23-12-2017

VADER EN ZIJN GLAZEN KASTEEL

Je kunt zonder overdrijving stellen dat de jeugdjaren van de vier kinderen Walls verpest werden door het gedrag van hun ouders. Ma was vrijwel uitsluitend bezig met het schilderen van werkjes in, zoals zij het noemde, abstract expressionistische stijl en pa, tsja... wat was pa eigenlijk voor een man? Net als zijn vrouw wars van burgerlijke conventies, maar bovendien opstandig, agressief, heerszuchtig, drankzuchtig, intelligent, fantasierijk, een kindervriend als hij zin had. Telkens weer ontslagen, opgejaagd door schuldeisers, voor dag en dauw weg met hun oude auto, zwervend van het ene vervallen huisje naar een andere krot. Op het platteland, in de bergen, in een wereldstad: je hebt het vermoeden dat vader Walls het eigenlijk wel lekker vond als een vagebond te leven. En als hij zijn favoriete dochter Jeannette kon vertellen over het glazen kasteel dat hij binnenkort ging bouwen, met een prachtige trap en overal zonlicht, warmte en dus gezelligheid, dan glunderden beiden en geloofden in hun sprookje. Maar pa maakte nooit iets af, kon ook wreed zijn tegenover zijn gezin, vooral als hij gedronken had, zodat zijn kinderen, zo jong als ze waren, een pact sloten. Vader en moeder kunnen niet voor ons zorgen, dus zullen we het zelf moeten doen. We werken, sparen en steunen elkaar, zodat we eens deze hel kunnen verlaten.

Zeker, kinderen kunnen helaas hun ouders niet uitzoeken. Natuurlijk, voor een verantwoorde opvoeding zijn rust, reinheid en regelmaat noodzakelijk. Vanzelfsprekend mag je kinderen in de groei niet laten leven op één maaltijd per dag, die bestaat uit een papje van boter en suiker. Toch, na jaren van verbittering en woede, krijgt de succesvolle Jeannette ook oog voor de kwaliteiten van haar vader. Hij heeft haar ook veel kennis bijgebracht, haar zelfvertrouwen gegeven en doorzettingsvermogen. Met een glimlach kunnen de volwassen kinderen herinneringen aan hun overleden vader ophalen, de man die zoveel praatte en zo weinig tot stand bracht. En een honger dat ze vaak hadden...

De Amerikaanse schrijfster en journaliste Jeannette Walls (geboren 1960) vertelt in haar memoires The Glass Castle (2005) dusdanig meeslepend over haar uitzonderlijke jeugd, dat het boek in de Verenigde Staten een enorm succes werd, zodat een verfilming niet kon uitblijven. Woody Harrelson speelt zeer overtuigend de vader, Brie Larson is Jeannette. Het eindeloze rondtrekken, de hoop en wanhoop van de kinderen, en het unieke karakter van de vader geven de film niveau. Alleen: het moest wel echt een publieksfilm worden. Armoede en gebrek, dronkenschap en verdriet, haat en kameraadschap worden zó uitgebreid tentoongesteld, dat de kijker denkt: iets ingetogener was wel zo aangenaam geweest.
The Glass Castle. Regisseur:Destin Daniel Cretton. Hoofdrolspelers: Brie Larson, Woody Harrelson, Naomi Watts. Uitgebracht: 2017.

18-12-2017

HET LITTEKEN VAN DE DOOD

"Onze vader had elf kinderen", zegt Janna Wolkers, "maar onze moeder slechts één: Jan."
Jan Wolkers (1925 - 2007) was als kind al druk, zenuwachtig, opstandig en vooral erg gevoelig. Zieke, kwetsbare dieren beschermde hij door ze mee naar huis te nemen en daar te verzorgen. Hijzelf kreeg weer steun van zijn oudere broer Gerrit, de enige die het tegen de strenge, calvinistische vader durfde op te nemen. Zijn moeder zag dat Jan anders was dan de anderen en herkende ook zijn talent: al jong kon hij opvallend goed tekenen. Daar kwam rond zijn vijftiende het schilderen nog bij, en het schrijven van verhalen.

Dankzij de financiële steun van een oom kon Jan zich inschrijven op de beeldhouwafdeling van de Academie van Beeldende Kunsten in Den Haag voor het cursusjaar 1945 - '46. Toen vader Wolkers begin 1947 zijn atheïstische, weerspannige zoon op straat zette, begon voor Jan het leven als volwassen artiest pas echt. Dat betekende: studeren, de kost verdienen, met veel vrouwen omgaan.

Jan Wolkers plooide zijn leven rondom de vrouwen. Hij is drie keer getrouwd geweest: met Maria de Roo, Annemarie Nauta, Karina Gnirrep. Ze inspireerden hem, bepaalden het ritme van de dag, schonken hem kinderen. Trouw was hij allerminst. Zijn behoefte aan vrijheid en zijn seksuele drift (zeven keer per dag, vertelde Annemarie) wist hij niet te beheersen, terwijl zijn ziekelijke jaloezie en gewelddadig gedrag voor geregeld terugkerende huwelijkse spanningen zorgden. Tegelijkertijd leverde dit alles ook materiaal voor zijn romans en verhalen op; bij Jan liepen leven en werk volledig door elkaar.

Toen zijn longarts, die hem behandelde voor astma, zag hoe het schrijven Wolkers aangreep, vroeg hij aan Karina: "Moet hij niet eens naar een psychiater?" Ze kende het antwoord: nee. Jan schreef over zijn demonen, en hij wilde niet dat er in die bron geroerd zou worden. Wat waren die demonen? Zijn strenge gereformeerde jeugd, de schaamte van de armoede, eenzaamheid, het gevoel uitgestoten te zijn ( het litteken!), en vooral de dood, met name die van zijn broer en zijn tweejarig dochtertje. Het schilderen, beeldhouwen en schrijven, voor hem allemaal even belangrijk, bracht hem tot zelfinzicht. Zijn fantastische geheugen, hij kende honderden gedichten uit het hoofd, hielp hem uit alle hoeken en gaten herinneringen op te halen, die vervolgens angsten, pijn en woede blootlegden. Romans als Kort Amerikaans, Terug naar Oegstgeest en Turks fruit kostten dan ook veel bloed, zweet en tranen, want alle ellende maakte hij tijdens het schrijven opnieuw door.

Volop genieten deed hij ook. Van de seks natuurlijk, maar hij kon urenlang doorbrengen in de natuur, bezocht eindeloos musea, las veel romans, genoot van poëzie, luisterde veelvuldig naar Bach en Mozart, maar ook naar John Coltrane, wist veel af van film. Toen hij bakken met geld ging verdienen, trakteerde hij zijn gasten en zichzelf op dure champagne (maar dronken werd hij nooit), de lekkerste zalm en vooral kaviaar. Hij had trouwens een groot hart: goede doelen konden altijd bij hem terecht.

Tot slot de hamvraag. Was Jan Wolkers een aardige man? Biograaf Onno Blom laat het antwoord op die vraag aan de lezer over. Dat hangt ervan af, denk ik, in welke levensfase je hem ontmoet. In zijn jonge jaren kwam Jan toch wel over als erg dominant, schreeuwerig, gelijkhebberig, snel in zijn eer aangetast. Hij kon ook kinderachtig jaloers zijn op collega's. De oudere Jan, vijftig plus, was milder, wijzer, vriendelijker en vooral ook een interessante gesprekspartner, omdat hij over de meest uiteenlopende onderwerpen veel kennis vergaard had. Maar ja, dat gerommel met jonge meisjes als Rosita Steenbeek, waar Karina bij stond...
Onno Blom, Het litteken van de dood. De Bezige Bij, Amsterdam, 2017. 1114 blz.

DE PERZIK VAN ONSTERFELIJKHEID

In veel romans van Jan Wolkers kun  je de hoofdpersoon vereenzelvigen met de auteur zelf. In De perzik van onsterfelijkheid (1980) ligt dat nadrukkelijk anders. Op 5 mei 1980  is Ben Ruwiel een oude, versleten man die in de Tweede Wereldoorlog in het verzet gezeten heeft, en nu gelaten toeziet hoe bejaarde Canadese bevrijders hun zegetocht door Amsterdam maken. Ben vindt het maar niets. Hij noemt ze in gedachten bibberende ouwe mannetjes die bezig zijn met de intocht der grootvaders. Hun jeugd krijgen ze er niet mee terug; als ze thuis waren gebleven, hadden ze hoofdfiguren in een legende kunnen worden.

Cynische Ben voelt zich met deze militairen verwant, want voor  hemzelf en zijn vrouw Corrie, ook eens een moedige verzetsstrijder, is het leven na 1945 weinig opwekkend geweest. Geen kinderen, hij arbeidsongeschikt, zij aan de drank, haar grote liefde doodgeschoten, Ben slechts tweede keus: in de oorlog hadden ze een meeslepender leven verwacht. Hun enige troost is hun hond Snoet, negentien jaar en ook lijdend aan ouderdomskwaaltjes. Voor hem is Ben bereid om door de stad te trekken met een bevroren stuk pens als hondenvoer op zijn buik, terwijl hij trouwens ook zijn aan sherry verslaafde vrouw ondanks alles diep bemint. Liefde, dood, verval en de onverbiddelijk doortikkende tijd: de schrijver is bij het verschijnen van deze roman 55 jaar, en dat stemt ook hem tot nadenken. Dus géén stomende seksscènes in deze roman, maar een oude heer die ontgoocheld terugblikt.

Leven en werk waren voor Wolkers één. Dat geldt nadrukkelijk ook voor deze roman. In Snoet zitten alle dieren die hij eens vertroeteld heeft, inclusief zijn eigen Voske, de hond die hij meer liefhad dan sommige familieleden. De ouders van zijn derde vrouw Karina hadden in het verzet gezeten, Jan zelf had veel oud -  verzetsmensen leren kennen bij diverse herdenkingen in Amsterdam. Gevoelsmens als hij was, zijn hele leven politiek links georiënteerd, zullen hem de emotionele verhalen over onrecht, onderdrukking, machtsmisbruik, en later miskenning en onverschilligheid in hoge mate hebben aangesproken. Die gevoelens heeft hij niet weten te kanaliseren, en dat ligt niet aan de vorm. Het boek bestrijkt één dag, en bevat drie voor de hand liggende delen: 's morgens, 's middags, 's avonds. Maar binnen dit kader kolken woede, verdriet, wanhoop en verontwaardig dusdanig krachtig, dat je van 'melodramatisch' en 'pathetisch' kunt spreken. En is de bloemrijke Wolkers hier en daar niet wat bombastisch?

Wolkers was in die jaren zó populair, dat zijn uitgever iets aandurfde wat geen collega voor hem had gewaagd: hij liet de eerste druk in november 1980 verschijnen in een oplage van 100.000 exemplaren. Aanvankelijk liep de verkoop als een tierelier. Maar uiteindelijk heeft het twintig jaar geduurd voordat alle boeken verkocht waren. En de critici? Die waren, zoals altijd bij Wolkers, sterk verdeeld. Sommigen hadden het over een uitstekende roman (Wam de Moor), anderen toonden zich tevreden, al hadden ze hun bedenkingen  (Mertens), terwijl enkelen (Aad Nuis) niet aarzelden om de term 'smartlap' te gebruiken.
Jan Wolkers, De perzik van onsterfelijkheid. De Bezige Bij, Amsterdam, 1980. 239 blz.
Onno Blom, Het litteken van de dood. De Bezige Bij, Amsterdam, 2017. 1114 blz.









11-12-2017

HET VERHAAL VAN DE BOEKENMAN

Toen meneer Arthur, een oudere, vaak wat knorrige man, een ontzagwekkend fortuin geërfd had van een oom die hij niet kende, wist hij meteen wat hij met zo'n berg geld ging doen. Natuurlijk wat goede doelen, vanzelfsprekend iets voor zijn neefjes, uiteraard veel vastleggen, maar vooral: een eigen boekenzaak. Zeker, daar zijn er meer van, maar hij dacht aan iets bijzonders. Romans van een hoog literair niveau, geschiedkundig werk van vooraanstaande professoren, verhandelingen van 's werelds beroemdste filosofen. En ook dat was nog niet alles. Hij wilde alleen boeken in de winkel die hijzelf mooi vond. De belangrijke Russen bijvoorbeeld: Tolstoj, Dostojewski, Tsjechov. De grote Nederlanders: Couperus, Vestdijk, Wolkers. Nee, geen Hermans, want die klaagt altijd. Jongeren kregen ook een kans, hoewel hij geen plaats wenste in te ruimen voor Grunberg, want die is te cynisch. Een aparte plank bestemde hij voor Shakespeare, zowel in het Engels als in Nederlandse vertaling. Kant kwam er niet in, veel te moeilijk, maar Hannah Ahrendt weer wel, want zo'n joodse filosofe zou zich anders gediscrimineerd voelen. En over sciencefiction en fantasy wilde hij het niet eens hebben: allemaal flauwekul.

Meneer Arthur kocht in de belangrijkste winkelstraat van zijn eigen provinciestadje een klein, karakteristiek pand en richtte dat smaakvol in. Als echte boekenwurm had hij in zijn leven zoveel boekhandels bezocht, dat hij heel goed wist waar hij op moest letten. Intieme sfeer, diverse zitjes met een leeslamp, ook bovenste planken bereikbaar, koffiehoek, en voor een toilet had hij ook gezorgd. Personeel had hij niet nodig; meneer Arthur, de geboren einzelgänger, wilde alles zelf doen.

