31-10-2016

DE NAAM VAN DE ROOS

Het leven van een monnik in de late middeleeuwen was overzichtelijk, eentonig en daarom ook veeleisend. Acht keer per dag werd er gezamenlijk gebeden; de eerste keer 's nachts tussen half drie en drie uur, de laatste maal om zes uur in de namiddag. Rond zeven uur 's avonds ging je naar bed. Arbeid, gebed en gehoorzaamheid bepaalden alle jaren die je doorbracht in het klooster. Arbeid kon werken op het veld of in de moestuinen zijn, maar ook studeren of werkzaamheden in het scriptorium verrichten. En omdat De naam van de roos een boek over boeken is, krijgt de arbeid in die schrijverswerkplaats veel aandacht van Umberto Eco (Alessandria, Italië, 1932 - 2016). In het scriptorium werden boeken bewaard, maar ook nieuwe vervaardigd. De monniken schreven serieuze, meestal religieuze teksten, kopieerden manuscripten, ontwierpen en tekenden fraaie hoofdletters en miniaturen. De nieuwe boeken werden vaak besteld door edellieden, geleerden, universiteiten. Ze betekenden voor een klooster een belangrijke bron van inkomsten.

Een geleerde monnik kon zijn jaren slijten in het scriptorium, maar dat wil niet zeggen dat hij ook alles mocht lezen. Theologisch lichtzinnige, opstandige, wereldse teksten waren voor hem verboden, tenzij de abt hem verlof gaf ze te bestuderen. De bibliotheek in De naam van de roos was slechts voor een enkeling toegankelijk en bovendien gebouwd in de vorm van een labyrint. Als de jeugdige hoofdpersoon Adson zijn leermeester William assisteert bij het oplossen van enkele moorden, zullen ze dan ook de grootste moeite hebben om zowel de bibliotheek in als uit te komen.

Hoewel kloosterlingen lijken te leven als heilige mannen, blijven ze uiteraard mensen van vlees en bloed. Zeker, ze hebben de gelofte van kuisheid afgelegd, maar een homoseksuele aanleg laat zich niet verloochenen, terwijl het ook mogelijk blijkt te zijn arme, willige meisjes het klooster binnen te smokkelen. En waar mensen op een klein oppervlak constant met elkaar te maken hebben, dan is daar machtswellust en jaloezie en roddel.

Wat was een belangrijke theologische kwestie? Franciscus van Assisi (rond 1200) droeg de populaire boodschap uit dat geestelijken niets mochten bezitten en in armoede moesten leven. Populair met name onder de boeren in de dertiende en veertiende eeuw (zo'n driekwart van de bevolking), want door enorme regenbuien en de pest die rond 1349 in Europa woedde, heerste er alom honger. Maar de schatrijke Katholieke Kerk, vooral toen die geleid werd door paus Johannes XXII (1245 - 1334) beschouwde de franciscanen en andere bedelordes als lastige luizen in de pels. Johannes was dol op macht; bovendien zag hij in dat geld belangrijker was dan grondbezit en deed, met veel succes, er alles aan om macht en kapitaal te vergroten. De discussie rond het armoedebeginsel zal veel trouwe en geleerde mannen in het ongeluk storten.

De naam van de roos is dus veel meer dan een thriller over vergiftigde monniken. Gebruikmakend van zijn enorme theologische, historische en literaire kennis vertelt Eco ons een spannend verhaal en leidt ons rond door de middeleeuwen, met toespelingen op de moderne tijd, terwijl hij ons tegelijkertijd aan het denken zet over alles wat met de zin van het leven te maken heeft.
Umberto Eco, De naam van de roos. Milaan, 1980. Nederlandse vertaling Jenny Tuin en Pietha de Voogd. Amsterdam 1983, 535 blz.



18-10-2016

PORTRET VAN EEN KRAS OUDJE

Eigenlijk heeft het tante Mia haar hele leven erg meegezeten. Thuis, op de boerderij, mocht ze niets  doen, want als jongste meisje van negen kinderen konden ze het best wel zonder haar af. Sterker: ze werd verwend door alles en iedereen, hoefde nog geen bordje af te drogen, geen bed op te maken, geen koe naar de stal te brengen. Mia groeide beschut op, in een harmonieus gezin, in zo'n dorp waar iedereen elkaar kent. Met vriendjes lukte het wat minder. Ze was niet knap, ze was niet lelijk, deed een beetje nuffig, zodat ze na een mislukte verloving op haar vijfentwintigste, om maar wat te doen te hebben, ging helpen in de huisartsenpraktijk van haar broer.

Binnen de familie kreeg ze de rol toebedeeld van de nog jonge, gastvrije, liefhebbende tante. Alle neefjes en nichtjes kwamen logeren, het huis van haar vrijgezelle oom was daarvoor groot genoeg, en toen sommige geschikt bleken voor atheneum of gymnasium, konden ze een aantal jaren bij oom en tante in de grote stad wonen om daar naar school te gaan. En zo werd Mia wat ze altijd gewild en waar ze heimelijk naartoe gewerkt had: moeder. Ze liet haar oog vooral vallen op de bedeesde, volgzame kinderen, die ze kon kneden en sturen, zodat ze háár als hun moeder zagen en de echte min of meer vergaten. Dat mislukte bij Lisette, want die doorzag haar; dat ging moeiteloos bij de kleine Arnold, want die verloor al vroeg zijn eigen moeder; dat lukte boven verwachting bij Hanna, omdat haar moeder al vanaf Hanna's derde ziekelijk was en bleef. Hanna had een aanhankelijk, lief karakter, niets was haar te veel en vooral: ze wilde niemand, en tante Mia al helemaal niet, teleurstellen. Maandenlange vakanties, dure cadeaus, de lievelingsschoenen en de beeldige jurkjes, Hanna hoefde maar te kikken of ze kreeg het. Eindelijk had Mia, op haar veertigste, de dochter die ze zich altijd gewenst had. Ze koppelde haar aan een jongeman die ze zelf ook leuk vond en had een beslissende stem in de bruidsjapon, de kerk waarin getrouwd werd en de organisatie van het huwelijksfeest zelf. Dat bleek haar zwanenzang. Haar invloed taande, haar humeur verslechterde, haar frustraties namen na haar zestigste alleen maar toe.

