29-11-2017

EEN DUWTJE IN DE RUG

Toen de oude meneer Jensen eindelijk met pensioen ging, viel er op zijn afdeling heel wat op te ruimen, uit te mesten en achterstallig onderhoud te plegen. Hij had na al die jaren zoveel respect opgebouwd en krediet gekregen, dat niemand het had aangedurfd om hem de laatste maanden voor zijn afscheid aan het werk te zetten. Er moest een jonge man of vrouw komen, hoog opgeleid, enthousiast, onvermoeibaar. En daarom kreeg Kees de baan; Gerrit zou hem assisteren.

Het klikte al snel heel aardig tussen die twee. Kees: groot, breed, blond, blozend, tegen de dertig. Gerrit: een stuk ouder, kleiner, rustig onder alle omstandigheden. Hij had er plezier in om Kees in hun firma wegwijs te maken, want die jongen was vlug van begrip, hield van aanpakken, kon goed met mensen omgaan. Hij praatte met iedereen, maakte grapjes, meldde zich aan voor het bedrijfsvolleybalteam, kortom: binnen een mum van tijd was Kees ingeburgerd. Hij deed zijn werk uitstekend, en vrijwel iedereen mocht hem.

Gerrit, die zich als een soort mentor beschouwde, voerde wat diepgaandere gesprekken met hem, kwam bij Kees thuis, ging weleens een pilsje met hem drinken. Het viel hem op dat Kees genoeg vrienden had: in het zangkoor, de carnavalsvereniging, de dartsclub. Maar jonge vrouwen? Nee. Hij keek ze wel na, knikte soms goedkeurend, floot af en toe zachtjes en bewonderend voor zich uit, maar daar bleef het ook bij. Een echte vaste vriendin had Kees nooit gehad, vertelde zijn moeder hoofdschuddend. Hij had, dacht ze, weleens een afspraakje, maar daar hoorde ze nooit wat over. Nee, aan een meisje was ze tot dusver niet voorgesteld. Een tikkeltje verlegen misschien?

Verlegen? Zo'n beer van een vent? Gerrit kon het niet geloven. Het geval begon hem te interesseren. Hij moest er die jongen eens over aanspreken. Misschien kon hij helpen?

Op een avond, in het stamcafé van Kees, deed zich onverwacht een geschikt moment voor. Tilly, de serveerster, bracht het bier. Vooraan in de twintig, iets te mollig, iets te blond, iets te uitdagend, naderde ze hun tafeltje, zette de glazen neer, glimlachte uitsluitend naar Kees (Gerrit begreep meteen dat hij kansloos was), en streelde geroutineerd, zogenaamd per ongeluk, over zijn linkerwang. Gerrit, man van de wereld, zag direct: zij wil wel. Wat doet Kees nu? Kees deed niks. Hij lachte schaapachtig, kreeg een lichtrode kleur, transpireerde enigszins. Toen ze zich omdraaide, viel er een stilte tussen beide mannen. Opeens begon Kees zelf te praten. Kennelijk vertrouwde hij Gerrit.

"Hoe het komt, weet ik niet, maar met vrouwen kan ik niet omgaan. Ik voel me ongemakkelijk, onzeker, zonder enig zelfvertrouwen. Ze maken me schichtig, ik voel me dom, ik durf ze niet aan te kijken. Ik weet nooit wat ik moet antwoorden, ik denk alleen maar: hoe kom ik van haar af? En als ze dan weglopen, heb ik weer spijt, voel ik me schuldig, vervloek mijn onbeholpenheid. Want begrijp me goed: ik ben een gezonde jongen, alles functioneert, ik zou dolgraag een lieve vriendin willen hebben. Tilly vind ik overigens te ordinair."
"Is er dan iemand die je wel aardig vindt?"
Kees keek even verrast op, aarzelde, en antwoordde: "Ja, ik heb wel een leuk meisje op het oog. Ze werkt in de boekhandel van Walraven."
Gerrit, als boekenwurm bekend met boekwinkels en het personeel aldaar, wist meteen wie hij bedoelde: "Oh, Marieke! Die donkere met die paardenstaart! Waar ken je haar van?"
"De middelbare school. Ze heeft nog bij me in de klas gezeten. Een paar jaar samengewoond, maar dat is nu uit."
Gerrit dacht na. "Heb je haar al eens mee uit gevraagd?"
"Nee. Ik heb geen idee hoe ik dat moet aanpakken."
"Goed", zei Gerrit. "Dan gaan we samen daaraan werken. Morgen bedenken we een strijdplan."

