31-03-2017

DE FIKSER

Tijdens de laatste jaren van zijn bewind had tsaar Nicolaas II de grootste moeite om in Rusland de orde te handhaven. Opstootjes, opstanden, socialistische revolutionairen, kritische kranten, het hield maar niet op. Geheime diensten, agenten en militairen moesten voortdurend aan de bak om de door armoede geteisterde bevolking in toom te houden. En ook hier was het allemaal de schuld van de joden. Antisemitische opvattingen had iedereen, van hoog tot laag.

Jakow Bok weet daar alles van. Als kind heeft hij een pogrom overleefd. Zijn vader had de pech dronken soldaten te ontmoeten die op straat de eerste drie joden wensten dood te schieten; hij was de tweede. Jakow zelf verblijft nu in het district Loekianowski, waar géén joden mochten wonen. Maar wat moest hij? In zijn joodse dorp was voor hem geen werk ( "Ik fiks alles wat kapot is" ) en daarom is hij naar Kiew vertrokken. Gelukkig heeft de eigenaar van de steenbakkerij die hem een baantje gaf, nog niet naar zijn papieren gevraagd, want daar staat het in: geloof - joods.

 Ondanks een gebrekkige ontwikkeling heeft Jakow wel degelijk een goed stel hersens: hij begrijpt snel de boekhouding van de steenbakkerij, leest twee kranten, spreekt Jiddisch en leert daarom Russisch. Spinoza fascineert hem. Jakow gelooft ook dat er geen persoonlijke God bestaat en is daarom bereid om met Spinoza God en de Natuur samen te laten vallen. En vrijheid van denken voor iedereen, wat zou dat prachtig zijn. 

 Hij is blij met zijn opzichtersbaantje, terwijl het feit dat hij uiterlijk niet op een jood lijkt hem eigenlijk wel goed uitkomt. Dan slaat het noodlot toe. Een jongen die hij eens van het terrein heeft weggestuurd, wordt dood in een grot aangetroffen, overdekt met enkele tientallen wonden. Iedereen is het er over eens: een echte Rus zou nooit zo iets walgelijks doen, dit moet een jood op zijn geweten hebben. Want joden plegen rituele moorden. Zij martelen en vermoorden christenkinderen om hun bloed voor allerlei doelen te gebruiken. Jakow verwerkte het bloed van deze jongen in ongerezen koeken die genuttigd werden tijdens bepaalde religieuze erediensten. Hij wordt gearresteerd; iedereen gelooft in zijn schuld. Politiemensen, gevangenisdirecteuren, rechters, bewakers, andere gevangenen: ze noemen hem een moordenaar, bespugen en bedreigen hem. Ruim twee jaar zit hij onder de meest erbarmelijke omstandigheden in voorarrest, wachtend op de officiële akte van beschuldiging, lijdend onder alle denkbare vernederingen.

Natuurlijk weet justitie dat Jakow onschuldig is. Men verlangt van hem een bekentenis, zwart op wit, zodat de doorsnee Rus weer bevestigd wordt in zijn vooroordelen. Dat kan echter weer leiden tot een volksopstand tegen de joden, wat de socialisten weer goed zou uitkomen. Een Jakow die bekent en vervolgens weer uit het land gesmokkeld wordt, dat zou ideaal zijn. Maar hij heeft in deze verschrikkelijke twee jaren veel nagedacht. Dood wil hij alleen als iets of iemand daar profijt van heeft. Een proces wil hij vooral, omdat er recht gesproken dient te worden, daarbij denkend aan de woorden van de moordenaar Fetjoekow: "De stenen van de brug kunnen verbrokkelen, maar de waarheid zal aan het licht komen."

Als u niet wist wat antisemitisme in de praktijk van het leven inhoudt, wat moed met standvastigheid te maken heeft, hoe gevaarlijk vooroordelen zijn, lees dan De fikser. Meeslepend. Huiveringwekkend. Angstaanjagend.
Bernard Malamud, De fikser. Oorspronkelijke titel The Fixer, New York 1966. Nederlandse vertaling M. en L. Coutinho. Eerste druk Amsterdam 1967, vierde druk 2016. 360 blz.