Het was haar eigen schuld. Goed verzorgd achtergebleven na de dood van haar broer had ze weinig om handen en kon ze zich overgeven aan haar hobby's: lang zitten, veel praten en zich bemoeien met andermans zaken. Ze bezocht veelvuldig het jonge gezin van Hanna, tikte haar geregeld op de vingers als het om de opvoeding van haar kinderen ging, maakte haar verwijten over haar kleding, huishouding, kookkunst. Hanna begon haar tegen te spreken en vervolgens te mijden, en dat deden de andere neven en nichten ook. Wie wil er terechtgewezen worden omdat hij of zij nog ongetrouwd is? Nog zelden naar de kerk gaat? Slechts samenwoont en toch een kind heeft?

Nu is ze negentig. Haar gezondheid is uitstekend. Hart, longen, bloeddruk: de huisarts kan er maar niet over uit. Ze beklimt trappen, doet haar eigen huishouding en leest de krant zonder bril. Moeiteloos haalt ze de meest uiteenlopende herinneringen op, terwijl ze uitstekend op de hoogte blijft van de vaderlandse politiek. Ze gaat niet op bezoek in ziekenhuizen, bejaardenwoningen en gezinnen met gehandicapten, want narigheid heeft ze nooit kunnen verdragen en over de dood wil ze het al helemaal niet hebben. Want verwend en egocentrisch is tante Mia altijd gebleven, uitsluitend bedacht op haar eigen welzijn. Daarom is het stil om haar heen en zit ze uren in haar gerieflijke woning uit het raam te staren. Het leven is haar weliswaar goed gezind geweest, maar haar grootste wens is nooit in vervulling gegaan: een leuke man, lieve kinderen, zelf echtgenote en moeder zijn, zoals Hanna. Ze hoopt vurig dat haar lieveling nog eens aankomt, maar ja...na al die verwijten...ruzies...nare woorden...

02-10-2016

RIPHAGEN: EEN MAN OM TE HATEN

Zoals elke echte oplichter maakt de charmante Dries Riphagen (1909 - 1973) een betrouwbare indruk. Wanneer hij bij angstige Joodse onderduikers binnenvalt, verzekert hij ze dat hun niets zal overkomen, als ze hem maar vertrouwen. Daar mag hij het graag over hebben. "Wie is in deze oorlogsjaren nog betrouwbaar?" roept hij geregeld, schijnbaar wanhopig, uit. Want bij bedriegen hoort ook toneelspelen. Hij werkt weliswaar met de Duitsers samen, maar dat doet hij om Nederlanders, voor zover dat mogelijk is, te redden. Zijn verhaal is zo overtuigend dat complete Joodse families hem hun kostbare juwelen, ringen, horloges  toevertrouwen. Ze bieden hem zelfs hun huissleutel aan. Angst maakt naïef en blind.

Ook de Duitsers manipuleert hij. Als Willy Lages, hoofd van de Sicherheitsdienst en medeverantwoordelijk voor de Joodse transporten uit Nederland, hem verwijt dat hij te weinig levert, bluft hij zich eruit, bedenkt ter plaatse een plan, en stapt later op de dag naar Nederlandse politie - agenten. Van Lages krijgen ze 7,50 gulden per Jood, hij legt daar nog eens tien gulden bij. En inderdaad, ze werken graag met hem samen.

Als het noodzakelijk is, deinst Riphagen er ook niet voor terug lichamelijk geweld te gebruiken. Enkele malen komt het gespierde lijf van Jeroen van Koningsbrugge in beeld, die als Dries Riphagen in een boksschool pittige trainingen afwerkt. Oudere vrouwen, jonge meisjes, arrestanten, criminele collega's, niemand is voor hem heilig of veilig. Zijn geroofde bezittingen, zijn reputatie in de onderwereld en bij de hoge Duitse militairen, zijn goede naam in sommige Nederlandse kringen inclusief zijn eigen vrouw, moeten ten koste van alles veilig gesteld worden.

Helaas geldt dat voor haast iedereen in deze ijzersterke film. Regisseur Pieter Kuijpers laat zien hoe mensen, wanneer ze in het nauw gedreven worden, kiezen voor zichzelf. Dan liegen, bedriegen, verraden en chanteren ze. In oorlogstijd weet je niet wie op welk moment je vriend of je vijand is. Daarom is Riphagen meer dan zo maar een oorlogsfilm. De regisseur gaat indringend in op de psyche van de personen, en laat zien wat angst met een mens doet als hij in uitzonderlijke toestanden terechtkomt. Overal heerst chaos, moedwil en misverstand. Lees er de eerste romans en verhalenbundels van W.F. Hermans maar op na.
Riphagen. Regisseur Pieter Kuijpers. Hoofdrolspelers: Jeroen van Koningsbrugge, Kay Greidanus, Sigrid ten Napel, Peter Blok. Uitgebracht september 2016.