De volgende avond, deze keer bij Gerrit thuis met zijn Truus als begripvolle vrouwelijke coach, bespraken ze hoe Kees gekleed zou zijn, wat hij zou zeggen, hoe hij moest kijken ("Diep in haar ogen!" wist Truus) . Ze repeteerden een paar keer, waarbij Truus haar rol zó goed speelde, dat Kees ook hier blozend stond te stotteren. Maar omdat hij voor het eerst in zijn leven over zijn probleem gesproken had en nu nuttig advies kreeg, bleek hij vastbesloten zijn missie tot een goed einde te brengen.
"Donderdagmiddag om twee uur verwacht ik je op de hoek van de Schoolstraat", besliste Gerrit. "Je moet vandaar ongeveer vijftig meter lopen om bij Walraven te zijn. Je stapt naar binnen en houdt je praatje. Afgesproken?"
"Akkoord", bevestigde Kees onverwacht zelfbewust.

Donderdagmiddag twee uur, hoek Kerkstraat. Gerrit en Kees staan zwijgend tegenover elkaar. Zelfs Gerrit voelt zijn hart heftiger kloppen en het lijkt wel of er zweet in zijn handen staat. Kees is alleen wat bleker dan anders. Als Gerrit hem strak aankijkt en knikt, draait hij zich om en begint langzaam de lange straat af te lopen; aan de rechterkant, ook op een hoek, zit Walraven. Aanvankelijk is zijn tred pittig, doelgericht. Halverwege verslapt hij wat. Hij kijkt om, onzeker lijkt wel. Met krachtige armbewegingen stuurt Gerrit hem voorwaarts. Langzaam sjokt hij verder. Hij staat nu voor de deur van de winkel. Hulpeloos draait hij zich om en haalt zijn schouders op. In de verte gebaart Gerrit verhit dat hij de deur moet openen. Kees steekt zijn hand uit, trekt dan terug, doet het nog eens. Dan pakt hij de klink vast. Nog even kijkt hij in Gerrits richting. Die knikt hem bemoedigend toe. Kees maakt een stap naar voren, aarzelt even. Dan grijpt hij plotseling gedecideerd de klink, drukt die naar beneden en stapt naar binnen.

En terwijl Gerrit wat nerveus rondjes aan het lopen is, dringt die oeroude wijsheid weer aan hem op: de belangrijkste dingen in je leven moet je zelf doen, echt helemaal alleen, puur op eigen kracht.



19-11-2017

MANNEN ZONDER VROUW

Wat doet een man die zonder vrouw komt te zitten? Wat voor een type man is hij eigenlijk? In het openingsverhaal Drive My Car laat auteur Haruki Murakami (Kioto, Japan; 1949) zien hoe acteur Kafuku reageert op de niet onverwachte dood (baarmoederkanker) van zijn nog betrekkelijk jonge vrouw. Hij denkt veel over hun huwelijk na. Zij was erg mooi, en daarvan maakte ze gebruik door vier keer een andere minnaar te hebben. Ze praatte daar nooit over, maar Kafaku zag telkens aan haar gedrag dat het weer zo ver was. Vooral na haar dood bleef hem de vraag kwellen: waarom? Ze had in geen enkel opzicht over hem te klagen en dat deed ze ook niet, die minnaars waren helemaal niet bijzonder, dus...? Hij berust in zijn saaie leven, maar het overspelige gedrag van zijn overleden echtgenote blijft hem achtervolgen, totdat, niet toevallig, een andere vrouw hem op het spoor brengt. Ach, waarom zijn ze ook zo raadselachtig? 

Een man kan zich ook van zijn vriendin losmaken en voor het avontuur kiezen. Kitaru kende in Yesterday zijn vriendin al vanaf de lagere school. Ze werd almaar mooier, iedereen zag beiden als een paar dat onherroepelijk zou trouwen en altijd gelukkig zijn, en dat benauwde Kitaru. "Is het wel goed dat het leven zo glad en rimpellos voortkabbelt?" Hij tracht haar op een slimme manier aan de verteller over te doen, wat niet lukt. Jaren later hoort deze dat Kitaru toch wel degelijk in zijn eentje naar de Verenigde Staten getrokken is. Een man alleen, die dus gekozen heeft voor vrijheid en ongebondenheid.