17-03-2017

VRIENDSCHAP ALS OVERLEVINGSKUNST

Waar moest je in ons land in de zeventiende en achttiende eeuw naartoe als je geen werk had? Wie hielp je als je langdurig ziek was? Wie wilde je verzorgen wanneer je gebukt ging onder de gebreken van de ouderdom ? Bij wie kon je terecht als je schulden had gemaakt, je partner was verdwenen, je zoon of dochter op het verkeerde pad geraakt? WW - en AOW - uitkeringen bestonden niet, van pensioenen en ziektekostenverzekeringen had men niet of nauwelijks gehoord, banken en uitzendbureaus moesten nog uitgevonden worden. Wie hulp nodig had, zocht die in zijn naaste omgeving, en wel bij vrienden en verwanten.

Voor leden van vooraanstaande families waren vriendschap en verwantschap nadrukkelijk met elkaar verbonden. Ook naar de buitenwereld toe dienden broers en zusters, neven en nichten, ooms en tantes, één front te vormen om de eer van het huis hoog te houden. De opvoeding speelde hierbij een belangrijke rol. Al jong werd je ingepeperd dat je je emoties in bedwang hield, altijd beleefd moest zijn, je plichten behoorde te vervullen. En dus stond je je familieleden terzijde als ze een beroep op je deden. Toen Philippe Calandrini in 1644 aan familiehoofd Andries van der Meulen liet weten dat er een schandaal op komst was omdat hij failliet dreigde te gaan, sprongen alle zwagers bij om dat onheil af te wenden.

Je persoonlijke verlangens waren aanzienlijk minder belangrijk dan het aanzien van de familie. Je trouwde met iemand die uit dezelfde stand kwam, hetzelfde geloof had en liefst ook een aardige geldsom inbracht. Wilde je toch een andere keus doordrukken, dan konden er problemen ontstaan die de familie qua aanzien zouden schaden, en dat was dan jouw schuld. Wanneer er interessante banen te vergeven waren, dan accepteerde je die, ook al had je er niet zoveel zin in. Familieleden met hoge posities waren in staat anderen uit hun huis goedbetaalde diensten te bezorgen. Zo lukte het Joan Huydecoper om in 1666 Gillis Valckenier tot bewindhebber van het VOC te laten benoemen. Niet verwant, wel een politieke vriend, en in deze nieuwe functie zeer goed in staat om zijn dankbaarheid te bewijzen door relaties van Joan een prettige baan te verschaffen. Want vriendschap buiten de familie om, op basis van bijvoorbeeld sympathie, gemeenschappelijke gevoelens, bestond uiteraard ook.

Gillis zal bij Joan ongetwijfeld een vrij kostbaar geschenk hebben laten bezorgen, want de vriendschap moest bezegeld worden. Nam je het cadeau dankbaar in ontvangst, dan wilde je daarmee uitdrukken: wij blijven vrienden, ik deed nu wat voor jou, de volgende keer is het omgekeerd. Op basis van verwantschap of genegenheid steunde je elkaar, en om dat gevoel te bestendigen bezocht je ze, je wisselde attenties uit, je schreef brieven. Zo bouwde je een compleet netwerk op, bestaande uit mensen die verwant waren, voor wie je vriendschappelijke gevoelens koesterde, maar die vooral ook voor jou en je familie op maatschappelijk gebied iets konden betekenen.  Maar ook voor toen gold: vertrouw nooit iemand blind. Reageert hij slechts flauwtjes op presentjes en uitnodigingen, tik hem dan op de vingers. Wie er bij wil horen, dient ook zijn plichten te vervullen. Een goed nest, een solide opvoeding, een uitgebreid netwerk en een leuk kapitaaltje: als God het wilde, wachtte je een aangenaam leventje.
Luuc Kooijmans, Vriendschap. Amsterdam, 1997.Tweede, herziene druk 2016. 422 blz.