Stond hij nu te popelen om klanten te verwelkomen? Nee, helemaal niet. Om te beginnen kwamen er aanvankelijk niet zoveel. Zijn zaak had een niveau dat wel erg hoog was voor de gemiddelde lezer. Bovendien was het liefste wat hij deed handenwrijvend rondlopen, af en toe een boek uit een kast nemen, bladeren, lezen, terugzetten en stralend om zich heen kijken. Een klant kan dan storend werken. Als er trouwens iemand zich laatdunkend over een favoriete schrijver uitliet, werd hij met zachte hand naar buiten geduwd. Wie daarentegen ook een fan bleek te zijn, kon bij thuiskomst een boekenbon in zijn boodschappentas aantreffen. Dames van middelbare leeftijd die iets te luid opmerkten dat hun bestelling toch wel laat binnenkwam, kregen te horen dat er ook nog andere boekhandels bestonden. Het leek op zulke momenten wel of meneer Arthur wraak nam op het zwakke geslacht in het algemeen.

Want meneer Arthur was toch wel erg alleen. Omdat hij vreemde mensen eigenlijk als bedreiging zag en zich het liefst van hen afwendde, bevolkten schrijvers, hoofd - en bijfiguren zijn wereld. Hij debatteerde met Raskolnikov, gaf wijze raad aan Eline Vere, praatte met Maarten 't Hart over het calvinisme. Wat er overal elders gebeurde, hield hij angstvallig buitenshuis. Bij voorkeur ging hij om  met enkele vaste mannelijke klanten die net zoveel lazen als hij. Als hij aan een conversatie plezier beleefd had, wilde hij zijn gesprekspartner nog weleens een goed boek cadeau doen. En toen verscheen Margje.

Ze had tot haar pensioen in een naburig dorp gewerkt als onderwijzeres. Mooi was ze niet en ze kleedde zich teleurstellend, maar haar prachtige ogen maakten veel goed. Die blauwe vijvers konden  bij vreugde en verdriet haar hele gezicht een grote expressiviteit verlenen. Meneer Arthur was reddeloos verloren toen hij ze ontdekte. Omdat hij onder verstokte lezers inmiddels een reputatie had opgebouwd, had zij hem in zijn winkel om advies gevraagd. Dikke romans wilde ze, met diverse verhaallijnen en een hoop personages. En vooral veel fantasie en humor. " Dickens!" riep hij uit en zijn wat norse hoofd klaarde helemaal op, terwijl hij haar, geheel tegen zijn gewoonte in, recht in de ogen keek. Secondelang stonden beiden als aan de grond genageld. Toen ging hij op zoek naar De nagelaten papieren van de Pickwick Club, in de vertaling van Godfried Bomans, om Margje kennis te laten maken met de grote Engelse schrijver. Na een week kwam ze verrukt terug. Of meneer Arthur nog meer romans van Dickens had? Arthur had ze alle vijftien, plus de kerstverhalen. Ze konden vooruit. En dat deden ze dan ook, terwijl er ondertussen bij meneer Arthur gevoelens opgewekt werden, die hij tot dusver alleen uit boeken kende.

Maar na het tweede jaar kwam er een kink in de kabel. Margje kreeg last van een oogaandoening, lezen werd voor haar steeds moeilijker. Al die maanden hadden ze in zijn zaak uitvoerig over Dickens gepraat, hij had haar boeken thuisbezorgd, hij bleef zelfs een enkele keer bij haar eten, dus de volgende stap lag voor de hand. "Wil je mij niet komen voorlezen?" vroeg ze. "Je hebt zo'n prachtige stem."

Voor de inwoners van het provinciestadje is het inmiddels een vertrouwd beeld geworden: Arthur en Margje samen aan een tafeltje, samen op een terras, samen op een tandem, soms zelfs gearmd. En als het ook maar enigszins kan, hebben ze een boek bij zich en een portretje van Dickens in hun binnenzak, want ja, met hem is het allemaal begonnen.

29-11-2017

EEN DUWTJE IN DE RUG

Toen de oude meneer Jensen eindelijk met pensioen ging, viel er op zijn afdeling heel wat op te ruimen, uit te mesten en achterstallig onderhoud te plegen. Hij had na al die jaren zoveel respect opgebouwd en krediet gekregen, dat niemand het had aangedurfd om hem de laatste maanden voor zijn afscheid aan het werk te zetten. Er moest een jonge man of vrouw komen, hoog opgeleid, enthousiast, onvermoeibaar. En daarom kreeg Kees de baan; Gerrit zou hem assisteren.

Het klikte al snel heel aardig tussen die twee. Kees: groot, breed, blond, blozend, tegen de dertig. Gerrit: een stuk ouder, kleiner, rustig onder alle omstandigheden. Hij had er plezier in om Kees in hun firma wegwijs te maken, want die jongen was vlug van begrip, hield van aanpakken, kon goed met mensen omgaan. Hij praatte met iedereen, maakte grapjes, meldde zich aan voor het bedrijfsvolleybalteam, kortom: binnen een mum van tijd was Kees ingeburgerd. Hij deed zijn werk uitstekend, en vrijwel iedereen mocht hem.

Gerrit, die zich als een soort mentor beschouwde, voerde wat diepgaandere gesprekken met hem, kwam bij Kees thuis, ging weleens een pilsje met hem drinken. Het viel hem op dat Kees genoeg vrienden had: in het zangkoor, de carnavalsvereniging, de dartsclub. Maar jonge vrouwen? Nee. Hij keek ze wel na, knikte soms goedkeurend, floot af en toe zachtjes en bewonderend voor zich uit, maar daar bleef het ook bij. Een echte vaste vriendin had Kees nooit gehad, vertelde zijn moeder hoofdschuddend. Hij had, dacht ze, weleens een afspraakje, maar daar hoorde ze nooit wat over. Nee, aan een meisje was ze tot dusver niet voorgesteld. Een tikkeltje verlegen misschien?

Verlegen? Zo'n beer van een vent? Gerrit kon het niet geloven. Het geval begon hem te interesseren. Hij moest er die jongen eens over aanspreken. Misschien kon hij helpen?

Op een avond, in het stamcafé van Kees, deed zich onverwacht een geschikt moment voor. Tilly, de serveerster, bracht het bier. Vooraan in de twintig, iets te mollig, iets te blond, iets te uitdagend, naderde ze hun tafeltje, zette de glazen neer, glimlachte uitsluitend naar Kees (Gerrit begreep meteen dat hij kansloos was), en streelde geroutineerd, zogenaamd per ongeluk, over zijn linkerwang. Gerrit, man van de wereld, zag direct: zij wil wel. Wat doet Kees nu? Kees deed niks. Hij lachte schaapachtig, kreeg een lichtrode kleur, transpireerde enigszins. Toen ze zich omdraaide, viel er een stilte tussen beide mannen. Opeens begon Kees zelf te praten. Kennelijk vertrouwde hij Gerrit.

"Hoe het komt, weet ik niet, maar met vrouwen kan ik niet omgaan. Ik voel me ongemakkelijk, onzeker, zonder enig zelfvertrouwen. Ze maken me schichtig, ik voel me dom, ik durf ze niet aan te kijken. Ik weet nooit wat ik moet antwoorden, ik denk alleen maar: hoe kom ik van haar af? En als ze dan weglopen, heb ik weer spijt, voel ik me schuldig, vervloek mijn onbeholpenheid. Want begrijp me goed: ik ben een gezonde jongen, alles functioneert, ik zou dolgraag een lieve vriendin willen hebben. Tilly vind ik overigens te ordinair."
"Is er dan iemand die je wel aardig vindt?"
Kees keek even verrast op, aarzelde, en antwoordde: "Ja, ik heb wel een leuk meisje op het oog. Ze werkt in de boekhandel van Walraven."
Gerrit, als boekenwurm bekend met boekwinkels en het personeel aldaar, wist meteen wie hij bedoelde: "Oh, Marieke! Die donkere met die paardenstaart! Waar ken je haar van?"
"De middelbare school. Ze heeft nog bij me in de klas gezeten. Een paar jaar samengewoond, maar dat is nu uit."
Gerrit dacht na. "Heb je haar al eens mee uit gevraagd?"
"Nee. Ik heb geen idee hoe ik dat moet aanpakken."
"Goed", zei Gerrit. "Dan gaan we samen daaraan werken. Morgen bedenken we een strijdplan."

De volgende avond, deze keer bij Gerrit thuis met zijn Truus als begripvolle vrouwelijke coach, bespraken ze hoe Kees gekleed zou zijn, wat hij zou zeggen, hoe hij moest kijken ("Diep in haar ogen!" wist Truus) . Ze repeteerden een paar keer, waarbij Truus haar rol zó goed speelde, dat Kees ook hier blozend stond te stotteren. Maar omdat hij voor het eerst in zijn leven over zijn probleem gesproken had en nu nuttig advies kreeg, bleek hij vastbesloten zijn missie tot een goed einde te brengen.
"Donderdagmiddag om twee uur verwacht ik je op de hoek van de Schoolstraat", besliste Gerrit. "Je moet vandaar ongeveer vijftig meter lopen om bij Walraven te zijn. Je stapt naar binnen en houdt je praatje. Afgesproken?"
"Akkoord", bevestigde Kees onverwacht zelfbewust.

Donderdagmiddag twee uur, hoek Kerkstraat. Gerrit en Kees staan zwijgend tegenover elkaar. Zelfs Gerrit voelt zijn hart heftiger kloppen en het lijkt wel of er zweet in zijn handen staat. Kees is alleen wat bleker dan anders. Als Gerrit hem strak aankijkt en knikt, draait hij zich om en begint langzaam de lange straat af te lopen; aan de rechterkant, ook op een hoek, zit Walraven. Aanvankelijk is zijn tred pittig, doelgericht. Halverwege verslapt hij wat. Hij kijkt om, onzeker lijkt wel. Met krachtige armbewegingen stuurt Gerrit hem voorwaarts. Langzaam sjokt hij verder. Hij staat nu voor de deur van de winkel. Hulpeloos draait hij zich om en haalt zijn schouders op. In de verte gebaart Gerrit verhit dat hij de deur moet openen. Kees steekt zijn hand uit, trekt dan terug, doet het nog eens. Dan pakt hij de klink vast. Nog even kijkt hij in Gerrits richting. Die knikt hem bemoedigend toe. Kees maakt een stap naar voren, aarzelt even. Dan grijpt hij plotseling gedecideerd de klink, drukt die naar beneden en stapt naar binnen.

En terwijl Gerrit wat nerveus rondjes aan het lopen is, dringt die oeroude wijsheid weer aan hem op: de belangrijkste dingen in je leven moet je zelf doen, echt helemaal alleen, puur op eigen kracht.



19-11-2017

MANNEN ZONDER VROUW

Wat doet een man die zonder vrouw komt te zitten? Wat voor een type man is hij eigenlijk? In het openingsverhaal Drive My Car laat auteur Haruki Murakami (Kioto, Japan; 1949) zien hoe acteur Kafuku reageert op de niet onverwachte dood (baarmoederkanker) van zijn nog betrekkelijk jonge vrouw. Hij denkt veel over hun huwelijk na. Zij was erg mooi, en daarvan maakte ze gebruik door vier keer een andere minnaar te hebben. Ze praatte daar nooit over, maar Kafaku zag telkens aan haar gedrag dat het weer zo ver was. Vooral na haar dood bleef hem de vraag kwellen: waarom? Ze had in geen enkel opzicht over hem te klagen en dat deed ze ook niet, die minnaars waren helemaal niet bijzonder, dus...? Hij berust in zijn saaie leven, maar het overspelige gedrag van zijn overleden echtgenote blijft hem achtervolgen, totdat, niet toevallig, een andere vrouw hem op het spoor brengt. Ach, waarom zijn ze ook zo raadselachtig? 

Een man kan zich ook van zijn vriendin losmaken en voor het avontuur kiezen. Kitaru kende in Yesterday zijn vriendin al vanaf de lagere school. Ze werd almaar mooier, iedereen zag beiden als een paar dat onherroepelijk zou trouwen en altijd gelukkig zijn, en dat benauwde Kitaru. "Is het wel goed dat het leven zo glad en rimpellos voortkabbelt?" Hij tracht haar op een slimme manier aan de verteller over te doen, wat niet lukt. Jaren later hoort deze dat Kitaru toch wel degelijk in zijn eentje naar de Verenigde Staten getrokken is. Een man alleen, die dus gekozen heeft voor vrijheid en ongebondenheid.

Dokter Tokai in Een onafhankelijk orgaan lijkt het allemaal perfect voor elkaar te hebben. Hij is 52 jaar, chirurg in een uitstekend lopende kliniek, nooit getrouwd, nooit samengewoond. Vriendinnen heeft hij genoeg, getrouwde of ongetrouwde, vaak vier of vijf tegelijk. Altijd even vriendelijk tegenover iedereen, een opgewekt humeur, maakt zich jarenlang nergens druk om, een aangename, egocentrische man. Totdat hij op een dag echt verliefd wordt, en hij zich de vraag stelt waar ieder weldenkend mens een antwoord op moet zien te vinden: wat ben ik voor godsnaam voor iemand? Een vrouw die haar partner een spiegel voorhoudt ... er bestaan mannen die daar niet tegen kunnen.

Ook met Kino in het gelijknamige verhaal loopt het niet zo best af, terwijl hij toch een geboren einzelgänger is: "Hij aanvaardde eenzaamheid, stilte en afzondering zo natuurlijk als uitgedroogde grond de regen opneemt."  In het titelverhaal, dat eigenlijk meer een beschouwing is en waar deze intrigerende bundel mannenstudies mee afgesloten wordt, zegt de auteur het nog eens duidelijk: "Soms betekent het verliezen van één vrouw dat je alle vrouwen verliest. Op zo'n manier worden we mannen zonder vrouw." Vrouwen, wil Murakami maar zeggen, winnen eigenlijk haast altijd. En hier en nu even van man tot man: houd een vrouw onder handbereik, anders ben je reddeloos verloren. Ik ga meer van deze Japanner lezen.
Haruki Murakami, Mannen zonder vrouw. Tokyo, 2013. Vertaling Jacques Westerhoven. Amsterdam, 2016, tweede druk. 285 blz.

