat niet het geval. De schuldige moet met zichzelf in het reine zien te komen. Wie in deze roman treft dat lot?

Om te beginnen de Duitsers, die onschuldige burgers executeerden. Vervolgens de mensen van het verzet die dat wisten, maar toch iemand als Ploeg doodden, omdat die door te martelen namen en adressen van andere verzetsstrijders te weten wilde komen. De heer Korteweg voelt zich zó schuldig, dat hij met dochter Karin helemaal naar de andere kant van de wereld, Nieuw - Zeeland, verhuist. Karin zelf was het liefste meteen doodgeschoten, vertelt ze veel later.

Moesten de verzetsmensen na de oorlog niet verantwoording afleggen voor hun daden? Verzetsman Cor Takes doet dat tegenover Anton Steenwijk. Het was oorlog, Ploeg had al zoveel slachtoffers gemaakt, door stom toeval lag hij voor jullie huis, wie het gedaan heeft, heeft het gedaan. De Duitsers dus. Mulisch spreekt geen oordeel uit; de lezer moet zelf maar beslissen.

Ergens heeft Harry Mulisch eens verzucht: "Hoe meer ik van de Tweede Wereldoorlog af weet, hoe minder ik ervan begrijp." Dat geldt ook voor Anton Steenwijk, en uiteindelijk ook voor de lezer. Aan het slot weet Anton alles, zijn frustraties kan hij loslaten, als een, min of meer, bevrijd man loopt hij in de grote antikernwapenbetoging van 1981. Een van de velen nu, opgelucht. Maar van begrijpen is geen sprake. Waartoe mensen in staat zijn, wat hen drijft, waarom ze het kwaad omarmen: het is raadselachtig, niet te bevatten, volstrekt absurd.
Harry Mulisch, De aanslag. Eerste druk 1982,61ste druk oktober, 1917. 256 blz.
Sander Bax, De Mulisch Mythe. Amsterdam, 2015.