Dokter Tokai in Een onafhankelijk orgaan lijkt het allemaal perfect voor elkaar te hebben. Hij is 52 jaar, chirurg in een uitstekend lopende kliniek, nooit getrouwd, nooit samengewoond. Vriendinnen heeft hij genoeg, getrouwde of ongetrouwde, vaak vier of vijf tegelijk. Altijd even vriendelijk tegenover iedereen, een opgewekt humeur, maakt zich jarenlang nergens druk om, een aangename, egocentrische man. Totdat hij op een dag echt verliefd wordt, en hij zich de vraag stelt waar ieder weldenkend mens een antwoord op moet zien te vinden: wat ben ik voor godsnaam voor iemand? Een vrouw die haar partner een spiegel voorhoudt ... er bestaan mannen die daar niet tegen kunnen.

Ook met Kino in het gelijknamige verhaal loopt het niet zo best af, terwijl hij toch een geboren einzelgänger is: "Hij aanvaardde eenzaamheid, stilte en afzondering zo natuurlijk als uitgedroogde grond de regen opneemt."  In het titelverhaal, dat eigenlijk meer een beschouwing is en waar deze intrigerende bundel mannenstudies mee afgesloten wordt, zegt de auteur het nog eens duidelijk: "Soms betekent het verliezen van één vrouw dat je alle vrouwen verliest. Op zo'n manier worden we mannen zonder vrouw." Vrouwen, wil Murakami maar zeggen, winnen eigenlijk haast altijd. En hier en nu even van man tot man: houd een vrouw onder handbereik, anders ben je reddeloos verloren. Ik ga meer van deze Japanner lezen.
Haruki Murakami, Mannen zonder vrouw. Tokyo, 2013. Vertaling Jacques Westerhoven. Amsterdam, 2016, tweede druk. 285 blz.

18-11-2017

NOCTURNES VAN ISHIGURO

In zijn verhalenbundel Nocturnes neemt Kazuo Ishiguro, winnaar van de Nobelprijs voor literatuur 2017, ons mee naar de wereld van beroepsmuzikanten en anderen voor wie muziek een levenslange passie is. We ontmoeten een crooner, een gitarist, een singer - songwriter, een ouder zangduo van Zwitserse volksliedjes, een saxofonist, een cellist. Eens waren ze jong en talentvol, vastbesloten de wereld te veroveren met hun composities en performances, het middelpunt vormend van uitzinnige massa's of aandachtig luisterende vakbroeders. Ishiguro strooit met titels uit het Great American Songbook: One for my baby, By the time I get to Phoenix, I fall in love so easily, April in Paris. Ook zij roepen een sfeer op van hoop, verlangen, teleurstelling en vooral vergankelijkheid.

Kijk bijvoorbeeld eens naar Tony Gardner in Crooner. Lang een geliefd zanger geweest, inmiddels op zijn retour, doet hij nog één, haast absurde, in ieder geval cynische poging om publiciteit te genereren. Daar moet echt alles voor wijken. En Ray in Come rain or come shine, die in zijn jonge jaren zo hartstochtelijk met Emily kon discussiëren over hun geliefde oude Broadwaysongs, moet vaststellen dat ze is verworden tot een verbitterde carrièrevrouw. Trouwens, wat moet Steve, de jazzsaxofonist uit Nocturne, wel niet met zich laten doen om niet meer die commerciële shit te hoeven spelen, terwijl zijn vrouw ook nog van hem weggelopen is? Lindy, de ex - vrouw van Tony Gardner, geeft hem de cynische troost mee: "Er is zoveel meer in het leven dan alleen van iemand houden."

Een muzikant trekt van plein naar zaal naar tent, applaus in ontvangst nemend, teleurstellingen incasserend, af en toe hoop koesterend. De collega's met wie hij werkt, komen en gaan. Na verloop van tijd beseft hij dat de boezemvrienden van nu de uit het oog verloren vreemden van morgen zullen zijn. Zo vergaat het de muzikant, zo vergaat het eigenlijk iedereen.

Nee, het is geen tragische bundel geworden. Ishiguro schrijft ingetogen, doet niet aan gezochte symboliek, is nooit ordinair. Hij heeft gevoel voor humor en weet volstrekt absurde situaties te bedenken; zie daarvoor  Come rain or come shine en al helemaal Nocturne. U zult daar scènes in aantreffen die John Cleese bedacht zou kunnen hebben. Op naar zijn zes romans, want daarop berust vooral zijn roem. Ik houd u op de hoogte.
Kazuo Ishiguro, Nocturnes. Vijf verhalen over muziek en het vallen van de avond. Vertaling uit het Egels van Marian Lameris en Liesbeth Teixeira de Mattos. Amsterdam, 2009. 207 blz.