18-11-2017

NOCTURNES VAN ISHIGURO

In zijn verhalenbundel Nocturnes neemt Kazuo Ishiguro, winnaar van de Nobelprijs voor literatuur 2017, ons mee naar de wereld van beroepsmuzikanten en anderen voor wie muziek een levenslange passie is. We ontmoeten een crooner, een gitarist, een singer - songwriter, een ouder zangduo van Zwitserse volksliedjes, een saxofonist, een cellist. Eens waren ze jong en talentvol, vastbesloten de wereld te veroveren met hun composities en performances, het middelpunt vormend van uitzinnige massa's of aandachtig luisterende vakbroeders. Ishiguro strooit met titels uit het Great American Songbook: One for my baby, By the time I get to Phoenix, I fall in love so easily, April in Paris. Ook zij roepen een sfeer op van hoop, verlangen, teleurstelling en vooral vergankelijkheid.

Kijk bijvoorbeeld eens naar Tony Gardner in Crooner. Lang een geliefd zanger geweest, inmiddels op zijn retour, doet hij nog één, haast absurde, in ieder geval cynische poging om publiciteit te genereren. Daar moet echt alles voor wijken. En Ray in Come rain or come shine, die in zijn jonge jaren zo hartstochtelijk met Emily kon discussiëren over hun geliefde oude Broadwaysongs, moet vaststellen dat ze is verworden tot een verbitterde carrièrevrouw. Trouwens, wat moet Steve, de jazzsaxofonist uit Nocturne, wel niet met zich laten doen om niet meer die commerciële shit te hoeven spelen, terwijl zijn vrouw ook nog van hem weggelopen is? Lindy, de ex - vrouw van Tony Gardner, geeft hem de cynische troost mee: "Er is zoveel meer in het leven dan alleen van iemand houden."

Een muzikant trekt van plein naar zaal naar tent, applaus in ontvangst nemend, teleurstellingen incasserend, af en toe hoop koesterend. De collega's met wie hij werkt, komen en gaan. Na verloop van tijd beseft hij dat de boezemvrienden van nu de uit het oog verloren vreemden van morgen zullen zijn. Zo vergaat het de muzikant, zo vergaat het eigenlijk iedereen.

Nee, het is geen tragische bundel geworden. Ishiguro schrijft ingetogen, doet niet aan gezochte symboliek, is nooit ordinair. Hij heeft gevoel voor humor en weet volstrekt absurde situaties te bedenken; zie daarvoor  Come rain or come shine en al helemaal Nocturne. U zult daar scènes in aantreffen die John Cleese bedacht zou kunnen hebben. Op naar zijn zes romans, want daarop berust vooral zijn roem. Ik houd u op de hoogte.
Kazuo Ishiguro, Nocturnes. Vijf verhalen over muziek en het vallen van de avond. Vertaling uit het Egels van Marian Lameris en Liesbeth Teixeira de Mattos. Amsterdam, 2009. 207 blz.

20-10-2017

DE BANALITEIT VAN HET KWAAD

Hoe ziet Het Kwaad dat ons dagelijks omringt en complete beschavingen kan vernietigen, er eigenlijk uit? Wordt het bedreven door duivelse mannen met een sadistische inslag die giftige ideeën op een weerloze bevolking loslaten? Ja, dat kan. Maar toen Hannah Arendt (Hannover; 1906 - 1975) in april 1961 te Jeruzalem het proces tegen Adolf Eichmann (Solingen; 1906 - 1962) bijwoonde, begreep ze al gauw dat Het Kwaad 'doodnormaal' , en daarom des te gevaarlijker kan  zijn.

Adolf Eichmann was een jaar ervoor door de Israëlische geheime politie gekidnapt en van Buenos Aires naar Jeruzalem overgebracht om daar berecht te worden. Hij was de nazi die tijdens de Tweede Wereldoorlog in opdracht van zijn superieuren de transporten van honderdduizenden joden naar de vernietigingskampen had georganiseerd. Het uitroeien van het joodse volk, waar en hoe dat moest gebeuren,  hij was er volledig van op de hoogte. Ahrendt ziet hem zitten onder een glazen koepel in de rechtszaal: slank, kalend, kunstgebit, gemiddelde lengte, bijziend, met nerveuze trekken rond zijn mond. Een doodgewone man, niet erg intelligent, die zich voor zijn daden moet verantwoorden. Gedurende de 121 rechtszittingen noemt hij zichzelf een gematigde nazi, zeker geen antisemiet, en Ahrendt is bereid hem te geloven. Spijt heeft hij niet. "Reue ist für kleine Kinder", pleegt hij te zeggen, al geeft hij toe dat de misdaden tegen het joodse volk wanstaltig zijn geweest. Psychologen rapporteren dat Eichmann geestelijk normaal is, absoluut geen psychopaat. Hoe zit het dan met zijn geweten?

Zijn eerste massadeportaties vonden plaats in september 1941. Toen bleek dat het hier ging om Duitse joden, aarzelde hij. Vier weken lang sprak zijn geweten, want onder de toekomstige doden zaten er ongetwijfeld bij die hij gekend had. Daarna was het over. Vanaf januari 1942 deed hij waar hij zo goed in was: organiseren en onderhandelen. Op school had hij niets gepresteerd, in de maatschappij was hij mislukt, nu kon hij carrière maken. "Ein Schreibtischmörder" noemde Hausner, de aanklager, hem.

Ahrendt ziet in Eichmann een man die niet of nauwelijks in staat is iets vanuit andermans oogpunt te bekijken. Ook heeft hij nooit echt stilgestaan bij wat hij deed. Geen domheid, pure gedachteloosheid, gehoorzaam je taak uitvoeren, meer niet. Hoeveel brave burgers zouden doen zoals hij? Lekker meelopen met de grote groep? Zo alledaags, zo banaal kan het kwaad zijn. Op YouTube zijn nog verschillende interviews te zien, waar zij op het een en ander ingaat.

Adolf Eichmann werd op 31 mei 1962 kort voor middernacht opgehangen, zijn lijk gecremeerd en de as over de Middellandse Zee uitgestrooid. Terecht, deze doodstraf, oordeelt Hannah Ahrendt, die in haar boek veel plaats inruimt voor de diverse juridische aspecten van deze historische rechtszaak. Voor mensen die menen het recht te hebben dat zij kunnen beslissen welke volken op deze aarde mogen leven en welke niet, is hier absoluut geen plaats.
Hannah Arendt, Eichmann in Jeruzalem. De banaliteit van het kwaad. Vertaling W.J.P. Scholtz, met een voorwoord van Ido de Haan. Oorspronkelijke uitgave New York, 1963. Nederlandse uitgave 1969; achtste druk 2017,Uitgeverij Atlas Contact. 447 blz.



07-10-2017

EEN TWEEDE KANS

Vanuit zijn ooghoeken zag Gerrit dat een oudere vrouw met zwartgeverfd haar hem vanachter een grote ronde zonnebril  zat te bestuderen. Gemakkelijk achterover leunend in zijn stoel nam Gerrit het voetbalnieuws door in de V.I., terwijl hij zijn blik liet gaan over het terras, dat in het centrum van de stad gelegen was. Zo had hij ook de vrouw opgemerkt, die een paar stoelen verderop van haar witte wijn nipte. Toch wel vroeg in de middag, vond Gerrit. Terwijl hij door zijn voetbaltijdschrift bladerde, nam hij af en toe met kennersogen de zwartgeverfde op, die kennelijk ook in hem geïnteresseerd leek. Kende hij haar? Neu. Was ze knap? Ach... Toch wel aantrekkelijk? Ja...ja... heeft wel wat. Hoezo? Niet zozeer haar gezicht, maar meer haar figuur...sappig...op de juiste plaatsen rond. En haar benen? Gerrit was namelijk een benenman. Helaas, ze zijn nu niet zo goed te zien.

Terwijl al deze overwegingen door zijn hoofd speelden, zag Gerrit dat de zwarte een andere vrouw - roodharig en sproetig - wenkte om bij haar te komen zitten. Zij gingen zó vertrouwelijk met elkaar smiespelen dat hij begreep hier met goede vriendinnen te maken te hebben. Tot zijn lichte ontsteltenis kon hij uit hun gebaren, armbewegingen en schichtige blikken in zijn richting afleiden dat ze het over hem hadden. Gerrit kreeg het er warm van. Had hij iets verkeerds aan? Stond zijn gulp open? Hadden ze bij hem in de klas gezeten? Ze zaten toch niet te giechelen?

Opeens staat de roodharige aan zijn tafeltje. "Meneer, mag ik u iets vragen?"
"Natuurlijk, mevrouw", antwoordt Gerrit hoffelijk, maar inwendig lichtelijk opgewonden.
" Kent u die mevrouw die daar zit, mijn vriendin, met dat zwarte haar, misschien van vroeger?" Ze wijst de betreffende dame ten overvloede nog maar eens aan; deze glimlacht terug, met een jongemeisjesachtige blos op haar wangen. Die haren zijn toch wel erg zwart, denkt Gerrit. Toch, langzaam, komen er beelden van dansavondjes bij hem naar boven. Hij begint plezier in deze situatie te krijgen. De gentleman in hem staat op en zegt:
"Dames, mag ik u aan mijn tafel uitnodigen? Neemt u toch plaats. Wat mag ik u aanbieden?"
Ze schuiven aan, stellen zich aan elkaar voor. De zwarte blijkt Tilly en nog iets te heten, de roodharige Chantal Smeets. Er valt een stilte.
"Waren jullie misschien lid van de instuif, lang, lang geleden? " vraagt Gerrit, wiens geheugen op toeren begint te komen.
De dames knikken glimlachend. Ja, een paar jaar hebben ze die dansavondjes op zondag, bedoeld voor jonge mensen rond de twintig, zeer regelmatig bezocht.
"Ik ben daar maar een paar maanden lid van geweest", denkt Gerrit hardop na. " Ik kon goed voetballen. 's Zondags mocht ik al gauw met het eerste meedoen. En ik moest ook nog het huiswerk voor maandag maken."
Plotseling doemen wat beelden van toen in zijn hoofd op. Ze zijn nog onscherp, maar daar kan aan gewerkt worden. Hij gaat rechtop zitten, kijkt Tilly zó triomfantelijk aan dat ze er opnieuw van bloost, en vraagt: "Had u toen op de instuif aanvankelijk een kapsel met hoog opgestoken haar? Met een strik erin?"  Glimlachend knikt ze. Ze is toch wel erg opgemaakt, vindt Gerrit. "En op een avond kwam u met heel kort geknipt haar, een soort rattenkopje, zonder strik dus, en zwart geverfd." Toch een tikkeltje ordinair, denkt hij.
De dames klappen opgewonden in hun handen. "Ja, zo was het!"  roepen ze enthousiast uit. "Dat was een hele sensatie. Allerlei vriendinnen spraken er haar toen op aan."
En niet alleen vriendinnen, herinnert Gerrit zich. Ook veel jongens stonden belangstellend te kijken en de moedigste gingen informeren wat Tilly nou weer gedaan had. Want Tilly was populair bij de mannen. Ze had een goed figuur, bolde op de juiste plaatsen, beschikte over mooie benen die goed zichtbaar waren omdat ze vaak kort droeg, en kon uitstekend dansen. Altijd dwarrelden er wel mannen om haar heen, dus er waren voor de jonge Gerrit redenen genoeg om haar niet te benaderen. Te veel concurrentie en zijn danskwaliteiten hielden ook niet over. Maar inderdaad, vanuit zijn veilige hoekje bij de bar mocht hij graag naar haar kijken. Aan de andere kant: altijd iets te veel oogschaduw. te rode lippenstift, te korte rokjes.
" Ja, op een gegeven moment misten we u", hoort hij Tilly plotseling zeggen. Ze blijkt over een zachte stem te beschikken, en Nederlands te spreken met het accent van de streek. "Chantal en ik hadden het vaak over u, want u viel toch wel op."
Juichende trompetten schallen in zijn oren, maar hij beheerst zich. "Oh, ja? Hoezo?"
Chantal neemt het even over. "Lang, slank, dat mooie, dikke, zwarte haar. Tilly viel altijd op lange, donkere mannen", verklaart ze.
"Maar ik ben met een kleine rooie getrouwd", voegt Tilly er met een berustende glimlach aan toe. "En inmiddels gescheiden", beklemtoont ze, schouderophalend.
Na al die bekentenissen vindt Gerrit dat hij wat moet terugdoen. "Ik heb vaak naar je staan te kijken", bekent hij.
"Dat weet ik. En ik stond maar te hopen: wanneer komt hij nou?"
"De concurrentie was te groot. Daar kon ik niet tegenop."
Alle drie zwijgen ze glimlachend, terugdenkend aan een tijd die zoveel beloofde en oneindig leek.

Na een paar minuten meditatie neemt Chantal op zakelijke toon het woord. "Als ik het dus goed begrijp, vonden jullie elkaar indertijd erg leuk." Tilly en Gerrit kijken elkaar aan en knikken vervolgens instemmend. Ze heeft wat goedkoops, maar daardoor ook iets charmants, beseft Gerrit. Mijn hele leven viel ik altijd maar op die keurige hockeymeisjes. Dit is wat anders!
"Gerrit", vervolgt Chantal vastberaden, "Tilly is gescheiden. Hoe is het met jou?" 
"Ik ben nooit getrouwd geweest, maar ik heb wel diverse keren samengewoond. Momenteel woon ik alleen."  
"Elke zondagmiddag is er in Castenray dansen voor senioren", weet Chantal. "Is dat niks voor jullie?"
Voorzichtig kijkt Gerrit in de richting van Tilly. Ziet hij dat goed? Zijn haar ogen wat vochtig? Loopt haar mascara door?
Resoluut wendt hij zich tot haar. "Ik kom je zondagmiddag met de auto ophalen. Hoe laat zal ik bij je zijn?  En vooral: waar woon je eigenlijk?"