10-03-2017

EEN ONGELUKKIG ECHTPAAR

Toen Mina en Sjaak rond 1950 trouwden, leek er niets aan de hand. Voor haar betekende het automatisch de rol van moeder en huisvrouw, voor hem vader en kostwinner. In het zuiden leefde vrijwel elke volwassene zo; op zondag ging je bovendien naar de mis en de katholieke gezagsdragers zagen graag dat je véél kinderen kreeg. Hoewel Mina goed kon leren, was er van doorstuderen geen sprake, dat mochten haar broers, maar toen Sjaak werk van haar ging maken, begreep ze dat ze geen nutteloze oude vrijster hoefde te worden. Hij kwam uit een fatsoenlijke familie, had een keurige baan bij de post, kreeg helaas al als twintiger zijn eerste grijze haren. Hij was wel heel erg netjes, vond Mina. Voorzichtig een kusje op de wang, soms hand in hand, later gearmd door de stad, meer lichaamscontact had hij haar niet te bieden. Zeker, de Kerk sprak over kuisheid en seksuele onthouding, dus Sjaak hield de kerkelijke geboden terecht nauwlettend in het oog, maar er waren momenten dat Mina toch wat teleurgesteld haar slaapkamer opzocht. Ze wist van vriendinnen dat mannen handtastelijk konden zijn, spannende voorstellen in je oor fluisterden; ze kende een meisje van haar leeftijd dat met haar verloofde in het diepste geheim een nacht in een hotel had doorgebracht. Nou, dergelijke uitspattingen hoefde ze van Sjaak niet te verwachten. Mina had zelfs het idee dat hij liever met zijn makkers kaartte en bier dronk dan dat hij bij haar zat. Die verontrustende gedachte wuifde ze gauw weg. Straks, als ze getrouwd waren, werd alles anders.

Helaas werd zijn onverschilligheid toen alleen maar groter. Het begon al in de eerste huwelijksnacht. Op seksueel gebied was Mina zo groen als gras. Haar moeder had haar het allernodigste verteld; twee getrouwde vriendinnen voegden daar hun ervaringen aan toe. Die huwelijksnacht vergaten ze nooit meer, vertelden ze enthousiast. Kapot waren ze geweest, de hele nacht geen oog dichtgedaan, Mina zou niet weten wat haar overkwam. Toen het zover was, zat Mina eenzaam op de rand van hun bed. Sjaak rommelde wat beneden in hun nieuwe huis, maar kwam niet naar boven. Na enig aandringen riep hij "dat hij haar dáárvoor niet getrouwd had." Uiteindelijk was hij toch op komen dagen, om vervolgens in een vloek en een zucht het karwei te klaren.

Voor de buitenwereld vormden ze een perfect echtpaar. Zij opgewekt en praatlustig, hij bedaard, vriendelijk, gezelligheidsmens met zijn kaart - en biljartclubjes. Maar kinderen kwamen er vooralsnog niet, de pastoor liep eens wat vaker binnen en Mina had vertrouwelijke gesprekken met hun vaderlijke huisarts. Ze begon nerveus te worden, stotterde als ze opgewonden raakte, liet zich gretig kussen en aanhalen op feesten (carnaval!) waar zoiets geoorloofd was.

Na acht jaar werd hun eerste en enige kind geboren, Tiny. Een gezond kind, helder verstand, prettig karakter, pa en ma voelden zich weer enige tijd met elkaar verbonden door hun vreugden en zorgen over hun dochter met elkaar te delen. Na een paar jaar begon Mina echter weer te tobben en te klagen. Ze was nu alleen duidelijker in haar klachten. In intieme kring vertelde ze over Sjaaks onverschilligheid, zijn totale gebrek aan warmte, de avonden dat ze alleen thuiszat. Als een vriendin dan tegenwierp dat haar man dan toch maar voor Tiny gezorgd had, raakte ze opgewonden, kwaad haast, en struikelde heviger dan ooit over haar woorden. Wel moest ze toegeven dat hij haar trouw bleef. Naar andere vrouwen keek hij niet om.

 Psychische en lichamelijke klachten leidden ertoe dat ze geregeld in het ziekenhuis moest worden opgenomen. En daar lag ze te stralen. Heerlijk vond ze het, al die aandacht. "Nee, ik verveel me hier nooit", jubelde ze dan. Elke middag zaten Sjaak en Tiny trouw aan haar bed. Een hecht gezinnetje voor de buitenwereld, al begon er een opmerkelijk verhaal door het provinciestadje te circuleren. Tiny zou helemaal niet van Sjaak zijn. Een goede vriend, en intimi wisten wie, zou zijn taak hebben overgenomen.

Toen Tiny achttien was, verliet ze het ouderlijk huis, en hoewel het contact goed bleef, liet ze zich daar nog maar zelden zien. Zou ze te veel hebben meegemaakt? Zou ze gehoord hebben dat de vaderlijke huisarts haar moeder aangeraden had die bedrieger te verlaten? Veel te gedurfd voor die tijd, dus Mina bleef waar ze was. En Sjaak? Iedereen mocht hem: geacht door zijn collega's, geliefd bij zijn buren, populair bij de straatjeugd, met wie hij graag een balletje mocht trappen. Tsja, dat hij nu eenmaal zo was, kon hij ook niet helpen. Je moest toen nu eenmaal getrouwd zijn om echt mee te tellen.