                                                                         

26-09-2017

VERDRIET IS HET DING MET VEREN

Wat heb je als jeugdige, kersverse weduwnaar nodig om jezelf en je twee jongens er weer bovenop te helpen? Een kraai, denkt de vader. En dat is geen toeval, want hij werkt aan een biografie van de Engelse dichter Ted Hughes, en die publiceerde in 1970 de bundel Crow, waarin een kraai als hoofdpersoon optreedt. Vijf dagen na de dood van vrouw en moeder belt er een sprekende Kraai van ongewone afmetingen bij het drietal aan. Hij deelt meteen mee wat hij komt doen: "Ik ga pas weg als je me niet meer nodig hebt." Het beest is zó sterk dat het vader met gemak optilt en beschikt over één glanzend gitzwart oog, zo groot als een mannengezicht. Een fabeldier dus.

In het drieluik met de titels Een vlaag nacht, Verdediging van het nest en Verlof om op te krassen vertellen de personages Vader en Jongens (een tweeling) over hun onderlinge relatie, hun vrouw/moeder, hun herinneringen aan de tijd toen ze nog met hun vieren waren. Kraai luistert, grijpt soms in, gaat in discussie. Hij noemt zichzelf  "een smak zwarte veren en een stank van dood." Vooral moederloze kindertjes interesseren hem. En inderdaad, de dood komt vaak ter sprake: een oma, een dood vossenjong, een vertrappelde vis, omgevallen bomen. Want alles verdwijnt, toch?

Omdat ze uit hulpeloosheid graag clichés gebruiken, beginnen bevriende mannen namens hun goedbedoelende vrouwen na een jaar of twee te praten over het leven dat weer zijn gangetje gaat en ook weer opgepakt dient te worden. Maar Kraai vindt dat ook: "Verlof om op te krassen, ik ben klaar." En de Jongens herinneren zich: "Papa zei dat het hoog tijd was om mama's as te verstrooien." Dat gebeurt op de plek waar ze het meest van hield, en onderweg in de auto vertelt vader zijn zoons dat hij al die onzin over Kraai achter zich had gelaten. Maar toch, fabeldieren, literatuur, de gedichten van Ted Hughes, ze bleken allemaal geschikt om het leed te verzachten.

Verdriet is het ding met veren, in Engeland en daarbuiten alom geprezen, gaat over eindeloos groot verdriet en het verwerken daarvan. Alle mogelijke literaire middelen worden aangewend om het onmogelijke te bewerkstelligen: drie stemmen vertellen in een drieluik hun ervaringen, als in een collage wordt met behulp van een verzonnen dier alles met elkaar verbonden. Soms gebeurt dat in proza, soms in poëzie. Vader is literair begaafd, dus gebruikt hij weleens zinnen als: "We zullen nooit meer ruziemaken, onze heerlijke felle voorgeprogrammeerde bekvechterijen. Ons priegelige kruissteekpatroon van gekibbel."  Ook Kraai krijgt, als verwijzend naar Crow van Hughes, iets bijzonders mee: hij praat nogal eens in alliteraties: "katoenen knulletjes die stilletjes liggen te slapen", "knusjes kauwde ik zijn tenen". Ook andere rijmen  past hij toe: "snoezelig - doezelig - poezelig", "floste - toste", "ronkend - dronken."  Een helse klus voor de vertaler, die terecht ook in de prijzen is gevallen.

Een bijzonder boek dus van Max Porter, een betrekkelijk jonge debutant (Engeland, 1981), die weet te ontroeren, te verbazen, soms ook lichte ergernis opwekt, omdat zijn taalspel hier en daar geforceerd aandoet en aanstellerige vormen aanneemt. Zo van: kijk mij nu toch eens doen. Maar origineel? Nou en of.
Max Porter, Verdriet is het ding met veren. Vertaald door Saskia van der Lingen. Oorspronkelijke titel: Grief is the thing with feathers. Londen, 2015. Nederlandse uitgave: Amsterdam, 2016. 121 blz.

13-09-2017

CANDIDE OF HET OPTIMISME

Als er een God bestaat die alles weet, alles ziet en almachtig is, hoe kan het dan dat het kwaad zo nadrukkelijk in de wereld aanwezig is? Dat goede mensen een ellendig leven hebben? Dat aardbevingen en overstromingen hele volken in het ongeluk storten? In de loop der eeuwen hebben talloze theologen en filosofen zich over dit vraagstuk gebogen. Een van hen was de filosoof, natuurwetenschapper en wiskundige Gottfried Wilhelm Leibniz (Leipzig; 1646 - 1716) die in 1710 een Theodicee ( d.w.z. rechtvaardiging van God) publiceerde, waarin hij stelde dat God met onze wereld de beste van alle mogelijke werelden heeft geschapen. Een volmaakte wereld is onhaalbaar, want de mens kent zijn gebreken en beschikt over een vrije wil, dus narigheid zal er altijd wel ergens zijn. Maar de hele schepping zit harmonieus in elkaar: ongeluk op de ene plek zal gecompenseerd worden door geluk elders. Bovendien zal al het kwaad vaak (niet altijd!) tot iets goeds leiden. En omdat Leibniz ook wel zag hoe blind onheil mensenlevens kan verwoesten, ging hij ervan uit dat je dan na je dood daarvoor in het hiernamaals gecompenseerd zou worden. Inderdaad, een optimistisch man.

Deze theorie raakte al snel populair. Ook Voltaire (1694 - 1778), Frans filosoof en gevreesd of gevierd om zijn spotzucht, had grote bewondering voor Leibniz' uiteenzetting. Dat veranderde radicaal toen op 1 november 1755 er in Lissabon een aardbeving plaatsvond die de stad verwoestte en 30.000 doden opleverde. Hoezo de beste van alle mogelijke werelden? Waar blijft die harmonische schepping? En in 1759 verschijnt, dan nog anoniem, Candide ou l'optimisme.

Vrees niet! Dit is geen saaie, almaar doorgaande opsomming van filosofische argumenten. Integendeel: in Candide bundelt Voltaire zijn niet geringe satirische , humoristische en kritische krachten om Leibniz belachelijk te maken. Candide is de hoofdpersoon van de gelijknamige novelle. De jongeman groeit op in een adellijk milieu, waar hij onderwezen wordt door Pangloss (= de man die alles aan elkaar kletst), die met Leibniz - citaten om zich heen strooit. Candide wordt gedwongen de wijde wereld in te trekken, constant op zoek naar zijn grote liefde Cunegonde èn naar de zin van het leven. Hij komt in aanraking met verraad, honger, oorlog, hebzucht, kannibalisme enz. Overal is het kwaad te vinden. Op de gekste plekken ontmoet hij Pangloss: nu eens als zwerver, overdekt met zweren, dan weer als galeislaaf, en telkens volhoudend dat dit toch wel degelijk de beste aller werelden is. Tussendoor grijpt Voltaire deze vertelling aan om een aantal persoonlijke vijanden met zijn spot te overladen. Uiteindelijk komen Candide, Pangloss en Cunegonde op een boerderijtje met een bewerkelijke tuin terecht. En, wijs geworden door de praktijk van het vaak zo rauwe leven, waarbij die prachtige filosofische theorieën zo bleek afsteken, houdt de sceptische Candide de anderen voor: "We moeten ons tuintje doen." Want zo'n bezigheid houdt de mens af van verveling, ondeugd en armoede. En alles begrijpen lukt een mens toch niet.

Leibniz zelf bleef een optimistisch man. Toen hij begin november 1716 het bed moest houden en zijn gezondheid begon te verslechteren, vond hij het niet nodig om een dominee te laten komen. Dat kon later nog wel. Hij vergiste zich; diezelfde avond overleed hij, 14 november, zeventig jaar oud.
Voltaire, Candide of Het optimisme. Vertaald door Hannie Vermeer - Pardoen, Amsterdam, 2003. 110 blz.

30-08-2017

NIET OP HET EERSTE GEZICHT

Achteraf was iedereen het er wel over eens dat Gerrit en Annet te snel samen gingen wonen. Ze kenden elkaar natuurlijk al van de middelbare school, maar toch. Annet had thuis voortdurend ruzie met haar stiefvader, dus wilde ze wel het huis uit. Gerrit zat al vanaf zijn achttiende op een studentenkamer en kon zichzelf uitstekend redden, maar de hele dag door een gezellige praatster om je heen is ook niet verkeerd. Daarom viel de beslissing al gauw: op hun twintigste woonden ze op een eenvoudig flatje, ergens in de Randstad.

Omdat Gerrit een baan had waarvoor hij de hele dag onderweg was en Annet nog studeerde, kon zij de huishoudelijke werkzaamheden verzorgen. Daar kwam echter niks van terecht. Als Gerrit rond half zeven 's avonds hongerig binnen stapte, stond het ontbijt nog op tafel, met Annet in pyjama op de bank. Ze bleek lui, slordig en iemand met een ochtendhumeur. De driftige Gerrit, altijd goedgekleed en een groot liefhebber van opgeruimde woonvertrekken, ging uiteindelijk maar zelf aan de slag. Hij kookte, stofzuigde, schrobde; Annet plaatste daar haar niet geringe charmes tegenover, maar de eerste scheurtjes in hun relatie werden zichtbaar. Er kwamen er nog zoveel bij, dat ze na een aantal jaren besloten om er een punt achter te zetten. Rond zijn dertigste was Gerrit alleen. 's Avonds en in de weekends zat hij stilletjes om zich heen te kijken. Nee, zo wilde hij niet verder leven. Hij nam contact op met een betrouwbaar, gerenommeerd bemiddelingsbureau, dat, na wat informatie ingewonnen te hebben, een afspraak voor hem regelde. Ze heette Joke, en op de foto leek ze niet onaardig. Woensdagmiddag, drie uur, in restaurant Duinzicht.

Het was druk in de zaak, Gerrit moest goed rondkijken om te zien waar ze zat. Dáár, aan het raam, met de Libelle in haar linkerhand en een rood sjaaltje om. Terwijl hij haar van een afstandje stond te bestuderen, zonk hem de moed in de schoenen. Was dat ze nou? Een flets, wat vermoeid gezicht, ouderwets kapsel, alledaags gekleed. Mijn hemel, wat een verschil met Annet, die dan ook altijd aanbidders om zich heen had. Waar was hij aan begonnen! Eén moment flitste het door hem heen: ze heeft me niet gezien, ik kan nu maken dat ik weg kom. Maar dat vond hij laf. Een half uurtje praten en dan wegwezen? Ook zielig. En nu kon het al niet meer, want ze had hem ontdekt en zwaaide uitnodigend naar hem. Met lood in de schoenen, een bezwaard gemoed, een doffe blik en hangende schouders slofte hij naar haar tafeltje toe.

Ze bleek vriendelijk en spraakzaam te zijn. De gebruikelijke pijnlijke stiltes die al gauw optreden tussen mensen die elkaar niet kennen, bleven achterwege. Ze stelde de goede vragen, reageerde adequaat en met gevoel voor humor op zijn antwoorden, zodat het snel een geanimeerd gesprek werd. Toen hij haar nog eens goed bekeek, vielen hem haar ogen op. Grijs, een tikkeltje scheef, plagend, intrigerend. Is er niet een Brabantse zangeres die ook van die opwindende ogen heeft, dacht hij. Met zo'n korte naam. Terwijl hij daarover peinsde, bleef hij haar ogen vasthouden. Dat amuseerde Joke; ze bleef strak terugkijken, zodat Gerrit er een beetje verlegen van werd. Het begin van een band?

Ze kon hem niet alleen op zijn gemak stellen, ze kon ook uitstekend verhalen vertellen. Over haar jeugd in Zandvoort bijvoorbeeld, haar beroep als fysiotherapeut, haar carrière als vooraanstaand hockeyster. Ze had een aangename stem, vond Gerrit, het was prettig om naar haar te luisteren. Echt zo'n stem die het goed zou doen op de radio. Trouwens, met haar figuur was ook niets mis. Dat ze nog steeds geregeld sportte, was haar wel aan te zien: slank, stevige benen, sterke schouders... er waren dus ook meevallers. Annet was altijd een beetje mollig geweest.

Na een paar glazen witte wijn voor haar en enkele biertjes voor hem raakten ze losser en openhartiger. Zwakke plekken, kleine gebreken, teleurstellingen: zoals haast elke vrouw praatte ook Joke daar makkelijker over dan Gerrit. Maar haar zelfspot leidde tot wederzijdse lachbuien, waarbij het hem opviel dat ze over zo'n luide, toch charmante, warme lach beschikte. Annet giechelde alleen maar een beetje, dít was het echte werk! Nog nagenietend liep hij naar het toilet, ondertussen de situatie overdenkend. Wat zou hij met haar doen? Eigenlijk beviel ze hem steeds beter!

Toen hij terugkwam bij hun tafeltje had hij zijn besluit genomen. Hij vergat haar fletse gezicht, haar onmodieuze kapsel, haar alledaagse japon. Joke had heel wat meer te bieden. "Zullen we onze kennismaking een vervolg geven?" vroeg hij. Ze keek hem even onderzoekend aan en antwoordde toen: "Nee. Meteen toen ik je zag, wist ik: dit is niet mijn type."

16-08-2017

OVER VERRAAD EN VERZET IN ANTWERPEN

Als de Tweede Wereldoorlog ook Antwerpen bereikt, is Wilfried Wils twintig jaar oud. Het lukt hem hulpagent te worden, en dat is heel plezierig, want nu hoeft hij niet als arbeider in Duitsland aan de slag te gaan. Dat hij als politieman jacht moet maken op jongemannen die ook aan de arbeidsdienst willen ontkomen, is pijnlijk maar onvermijdelijk. Daarover wordt in het korps trouwens niet gepraat; over andere zaken trouwens ook niet, want er lopen wat Duitsgezinden en jodenhaters rond, en de dreiging van verraad heerst alom.

Als de schok van de bezetting uitgewerkt is, leeft de bevolking zo normaal mogelijk verder. Maar Hollywoodfilms zijn vervangen door Duitse films met Zarah Leander, de joden wordt het leven steeds zuurder gemaakt, de zwarte handel bloeit op, en je past je zoveel mogelijk aan, terwijl je rondkijkt of er ergens voordeel te behalen valt. Zo arresteren Wilfried en zijn collega's zwarthandelaren, ze pakken hun spullen af, laten ze gaan, en delen onderling de buit. Serieus wordt het als Belgische agenten joodse gezinnen met huilende kinderen uit hun huis moeten verwijderen. Nog erger als ze dienen te assisteren bij razzia's, waarbij complete straten afgesloten worden, terwijl vrachtwagens af en aan rijden met daarin huisvaders, jonge moeders en oude mensen. Bevriende collega's als Jean en Lode spreken er openlijk schande van, maar Wilfried doet gewoon mee, het is zijn beroep, en hij duwt en slaat als het hem te lang duurt.

 Zijn mooie vriendin Yvette, met wie hij later zal trouwen, doorziet hem inmiddels. Voor de meesten is hij een wat gereserveerde, maar toch vriendelijke Antwerpse jongen, altijd bereid tot een aantal pinten in een gezellig vol café. Voor zichzelf heeft hij een poëtische kant, die hij Angelo noemt: hij leest en schrijft gedichten, wil ééns publiceren, kent Rimbaud en Paul van Ostaijen. Maar diep in hem, en Yvette weet dat, huist een smeerlap, een driftkikker, iemand die pijn kan doen als hij zich bedreigd weet. Dan jaagt hij zelfs volwassen kerels schrik aan.

Je ziet hem in het moeras wegzakken. Zeker, hij helpt joden en onderduikers. Antwerpen, de stad van de diamanten die geslepen en verhandeld moeten worden, is het rijk van de joden. Daarom zien èn Duitsers èn Vlamingen nu hun kans schoon om geld aan ze te verdienen. Maar Wilfried laat zich in Duitse cafés ook fêteren door belangrijke officieren, hij ontmoet afzichtelijke Antwerpse antisemieten om, zoals hij het uitdrukt, "goed te staan met smeerlappen". Bovendien: meeheulen met de Duitsers is toch een prachtig middel om aan een saai leven te ontsnappen? Zo iemand heet in het Vlaams: een tweezak.

Er zijn in het Nederlands inmiddels voldoende uitstekende oorlogsromans verschenen. Denk aan klassiekers als De donkere kamer van Damokles en De aanslag. Dat is enigszins filosofische georiënteerde, hoogstaande, literatuur. Wil is het echte, volle leven, bevolkt door beenhouwers, hoeren, kroegbazen en onversneden racisten, geschreven in een taal die daar nauw bij aansluit. Iedereen denkt toch vooral aan zichzelf, idealen bestaan niet, een Nieuwe Tijd zal nooit aanbreken.  Huiveringwekkend! Meeslepend!
Jeroen Olyslaegers, Wil. Amsterdam-Antwerpen, 2016. 333 blz.

01-08-2017

THE SENSE OF AN ENDING

Als gepensioneerde leidt Tony Webster een aangenaam, dus teruggetrokken leventje, met als hobby het verkopen van tweedehands Leica - camera's. De contacten met zijn ex - vrouw Margaret en zwangere dochter Susie verlopen naar tevredenheid van alle partijen, hoewel af en toe blijkt dat hij ze eigenlijk niet begrijpt. Zo vraagt hij geregeld: "Pardon?", "Wat bedoel je?", "Ik geloof dat ik je niet helemaal kan volgen." Dat wordt zelfs een beetje pijnlijk als hij Margaret onverhoeds toevoegt: "Waarom ben je indertijd eigenlijk bij me weggegaan?" Zij kan dan slechts meewarig met haar hoofd schudden. En Susie lukt het niet om Tony uit te leggen waarom ze wèl een kind verwacht, maar gèèn man wil. Het zal u dus niet verbazen dat internet een onbetreden gebied voor hem is.

Zijn rust wordt wreed verstoord als hij een kleine erfenis tegemoet kan zien van Sarah Ford, de moeder van zijn eerste grote liefde Veronica. Heel zijn verleden van onzekere, onhandige, seksueel gefrustreerde student Engelse literatuur komt als een boemerang terug. Hij ziet ze weer voor zich: de docenten en enkele studievrienden, zoals de briljante Adrian Finn en de verleidelijke Veronica. Tony mocht eens bij haar thuis logeren: een intellectuele, welgestelde familie, met een verstrooide vader, een aantrekkelijke moeder, een arrogante broer.

Zoals iedereen die duidelijk meer jaren àchter dan vòòr zich heeft, wil Tony weleens weten wat er van al die mensen geworden is. Dat erfenisje wakkert zijn nieuwsgierigheid nog eens aan, zeker als er sprake blijkt te zijn  van een dagboek van de zozeer door hem bewonderde Adrian. En Veronica ... hoe zou ze er nu uitzien?

Uiteindelijk zullen er voor Tony geen vragen meer over blijven. En wat zeker zo belangrijk is: hij ontdekt ook zichzelf. Alle reden om aan de mensen die dat verdienen zijn excuses aan te bieden, want een prettige man is hij nooit geweest. Zo zinvol kan een speurtocht dus zijn. Wat een Engelse, melancholieke, wijze film!
The Sense of an Ending. Regisseur: Ritesh Batra. Acteurs: Jim Broadbent, Charlotte Rampling, Michelle Dockery. Land: Verenigd Koninkrijk. Uitgebracht in Nederland: mei 2017.

24-07-2017

EEN DORP IN VERWARRING

Toen bankdirecteur Janssen enkele jaren geleden na het overlijden van zijn vrouw naar Sevenum vertrok, zette hij zijn vrijstaande landhuis in de verkoop. Zeer ruime woonkamer, vier slaapkamers, nieuwe keuken, overal gazons, dubbele garage. Het geheel met witte kalk bepleisterde pand maakt een voorname indruk. Wat moest dat wel niet opbrengen? vroeg heel Kronenberg zich af. En wie komt hier dan te wonen? Van Janssen, toch al een zwijgzaam man, kreeg je niets te horen. Hij had zich trouwens toch nooit echt thuis gevoeld in het dorp.

 Kronenberg met zijn knap 1200 inwoners ligt wat geïsoleerd, met slechts enkele dorpjes op een paar kilometer afstand. De normale inkopen kun je nog wel afhandelen bij de slager of de bakker, voor sterkedrank loop je binnen bij Willems tegenover de kerk en verder moet je maar zien. Zonder auto kun je eigenlijk niet. Burenhulp is dus essentieel, niet alleen voor noodgevallen, ook voor tamelijk alledaagse problemen. En vergeet niet dat men elkaar hier kent. Families vloeien in elkaar over, want iedereen is met elkaar getrouwd, verwant, of heeft met de ander in de klas gezeten.

Wanneer je als vreemdeling wil inburgeren, is er één goede raad: stort je in het verenigingsleven. Dat is makkelijk genoeg: Kronenberg heeft een voetbalclub, een fanfare, de Kronenbergse Vrouwen, de Zonnebloem, de dorpsraad, een carnavalsvereniging. Meld je aan, word lid, ga ergens kijken, doe een partijtje biljart in het café van Jeu Jorissen, en als je je normaal gedraagt, niet opschept, niet alles beter wil weten, je huis en tuin fatsoenlijk onderhoudt en eventueel op zondag naar de kerk gaat, dan hoor je er na verloop van tijd gewoon bij. Hoewel, je zult altijd iemand van buiten blijven.

Het huis zal ruim een jaar leeg hebben gestaan, toen er een nieuwe bewoner kwam opdagen. Toos van Hees, die er schuin tegenover woont, herinnert het zich nog goed. Eerst reden er een paar verhuiswagens uit Heerhugowaard de oprijlaan op, daarna een grote, glimmende Mercedes. Een lange, sportief en toch duur geklede heer stapte uit, vergezeld door makelaar Peters uit Horst. De voordeur werd geopend, dozen, kasten, manden werden naar binnen gedragen, en aan het einde van de dag was Kronenberg een inwoner rijker. Hij heet Sjaak Hamelink, heeft het pand gekocht of gehuurd, is alleenstaand, ongeveer vijftig jaar, snorretje, grijs haar, hoog voorhoofd, kennelijk vermogend, al weet niemand waar hij zijn geld mee verdiend heeft. Een gedistingeerde, toch makkelijk benaderbare heer, die alle nieuwsgierige vragen beantwoordt met een innemende glimlach, want tegenover iedereen is hij, op elk uur van de dag, ongeacht het weer of het jaargetijde, even beminnelijk.

Stap voor stap, zonder zich te haasten, iedere vorm van irritatie vermijdend, neemt Hamelink deel aan het dorpsleven. Hij bezoekt de thuiswedstrijden van Kronenbergse Boys en gaat in de rust een kop koffie in de kantine drinken. Gemoedelijk pratend met omstanders laat  hij onnadrukkelijk blijken over voetbalkennis te beschikken. Op een zondagavond waagt hij zich in het café van Jeu, waar hij al gauw de beginselen van het toepen en rikken onder de knie krijgt. Maar onder mannen word je getest. Na een paar potjes legt Hamelink zijn kaarten op tafel. Hij kijkt Sef, een automonteur met reusachtige handen, indringend aan. "Ik weet dat je een extra kaart in je handpalm verborgen hebt", zegt hij. "Trouwens, de rechterbovenhoek van de azen heb je omgebogen." Sef trekt even verbaasd zijn wenkbrauwen op, glimlacht waarderend, draait zich naar Jeu om en roept:" Deze man drinkt de hele avond van mij." Als de Kronenbergse Vrouwen door zijn bemiddeling Renate Dorrestein mogen verwelkomen voor een lezing, stijgt zijn aanzien  snel.

De eerste die onraad rook, was hoofdonderwijzer Kees Beek. Iedereen respecteerde hem, niemand mocht hem. Hij was gewend altijd gelijk te krijgen, wat tot een arrogante houding leidde. Gedreven door ijdelheid ging hij in allerlei besturen zitten, waarbij hij er goed op lette dat de voordelen die bepaalde functies opleverde, door hem konden worden opgeëist. Omdat hij graag in het middelpunt stond, hield hij ook alle toespraken. Kees kwam dan statig aangelopen, keek streng om zich heen en begon op een plechtige toon te spreken. Maar omdat hij alleen in zichzelf geïnteresseerd was, waren zijn speeches over jubilarissen voorspelbaar en langdradig. Ze werden hem dan ook, tot zijn ontzetting, afgenomen en wat nog veel harder aankwam: Hamelink werd populair, hem vond men wel aardig, en bovendien: Hamelink bleek een uitstekende bestuurder. Hij had charme, tact, hersens, dus toen de voetbalclub een penningmeester nodig had, werd Beek overgeslagen, en koos men voor Hamelink.

Er ging een hele tijd overheen, maar toen stegen er morrende geluiden op uit de dorpsgemeenschap. De slijter, de bakker, de slager, Jeu Jorissen, iedereen kreeg nog geld van hem. Trouwens, Toon Jacobs miste enkele hele speciale postzegels. En dat was voor Kees Beek het sein om tot actie over te gaan. Hij wist inzage te krijgen in de boeken van de voetbalclub en het vrouwengilde, en zag al gauw dat er gerommeld was.

Plotseling was Hamelink verdwenen. Overal waar rechercheurs gingen praten, hoorden ze hoe vriendelijk, sympathiek, innemend die man geweest was. Tsja, inderdaad, al die schulden...Maar dat vrijstaande landhuis is leeggehaald, de gazons liggen er verwilderd bij, en het bordje Te Koop heeft de makelaar duidelijk zichtbaar in het gras geplant. De vrouwen van Kronenberg echter mogen nog steeds vol weemoed praten over de enige Don Juan die het dorp ooit gekend heeft.

13-07-2017

HET LIJDEN VAN DE JONGE WERTHER

Zo verliefd te zijn als Werther is maar weinigen gegeven. Ga maar na: als haar koets wegrijdt zonder dat ze hem gegroet heeft, wellen er tranen bij hem op; als zijn vingers per ongeluk de hare raken en wanneer hun voeten onwillekeurig elkaar onder de tafel beroeren, gaan er sidderingen door zijn hele lichaam. En nu kennen Lotte en Werther elkaar nog maar nauwelijks. Wat moet dat later wel niet worden?

Werther, een jongeman van goeden huize die ergens landelijk in Duitsland woont, stuurt vanaf 4 mei 1771 brieven aan zijn vriend Wilhelm. Op 16 juni bericht hij opgewonden dat hij, op weg naar een dansavondje, ene Lotte in zijn koets mee moest laten rijden. Haar zwarte ogen, levendige lippen en blozende wangen fascineren hem, terwijl haar aangename conversatie en voorliefde voor dansen er mede toe bijdragen dat hij snel in vuur en vlam staat, en dat zal nooit meer veranderen.

Maar het lot is hem ongunstig gezind. Lotte heeft een verloofde, Albert, door en door keurig, die dus hoffelijk toestaat dat Werther geregeld op bezoek komt. Iedereen doet aardig, allen leven mee, maar verder krijgt Werther geen poot aan de grond. Hij raakt verbitterd, zoekt en krijgt een betrekking bij een gezant, maar de brave burgerij en de wurgende standenmaatschappij staan hem in hoge mate tegen, en hij breekt met alles en iedereen. Lotte raakt hij echter niet kwijt. Ze wordt een obsessie voor hem. Optimistische fantasieën, sombere bespiegelingen, opstandige hersenspinsels, ze krioelen dusdanig door zijn hoofd, dat Lotte hem bezorgd "ernstig ziek" noemt. Eens merkt ze terecht op: "Ik vrees dat het alleen maar de onmogelijkheid is om mij te bezitten die mij zo begerenswaardig maakt." Hij bezoekt het pas getrouwde echtpaar zó vaak en hij blijft dan zó lang plakken, onderwijl zijn beminde lastig vallend met zijn liefdesverdriet, dat hij wel iets van een stalker weg heeft. Langzaam maar zeker glijdt Werther weg in melancholische bespiegelingen, waaruit geen terugkeer mogelijk is.

De brievenroman Die Leiden des jungen Werther (1774) verscheen aanvankelijk anoniem, maar toen het boek in razend tempo in heel Europa populair werd, bleef de naam vam de auteur natuurlijk niet lang geheim. Johann Wolfgang Goethe, tot dusver actief als dichter en toneelschrijver, publiceerde met Werther zijn eerste roman. Hij is dan 24 jaar en voor altijd beroemd, mede door deze fameuze liefdesgeschiedenis. Waarom eigenlijk?

Het boek hoort tot de Sturm und Drang - periode, d.w.z.: jonge auteurs uit de burgerij pleiten voor persoonlijke gevoelsuitingen, afwijzen van autoriteit en traditie, vooral het hart en minder het verstand laten spreken, origineel zijn. Wel, daar doet Goethe volop aan mee. Met een aanstekelijk enthousiasme beschrijft hij zijn eigen liefdesverdriet: al spoedig lekte namelijk uit dat hij een ongelukkige liefde koesterde voor Charlotte (!) Buff, die al verloofd was, terwijl hij later tevergeefs naar de hand dong van Maximiliane La Roche. Maar de hartstocht van Werther, zijn verdriet en zijn hoop, zijn verlangen en zijn melancholie zijn zó treffend geschetst, dat Napoleon de roman zeven keer gelezen schijnt te hebben, en ook de moderne lezer er door beroerd wordt.

Vele decennia deed het verhaal de ronde dat er na het verschijnen van het boek in Europa opvallend veel zelfmoorden plaatsgevonden zouden hebben. Recent onderzoek heeft aangetoond dat dit echt niet het geval is geweest. Tussen wat mensen zeggen en wat ze uiteindelijk doen, ligt ook hier een grote afstand. Gelukkig maar.
Johann Wolfgang Goethe, Het lijden van de jonge Werther. Vertaald door Thérèse Cornips. Amsterdam, 2010. 174 blz.

04-07-2017

LOTTE IN WEIMAR

Het is al weer meer dan veertig jaar geleden dat de jonge  Goethe (Frankfurt am Main,1749 - 1832) als tamelijk onbekende schrijver in heel Europa beroemd werd met Die Leiden des jungen Werthers, uitgegeven in 1774. Johann Wolfgang had zich laten inspireren door zijn eigen hartstochtelijke maar vergeefse liefde voor de reeds verloofde Charlotte Buff. Toen hij inzag dat hij bij haar geen enkele kans maakte, vertrok hij in 1775 naar Weimar om daar de rest van zijn leven te blijven en, in dienst van de hertog van Saksen - Weimar - Eisenach een fantastische carrière op te bouwen. Als vooraanstaand dichter, toneelschrijver en romancier genoot hij faam, maar ook als wetenschapper en staatsman keek men vol ontzag naar hem op. Goethe was nationaal en internationaal een beroemdheid geworden en liet zich dat maar al te graag aanleunen. Na zijn vertrek nam hij met Charlotte en haar man, die hij als zijn vriend beschouwde, nooit meer contact op. Lotte, weduwe, moeder van elf kinderen, met een van ouderdom licht trillend hoofd, zou haar aanbidder graag nog één keer willen ontmoeten. Nu, na 44 jaar, ziet ze haar kans schoon. Haar zus woont in Weimar; met haar oudste dochter gaat ze haar familie bezoeken.

Zodra in september 1816 te Weimar bekend wordt dat Lotte uit de Werther in de stad verblijft, verdringt iedereen zich op het plein voor haar hotel om maar een glimp van die beroemde vrouw op te vangen. Sommigen weten met een goed verhaal haar persoonlijk te spreken te krijgen. Zo lukt het een Amerikaanse tekenares een portret van haar te maken; de geleerde heer Riemer, Goethes rechterhand loopt vol frustraties bij haar binnen; Adele Schopenhauer, zus van de later beroemde filosoof vertelt intimiteiten over vader en zoon Goethe, terwijl tenslotte zijn enige zoon zelf haar komt uitnodigen voor een diner met papa en nog zestien gasten. Nieuw is deze vergaande interesse niet voor Lotte: Werther was zó populair, velen hebben zich zó met de twee hoofdpersonen vereenzelvigd, dat nieuwsgierige lezers en vooral lezeressen die aantrekkelijke en standvastige vrouw weleens van dichtbij wilden zien. Wel nieuw voor haar is de manier waarop die alom aanbeden man omgaat met de mensen die hem omringen. Zijn uitspraak "Hoe fijn om oud te zijn en een groot man, en eerbied is onmisbaar", doet het ergste vrezen.

Goethes charme is onmiskenbaar. Als jongeman vrolijk, briljant en geestig; nu, op zijn zevenenzestigste,  vooral voornaam en hoffelijk. Deftig gekleed, zorgvuldig gekapt, met zijn zware lichaam zich wat houterig bewegend, loopt hij waardig van de ene eerbiedige gast naar de andere. Het valt Charlotte op dat hij de mensen niet meer aankijkt als ze hun blik op hem vestigen, maar dan wat onrustig met zijn blik ronddwaalt. Tijdens het diner, dus zittend, voelt hij zich duidelijk meer op zijn gemak. Goethe blijkt een "Sitzriese" te zijn: een man met een indrukwekkend bovenlichaam, maar met korte beentjes. Dankzij zijn prachtige kop, fraaie, diepe stem en dat machtige postuur trekt hij alle aandacht naar zich toe. Hij vertelt, entertaint zijn gasten, en allen luisteren onderdanig. Slechts een enkeling durft een opmerking te maken als hij zijn paradepaardjes berijdt: tegen Duitsers, voor Napoleon, over het betreurenswaardige lot van de joden.

Hoe gaat hij die avond met Charlotte om? Vormelijk, gedistantieerd, minzaam. Zij spreekt hem aan met "excellentie", hij brengt het niet verder dan "waarde vriendin"  en "u". Maar ze mag gedurende het diner naast hem zitten, en af en toe richt hij het woord tot haar. Ach ja, van oude mensen, de dingen die voorbijgaan.

Die ontmoeting na jaren tussen Goethe en Lotte Buff heeft inderdaad plaatsgevonden: Goethe vermeldt die kort in zijn dagboek, en de uitnodiging om met zijn rijtuig naar het theater te gaan en daar in zijn loge een voorstelling te bezoeken is ook teruggevonden. Een gesprek onder vier ogen heeft Goethe dus steeds vermeden. Thomas Mann verzon veel, maar met zijn enorme kennis van leven en werk van Goethe was hij heel goed in staat een boeiend portret van de man en zijn tijd te schilderen.
Thomas Mann, Lotte in Weimar. Verschenen in 1939, vertaald door Frank Schuitemaker en Tinke Davids. Amsterdam, 2016. 368 blz.

25-06-2017

BRAM FISCHER: EEN TRAGISCHE HELD

De strijd over apartheid in Zuid - Afrika breekt serieus los als in 1963 de politie 's ochtends om half zes  de Likesleaf Farm in Rivonia, een voorstad van Johannesburg, binnenvalt en negen mannen arresteert. Zij hadden gediscussieerd over de wijze waarop ze in hun land een einde moesten maken aan de ongelijkheid tussen blank en zwart. De roep om "bombs and bullets" was luider dan ooit, want alle vreedzame pogingen hadden gefaald. Dan maar terroristen worden? Eén man was al eerder gearresteerd: de charismatische Nelson Mandela. Hij wees geweld overigens af.

De mannen worden aangeklaagd voor landverraad, en dat betekent de doodstraf. De Zuid - Afrikaanse regering wil nadrukkelijk van ze af, dus hebben ze een uitzonderlijk goede advocaat nodig. Die is er en hij wil wel. Bram Fischer is een moedig man, bij velen bekend, want hij was een geweldige rugbyspeler, die nog in het nationale team gespeeld had.

Fischers leven kent de verscheurdheid waar idealisten zelden tegen opgewassen zijn. Kies je voor de droom? Of voor de daad? En wat vinden je huisgenoten daar eigenlijk van? Aanvankelijk was hij een zondagskind. Geboren in 1908 te Bloemfontein uit een blanke, vooraanstaande familie, studeerde hij rechten in o.a. Oxford, waar hij linkse politieke denkbeelden opdeed, die wonderwel pasten bij zijn overtuiging dat blank en zwart best vriendschap met elkaar kunnen sluiten. Vanaf 1935 leidde hij in Johannesburg een advocatenkantoor dat vooral geraadpleegd werd door rijke en dus machtige blanken. Bram leek "one of the boys", maar ondergronds adviseerde hij Mandela en hij zou de tiende gearresteerde man geweest zijn, als het toeval niet een handje had geholpen.

Bram verdedigt zijn kameraden vol verve. Hij is principieel, idealistisch, vaderlandslievend. Zijn land moet een democratie blijven, wetten behoren uitgevoerd te worden en voor iederéén te gelden. Hij wint debatten en houdt prachtige pleidooien, maar de blanken zien hem als een landverrader. Goedwillende vrienden en familieleden vinden hem nogal eens star, eigenwijs, naïef. Iedereen weet dat er op hem gejaagd zal worden, maar hij weigert zijn land te verlaten.

Dit is géén Hollywoodfilm met een gelikt happy end. Dit is een thriller, een rechtbankdrama, een bewogen verhaal over recht en onrecht, een film die hart en hoofd van de toeschouwer beroert, met een fantastische rol van Peter Paul Muller als Bram Fischer.
Bram Fischer. Regisseur Jean van de Velde. Acteurs: Peter Paul Muller, Antoinette Louw, Sello Motloung. Uitgebracht maart 2017.

14-06-2017

EEN ONBERISPELIJKE MAN

Het Britse koloniale bestuur, in India ook wel Raj genoemd, regeerde van 1858 tot 1947 het zuidelijke gedeelte van Azië. De aldaar werkzame ambtenaren stuurden hun kinderen al op hun vierde of vijfde jaar naar Groot - Britannië om daar inlandse ziektes te ontwijken, goed Engels te leren en beschaafd opgevoed te worden. Ze zagen hun ouders gedurende enkele jaren niet meer, met soms als gevolg dat ze veel meer gehecht raakten aan hun pleeggezin, of, het tegenovergestelde, dat ze liefdeloos behandeld werden. Raj - weeskinderen werden ze genoemd, en ze hadden vaak een vlekje op hun ziel.

Voor Edward Feathers ( Eddie; voor collega's en bewonderaars: Old Filth) ziet zijn jeugd er nog wat dramatischer uit. Zijn moeder sterft kort na zijn geboorte in de binnenlanden van Maleisië, waar zijn vader als districtsofficier en gouverneur geacht maar niet geliefd zijn werk doet en zijn zoon en enig kind aan zijn lot overlaat. Een inlands meisje voedt hem op; hij brengt de eerste jaren van zijn leven in de jungle door, spreekt nauwelijks Engels en vloeiend Maleis. Dan grijpt een vrouwelijke missionaris van de baptistenkerk in en zorgt ervoor dat hij, met twee nichtjes, bij een pleeggezin in Wales wordt ondergebracht. Zijn vader betaalt, van contact is geen sprake. In Wales breken enkele helse jaren aan, totdat hij op zijn achtste op een prestigieuze school wordt ondergebracht, waar vakkundige en prettige docenten hem klaarstomen voor de universiteit van Oxford.

Deze en vele andere heftige herinneringen wellen bij Eddie op als zijn vrouw Betty plotseling overlijdt. Ze waren bijna vijftig jaar getrouwd; Eddie is nu ongeveer tachtig, woont alleen in een prachtig landhuis. Als hij een nieuwe buurman krijgt, betekent dat een nieuwe impuls voor zijn geheugen: Veneering! Ook een advocaat, ongeveer even oud, en beiden bouwden een prachtige carrière op in Hongkong. Maar vooral: troen waren ze vijanden, terwijl Betty een affaire had met Veneering, waar Edward van wist. Wat voor een man is Edward eigenlijk?

Zijn huidige, veel jongere collega's zien vooral de buitenkant: een opvallend lange, nog steeds opmerkelijk knappe man, begenadigd redenaar, briljant advocaat en rechter, heel erg rijk, iemand die een rimpelloos leventje geleid heeft. Betty kent hem uiteraard anders: onvoorwaardelijk trouw aan haar, maar liefde kon hij niet geven, en daarom kwamen er ook geen kinderen. Voor zijn twee nichtjes is hij de held, want toen, in Wales... Zichzelf beschouwt Edward als een man die altijd verlaten is geweest of gedumpt, die daarom zich gereserveerd terugtrok in een eigen wereldje, koel, hooghartig, met als motto: herinnering en begeerte geven zin aan het leven.

En de lezer? Die begint eerst alle puzzelstukjes bij elkaar te leggen, want schrijfster Jane Gardam ( Coatham, Engeland, 1928) springt kwiek van heden naar verleden en terug, wisselt makkelijk van land, schotelt de lezer veelvuldig slechts fragmenten voor, zodat het enige moeite kost het verleden te reconstrueren. Edward heeft altijd naar een vaderfiguur gezocht, en naar veiligheid en geborgenheid. Dat is nooit echt gelukt, waardoor hij de wereld in toenemende mate is gaan zien als wreed en walgelijk, vol wraak en liefdeloosheid. Geen wonder dat hij zo weinig van zichzelf prijsgaf. Veel te gevaarlijk. Je moet anderen geen wapens in handen geven waarmee ze je kunnen kwetsen. Wees charmant en toch afstandelijk, gebruik je intellect, dan heb je nauwelijks last van ze.
Jane Gardam, Een onberispelijke man. Vertaling door Joost Poort van Old Filth (London, 2004). Amsterdam,2017. 320 blz.

04-06-2017

HET SLOT VAN KAFKA

Een jongeman van ruim dertig jaar, K. genoemd, belandt in een dorp dat wordt beheerst door ambtenaren in dienst van graaf Westwest. Zij verblijven in een op een hoge berg gelegen slot. Naar eigen zeggen heeft K. land, bezit, vrouw en kinderen achtergelaten omdat de overheid hem als landmeter heeft aangesteld. Er leidt geen weg naar het slot, om er binnen te gaan heeft men een vergunning nodig, dus het slot is voor K. vooralsnog onbereikbaar. De burgemeester van het dorp, dat in bezit is van het slot, meldt hem dat er sprake is van een misverstand: niemand heeft behoefte aan een landmeter. Hij mag trouwens niet in het dorp slapen. Dat wordt weliswaar oogluikend toegelaten, maar de meeste inwoners zijn onvriendelijk tegen hem, want ze beschouwen hem als een hinderlijke vreemdeling.

De bureaucratie beheerst hier de samenleving: bedienden rijden rond met karretjes, volgeladen met aktes; de  ambtenaren behandelen de plaatselijke bevolking met onverholen arrogantie; de enige weg die K. tot topman Klamm kan brengen, leidt door de processen - verbaal van een secretaris. Maar K. stelt alles in het werk om het slot binnen te komen. Zo knoopt hij relaties aan met vrouwen die hem wellicht verder kunnen helpen. Op een nacht raakt hij in gesprek met een tamelijk hoge en opvallend vriendelijke ambtenaar, die bereid is hem te helpen. Maar K. benut deze kans niet.

De wereld van Franz Kafka doet denken aan een nachtmerrie. Het slot lijkt op alles, behalve op een slot; de macht die het uitstraalt is immens, maar zijn ambtenaren en het slot zelf zijn letterlijk en figuurlijk onbereikbaar; wel kan men door een kijkgat de opperheerser, Klamm, in zijn werkkamer, gevestigd in een herberg, gadeslaan; K. is aangesteld als landmeter, men wil helemaal geen landmeter, hij werkt dus nooit als landmeter, toch ontvangt hij een brief waarin hij bedankt wordt voor wat hij tot dusver gedaan heeft als landmeter. Overal dwaal je door lange gangen, onverlichte kamertjes, doodlopende steegjes. En ieder moment kan er een vonnis, hoe onterecht ook, over je uitgesproken worden.

Geen wonder dat Das Schloss, voor het eerst verschenen in 1926 bij een uitgeverij in München, talloze interpretaties in de meest uiteenlopende talen heeft gekend. Men las het boek als een allegorie van de macht, van het jodendom,  de vervreemding enz. Daarnaast gingen sociologen ermee aan de haal, freudianen sloegen toe, existentialisten lieten zich ook niet onbetuigd. Iedereen kan zijn gelijk krijgen, want Kafka laat veel vragen onbeantwoord en het slot is een leeg gebouw, zodat een  creatieve geest er alle kanten mee uit kan.

Nee, Het slot leest bepaald niet als een trein. Ondanks de heldere, zakelijke taal die Kafka af en toe kruidt met subtiele humor, kun je als lezer het beste elke dag kleine stukjes tot je nemen, laten we zeggen zo'n dertig bladzijden per dag. Volgens één van zijn biografen, Ernst Pawel, had de auteur op den duur literaire problemen met zijn roman. Kafka schreef alleen als hij inspiratie had,  maakte geen gebruik van een schema, en omdat Het slot geen echte intrige en  ontwikkeling van de hoofdpersonen kent, waaiert het maar uit, en houdt dan plotseling op. Kafka heeft zijn boek namelijk nooit voltooid, ons dus achterlatend met een duistere, toch wel intrigerende roman.
Franz Kafka, Het slot. Vertaald door Willem van Toorn en Gerda Meijerink, Amsterdam, 2014. 442 blz.

27-05-2017

VROUWEN KOMEN OOK VAN MARS

Ze mochten het thuis niet weten, dus sloop Gerrit rond zijn zeventiende geregeld naar cafés. De geur van bier en sigarettenrook, de muziek uit de jukebox, mannen en vrouwen die opgewekt en ongedwongen met elkaar omgingen, het luide gelach dat telkens weer opsteeg, dat alles beviel hem in hoge mate. Thuis mocht niets, hier was iedereen aardig. Hij kaartte met twintigers, dobbelde met dertigers, terwijl hij graag mocht luisteren naar de gesprekken die de nog ouderen voerden. Het liefst kwam hij in 't Anker. Daar stonden Theo en Joke lachend en neuriënd bier te tappen, geassisteerd door dochter Isabelle. Zij wilde de stamgasten nog weleens uit de tent lokken door vragen te stellen die ze alleen konden beantwoorden als ze iets van zichzelf prijs gaven. Dat doen mannen pas als ze voldoende glazen bier genuttigd hebben, ontdekte de jeugdige Gerrit.

Op een avond sneed Isabelle de kwestie van de huwelijkstrouw aan. "Stel je nu eens voor dat je op een keer een bloedmooie jonge vrouw tegenkomt, die nadrukkelijk laat merken dat ze met jou een nacht wil doorbrengen. Niemand zal er wat van merken, nooit zal het uitlekken, alles is volstrekt veilig. Jullie zijn wel allemaal getrouwd. Wat doe je? Ga je je vrouw bedriegen, of niet?" De reacties verbijsterden Isabelle èn Gerrit. Eentje vroeg nog voor de zekerheid: "Niemand komt erachter?" en toen Isabelle instemmend knikte, was voor hem en de andere heren het probleem opgelost. Natúúrlijk zouden ze toeslaan. Zo'n kans zouden ze zich niet laten ontnemen. Sommigen zaten al bij voorbaat verlekkerd te knikken. "En de huwelijkstrouw dan?" vroeg Isabelle, enigszins van haar stuk gebracht door al die gulzige kerels. "Ach, dat is iets voor de Libelle en de Margriet. Romantiek! Het echte leven zit anders in elkaar."

Gerrit wist niet wat hij hoorde. Een huwelijk betekende toch eeuwige trouw? Trouw tot aan de dood? Hij had in zijn jonge leven niets anders om zich heen gezien.

Tien jaar later. Gerrit verblijft met zijn vrouw in een tamelijk luxueus hotel op Mallorca. Onder de gasten bevinden zich welgestelde zakenlieden, jonge mensen met een goede opleiding, groepjes niet onaardige oudere dames. Omdat het 's middags behoorlijk heet kan zijn, ligt zijn vrouw op hun kamer te rusten, terwijl Gerrit nog even naar buiten wil. Hij stapt in de lift, samen met twee dames, die hem al eerder opgevallen zijn. Beiden zijn zeker tien, vijftien jaar ouder dan hij. De ene is klein, bleek en bol; de andere beschikt over de allure van een vrouw die eens erg knap was en dat nu nog uitdraagt, gekoppeld aan een dusdanig charmant optreden dat een jongeman als Gerrit daar niet ongevoelig voor is. Niemand zegt wat. Ze hebben wel oogcontact. Een zekere onrust maakt zich van Gerrit meester. De lift stopt; de onaantrekkelijke loopt als eerste door en blijft wachten. De charmante volgt haar, houdt de deur wijd open, blijft staan en kijkt over haar rechterschouder naar Gerrit. Haar blik is uitdagend, uitnodigend, verwachtingsvol. De hotelgang strekt zich leeg voor hen uit; de oninteressante slaat de situatie gade met iets van verrassing en ongeloof in haar ogen. Waarschijnlijk is hun kamer vlakbij. Niemand komt erachter, flitst het door Gerrits hoofd. Boven ligt zijn echtgenote te slapen, voor hem staat een interessante, avontuurlijke dame, die nu heel langzaam, zonder om te kijken, doorloopt. Stapje voor stapje verwijdert ze zich van hem, maar als hij wil kan hij met een paar grote stappen naast haar zijn...

13-05-2017

WIT GELD

Toen de schrijver Bernlef (pseudoniem van Hendrik Jan Marsman, 1937 - 2012) te horen kreeg dat hij nog maar kort te leven had, raakte hij niet in paniek, hij boekte geen wereldreis om nog van alles in te halen, maar vulde zijn laatste levensdagen met een bezigheid waaraan hij altijd al de grootste voldoening beleefde: schrijven. Bernlef rondde drie manuscripten af, die hij twaalf dagen voor zijn dood naar zijn uitgeverij stuurde. Dat waren de autobiografische schets Onbewaakt ogenblik, de verhalenbundel Wit geld en als allerlaatste publicatie de roman Een onschuldig meisje. Laten we nu eerst maar eens praten over de bundel. Hoe zit die in elkaar en waar gaan die verhalen eigenlijk over?

Wit geld bestaat uit twee delen, waarvan het eerste deel de titel Alles moet weg heeft meegekregen. In zes verhalen vertelt Bernlef in zijn nuchtere, heldere en toch ook beeldende stijl over mensen die op een gegeven moment zichzelf leren kennen. De belastingambtenaar die in het titelverhaal geheel op eigen kracht en zonder zijn chef in te lichten op jacht gaat naar zwart geld, ontdekt dat hij in George Town op de Caymaneilanden vakkundig van het kastje naar de muur wordt gestuurd. Hij bereikt helemaal niets, voelt zich een naïeve, hopeloze amateur en laat zich tenslotte maar verwennen door een kennelijk schatrijke, daar woonachtige Ier. Een sterk verhaal overigens, intrigerend, en vol schilderachtige, goedgekozen details, zodat je je als lezer al snel thuis voelt in dat belastingparadijs.
In Theater begrijpt een geroutineerde romancier dat een toneelstuk schrijven voor hem helaas niet is weggelegd, terwijl in De dingen een oudere, alleenstaande vrouw alle winkels in de straat waar ze al zo lang woont, één voor één ziet verdwijnen, en zo haar verleden kwijtraakt. Weemoedige verhalen dus, over machteloosheid, de grenzen van je mogelijkheden, het menselijk tekort.

Het tweede gedeelte heet His master's voice, wat weer de naam was van een beroemde grammofoonplatenfirma in de jaren voor en na de Tweede Wereldoorlog. Bernlef was een groot kenner van jazz, schreef daar ook over, en dat is te merken in Onvervalste jazz, dat samen met Bevrijding dit deel vult. Bernlef had nadrukkelijk verzocht beide verhalen samen af te drukken. Terecht, want qua sfeer en inhoud hebben ze alles met elkaar te maken. Ze spelen zich respectievelijk af aan het slot ( honger, gebrek, maar ook jazz) van de oorlog en het begin van de bevrijding ( dolle vreugde, chaos, verdriet) in Amsterdam. Aan de hand van Bernlef dwalen we door die geplunderde en beschadigde stad en de schrijver slaagt erin, door straatnamen, grachten en gebouwen te noemen deze geschiedenissen een haast documentaire - achtig karakter te geven. En als je het toch over menselijk zwakheden wil hebben, dan kun je, aan de hand van een oorlog heel scherp laten zien hoe opportunistisch, of dapper, of laf, een mens kan zijn.

Laten we een volgende keer eens naar Een onschuldig meisje gaan kijken.
Bernlef, Wit geld. Amsterdam - Antwerpen, 2014. 248 blz.

12-05-2017

EEN ONSCHULDIG MEISJE

Waar moet je als jonge onderwijzer voor oppassen als je in een dorp gaat werken? Sanddam ligt aan zee, is een bescheiden plaatsje met twee café - restaurants en een hotel, een supermarkt, een snackbar en wat kleinere winkeltjes om de toeristen te gerieven. De inwoners groeten aanvankelijk niet of nauwelijks, al weten ze heus wel wie je bent, maar ze kijken de kat uit de boom. Na een jaartje worden ze wat vlotter. Jos Swinkels, 25 jaar, zal als invaller een aantal maanden op de basisschool de groepen zeven en acht voor zijn rekening nemen. Daarom vestigt hij zich tijdelijk in Sanddam, alleen, met een buurvrouw die hem nauwlettend in de gaten houdt.

Twintig kinderen heeft hij onder zijn hoede: twaalf meisjes, acht jongens, de een nog blonder dan de ander. Met  één uitzondering: Lucille, het meisje voor wie hij moet uitkijken volgens het schoolhoofd, heeft bruin haar en groene ogen. Aangezien ze ook nog lang en slank is en een jaar ouder dan de anderen, maakt haar dat tot een opvallende verschijning. Dat weet ze zelf ook, want intelligent is ze eveneens. En omdat ze graag opstandig en brutaal mag zijn, vertelt ze haar machteloze moeder dat die in verval raakt en jaloers op haar is. Pa is gaan samenwonen met zijn secretaresse en heeft dus evenmin iets te vertellen.

Allerlei ingrediënten voor conflicten liggen dus in Sanddam op Jos te wachten. Nee, er komt geen affaire met Lucille en ook niet met haar aantrekkelijke moeder. Ja, hij is een goede onderwijzer, al moet hij het vooral hebben van verhalen vertellen. Zeker, hij heeft moderne opvattingen, wat dus op weerstand stuit. Maar vooral: er hoeft in zo'n benauwde samenleving maar iets te gebeuren met een vreemdeling en de roddels barsten los. En dan is geen houden en redden meer aan. Hulp? Het hoofd denkt alleen aan de reputatie van zijn school, ouders kiezen de makkelijkste weg, de rechercheur vindt de zaak te lastig en niet spectaculair genoeg. In de waarheid is niemand geïnteresseerd, wel in het eigen gemak. Al jong leert Jos dat je voor jezelf moet opkomen, dat je zelden hulp krijgt en de meeste mensen tegenvallen. Maar nooit allemaal: de brief van Lucille doet hem toch goed.

Een sobere vertelling, deze allerlaatste roman van Bernlef, met een wijze inhoud. In kristalheldere taal geschreven laat Een onschuldig meisje zien hoe een jongeman zijn eerste levenservaringen opdoet, hoe ook hij zijn onschuld verliest en hoe  betrekkelijk onschuldige voorvallen bij twee jonge mensen al voor een kras op hun ziel zorgen. Mensen zijn niet zozeer wreed, wist Bernlef, wel egoïstisch en onnadenkend.
Bernlef, Een onschuldig meisje. Amsterdam - Antwerpen, 2015. 165 blz.

29-04-2017

DE MOEDER VAN IKABOD

Eigenlijk zijn het onverbloemd autobiografische herinneringen die Maarten 't Hart de lezer in zijn bundel  De moeder van Ikabod voorschotelt. Alle verhalen zijn geconstrueerd rond een ik - verteller die de naam van de schrijver draagt; deze heeft bovendien ook de eigenschappen van Maarten zoals we hem kennen van interviews in kranten en radio - en tv - programma 's. Maarten kent de wereldliteratuur, hij presenteert ons in De weegstoel zelfs een lijstje van de mooiste korte romans die hij kent, met Doktor Glas van Söderberg op de eerste plaats. Maarten is een groot liefhebber en kenner van klassieke muziek, en strooit dus in haast elk verhaal namen van componisten en titels van composities kwistig in het rond. Als afgestudeerd en gepromoveerd bioloog die in zijn nieuwe woonplaats Warmond over een grote (één hectare) moestuin beschikt, laat hij zich de kans niet ontgaan om allerlei onbekende planten -  en dierensoorten op te sommen, terwijl het feit dat hij orgel kan spelen veelvuldig genoemd wordt. Wat heet: bij gebrek aan organisten mag hij geregeld in de kerk rouw - en trouwdiensten opluisteren, waarbij hij niet schroomt de lezer op te schrikken met vaktermen als subbas, prestant, holpijp, als hij de bouw van een kerkorgel en het spelen daarop wil beschrijven. En dan zijn Bijbelkennis: als voormalig gereformeerde vliegen je de citaten uit dec meest uiteenlopende Bijbelboeken om de oren. Ja, af en toe is Maarten een echte ijdeltuit. Gelukkig heeft ook hij zijn beperkingen: films doen hem niets, van schilderijen begrijpt hij niet waartoe ze dienen.

Vrouwen blijven een bron van inspiratie. Hij mag graag naar ze kijken, ze beoordelen, hun kwaliteiten vaststellen, hun gebreken onthullen. Hij ziet ze graag jong, blond, met lange, geverfde nagels, in rok of jurk, met hoge hakken. Toen hij jong was, raakte hij snel verliefd, zoals op zijn Zweedse vertaalster in 1983. In datzelfde verhaal, De weegstoel, vertelt hij ook eerlijk wat aan zijn lieve, eigen vrouw Hanneke ontbreekt: ze loopt altijd in broek, altijd op platte schoenen, hoewel ze met haar tengere figuur heel goed zijn kledingswensen zou kunnen vervullen.

Gelukkig treft de lezer tussen dat gepronk met kennis en kunde ook de broodnodige zelfspot aan. Hij wordt geregeld aangezien voor naamgenoot Maarten Biesheuvel, mensen kennen hem van de televisie, maar hebben geen idee hoe hij heet, en in Woonbootambassadeur weet 't Hart pijnlijk duidelijk te maken hoe je als beroemd persoon voortdurend benaderd wordt voor allerlei klusjes waar je helemaal geen zin in hebt, zodat mensen scheldend weglopen als je niet aan hun verzoek voldoet. In Het kompas laat hij zich dusdanig door Henk van D. manipuleren dat deze Maartens grachtenpand stukken goedkoper dan gepland kan aanschaffen.

De stiefdochters van Stoof is het langste en sterkste verhaal: een heftige jeugdherinnering uit de jaren vijftig in Maassluis, zijn geboortestadje,  waarin jaloezie, eigenbelang, ondergeschiktheid van vrouwen maar ook hun zelfrespect centraal staan. En om te besluiten met Maarten 't Hart zelf, de hoofdpersoon van deze verhalenbundel: dit ziet hij als zijn belangrijkste karaktertrek en hij citeert dan uit zijn lievelingsboek, Doktor Glas: "Ik heb de voortdurende behoefte van de alleenzitter om mensen om me heen te zien, vreemde mensen, welteverstaan, die ik niet ken, en met wie ik niet hoef te praten."
Maarten 't Hart, De moeder van Ikabod & andere verhalen. Amsterdam - Antwerpen, 2016. 283 blz.

20-04-2017

DE ONTDEKKING VAN DE HEMEL

Er zijn lezers die het magnum opus van Harry Mulisch (1927 - 2010), De ontdekking van de hemel, hartgrondig haten. Emmers vol kennis worden over je uitgestort, zo klagen ze. Feiten, theorieën en bespiegelingen uit de wereld van de radiosterrenkunde, architectuur, theologie, filosofie, kosmologie krijg je voor je kiezen, waarbij je de indruk hebt dat die arrogante Mulisch het er vooral om te doen is zijn brede algemene ontwikkeling te etaleren. Columnist Battus, oftewel Hugo Brandt Corstius, was hun woordvoerder. In de loop van 1993 schreef hij een vijftal stukjes in de Volkskrant, waar het venijn van afspatte.

Maar in binnen - en buitenland bleek de bewondering, zowel onder critici als het grote publiek, opmerkelijk groot. In 2007 kozen de lezers van NRC Handelsblad de roman tot beste Nederlandstalige boek aller tijden, The New York Times en de Frankfurter Allgemeine waren lovend. Inmiddels zijn er in Nederland meer dan 700.000 exemplaren van verkocht, de speelfilm van regisseur Jeroen Krabbé trok meer dan 400.000 bezoekers en kreeg dus platina. Vanwaar deze enorme belangstelling?

Zelf noemde Mulisch De ontdekking van de hemel een ode aan zijn vriendschap met de in 1988 overleden schaakgrootmeester Jan Hein Donner.  In de roman heet hij Onno, zijn kameraad is Max, die inderdaad enige gelijkenis vertoont met Mulisch. De eerste is een talenwonder, de tweede sterrenkundige; beiden voeren cynische, ironische, diepzinnige gesprekken, en hebben alles voor elkaar over. Belangrijk dus, maar het boek wordt toch vooral gedragen door twee zoektochten:
naar het ontstaan van het heelal, en naar de Ark des Verbonds, waarin de twee stenen tafelen met de tien geboden opgeslagen liggen. Eens heeft God een contract afgesloten met Mozes, de vertegenwoordiger van het Joodse volk, waarin afgesproken werd aan welke tien regels de mensheid zich in de toekomst te houden heeft. Mulisch voert nu in zijn boek twee engelen op, die van de Chef de opdracht gekregen hebben dit contract te beëindigen. De mensheid heeft zoveel technologische kennis opgedaan, dat ze God niet meer nodig denkt te hebben en daar dan ook naar leeft. Hier toont Mulisch zich een cultuurpessimist: oorlogen en moreel verval zijn alom tegenwoordig. Daar wil God niets meer mee te maken hebben.

Nee, dit is geen loodzwaar boek. Het is Mulisch gelukt constant helder, licht en luchtig te schrijven, geregeld een snuifje humor rond te strooien, zodat de ernstige onderwerpen goed behapbaar zijn. Bovendien voegt hij ook zeer aardse taferelen toe: denk aan Onno's omgang met zijn calvinistische en invloedrijke familieleden, Max als rokkenjager, de hilarische avonturen van beide vrienden op het communistische Cuba. Mulisch blijft zich ervan bewust dat hij hoofdfiguren van vlees en bloed moet hebben ( ja, ook zijn engelen),  terwijl het de plicht is van een romancier zijn publiek te boeien met  verhalen die verrassen.

Wie kennis als rijkdom ervaart, wie langdurige vriendschap als een groot goed beschouwt, wie zich graag met filosofie bezighoudt en toch een flinke scheut fantasie niet schuwt, die zal dit boek, terecht, een meesterwerk noemen.
Harry Mulisch, De ontdekking van de hemel. Amsterdam, 1992, 905 blz.

14-04-2017

WILLEM III EN MARY STUART

Als Willem III rond zijn veertigste op zijn jeugdjaren terugblikt, moet hij gezegd hebben: "Ik ben in tegenspoed geboren en opgevoed."  Zijn onstuimige vader mocht zich stadhouder van alle gewesten noemen en opperbevelhebber van het Staatse leger, maar ondoordachte acties leidden ertoe dat voor zijn zoon niets anders overbleef dan de titel Prins van Oranje. Willem III wordt geboren in 1650, en groeit vaderloos op in Den Haag; zijn jeugdige moeder trekt zich weinig van hem aan, schuldeisers blijven hardnekkig om hun geld vragen.

Hij blijkt ongeduldig en impulsief, maar ook slim en ambitieus. De machtigste man van Holland, raadpensionaris Johan de Witt, wil echter niets van Oranjes en stadhouders weten, dus een carrière zit er voor Willem vooralsnog niet in. Dat verandert als de tijden roeriger worden: Frankrijk en Engeland zien de Republiek verzwakken, het volk komt in opstand en roept om een Oranje. Op 4 juli 1672 wordt hij stadhouder. Vanaf de daken in Den Haag kronkelen oranje linten naar beneden, de mensen zijn in een feeststemming. Willem zelf maakt een stuurse indruk, hij heeft niet de uitstraling van een man die het land komt redden. Dat is toch wel de bedoeling, want twee weken daarvoor zijn de Fransen met een gigantisch leger de Rijn overgestoken.

Een ongemakkelijke man, deze Willem, maar wel met een winnaarsmentaliteit. Astmalijder, met een vergroeiing aan zijn wervelkolom zodat hij een kleine bochel heeft, is Willem een geestdriftig sportman die het liefst in onstuimig weer urenlang jaagt en paardrijdt. Zijn aambeien bloeden dan zo hevig, dat onderbroek en rijbroek doorweekt raken. Met zijn 1.65 m is hij van gemiddelde lengte, met zijn haakneus en priemende ogen kun je hem onmogelijk charmant noemen. Om de Republiek te redden wil hij ook opperbevelhebber worden. Als dat gelukt is, blijft er nog één wens over: een vrouw.

Mary Stuart is het nichtje van de Engelse koning Karel (Charles), en daarom een uitstekende partij; een huwelijk met haar betekent aansluiting met het Engelse koningshuis. Als Willem naar Engeland reist om haar hand te vragen, weet ze nog van niks. Ze is vijftien jaar, danst, musiceert, droomt. Ze is ook aantrekkelijk, opmerkelijk lang (bijna 1.80 m) elegant. Aan een huwelijk met een saaie, kleinere, tamelijk kleurloze, Nederlandse prins denkt ze al helemaal niet. Als haar vader haar vertelt dat ze met Willem gaat trouwen en naar Holland verhuist, huilt ze anderhalve dag. Op 14 november 1677 treden ze in het huwelijk. Geen van beiden toont zich verliefd.

Maar Mary is vastbesloten haar nieuwe leventje kleur te geven. Ze breidt het prinselijk hof uit tot ze over 160 man personeel beschikt, krijgt taallessen, kleedt zich volgens de plaatselijke mode en geniet van haar kostbare verzameling Chinees porselein. Hun huwelijksleven blijkt opmerkelijk goed; als haar man in 1678 weg moet voor een veldslag, reist ze zo ver mogelijk met hem mee. Hun afscheid valt bij de omstanders op door de innigheid ervan. Na twee miskramen kan hun kinderwens echter niet vervuld worden. In 1684 kopen ze hun eigen paleis, Het Loo.

Op 6 februari 1685 wordt Jacobus (James) II, de schoonvader van Willem, koning van Engeland. Deze wil van zijn land een katholieke natie maken, hoewel het bevolkt wordt door anglicanen die allemaal de pest aan katholieken hebben. De protestantse Willem, gesteund door zijn anglicaanse vrouw, neemt de handschoen op. Hij gaat voor het Engelse koningschap. Dat hij inmiddels een maîtresse heeft, de schele Elisabeth Villiers, weet iedereen, maar Mary blijft zich waardig gedragen.

Op 15 november 1688 landen honderden transportschepen op de Engelse kust bij Brixham. De invasie is een feit. De maand daarvoor was er een manifest verspreid, in een oplage van 60.000 exemplaren, waarin de bevolking werd uitgelegd dat Willem, uitgenodigd door vooraanstaande Engelsen, ervoor kan zorgen dat het parlement geëerbiedigd wordt en het protestantisme in ere hersteld. Zijn manschappen krijgen nauwelijks tegenstand te verwerken. Op 21 april 1689 worden Willem en Mary in Westminster Abbey gekroond tot koning en koningin.

De eens zo sobere Mary is als koningin onmatig: jurken met gouddraad, twee dozijn handschoenen per maand, elke vier weken minimaal zeven paar schoenen. Maar als Willem in 1690 in Ierland moet vechten, neemt ze regeringswerk van hem over. Gesteund door een raad van negen wijze mannen weet ze de lopende politieke zaken zó efficiënt te regelen dat ook Willem trots op haar is.

Elk geluk is eindig. Begin januari 1694 wordt Mary ziek. Na twee dagen blijkt dat het om pokken gaat. Er vinden aderlatingen plaats, er verschijnen zwarte plekjes in haar gezicht. Ze wil niet dat Willem op haar kamer blijft slapen, want hij huilt te veel. Op 8 januari sterft ze, 32 jaar oud. De secretaris van de Engelse ambassade in Den Haag is aangedaan door het algehele beeld van droefenis in Holland, nog wel van een bevolking die hij als nuchter en weinig emotioneel heeft leren kennen. Willem zelf blijft een maand onzichtbaar, slechts te bereiken door een enkele vertrouweling. Hij zal niet meer hertrouwen.
Luc Panhuysen, Oranje tegen de Zonnekoning. Amsterdam/Antwerpen, 2016. 589blz.