25-12-2018

DICKENS, SCROOGE EN TINY TIM

Charles Dickens (Portsmouth; 1812 - 1870) haalt in zijn beroemdste kerstverhaal werkelijk alles uit de kast om van zijn hoofdpersoon, Ebenezer Scrooge, de onaangenaamste man van Engeland te maken. Zakenman, rijk, een genadeloze uitzuiger, een levenslange vrek. Hebzucht is zijn passie, eenzaamheid zijn lot. Niemand houdt hem op straat staande, geen mens vraagt hem om een gunst, want hij straalt volstrekte kilte uit. Dit alles deert hem echter niet, gewend als hij is om alleen te zijn. Gezelligheid bestaat niet, Kerstmis is onzin.

Voor Dickens zelf mocht het elke dag Kerstmis zijn: van kindsbeen af was hij dol op het feest. Als het buiten koud en guur is, de oostenwind door merg en been gaat en de sneeuw hoog opgestapeld ligt, dan is het nergens zo behaaglijk als binnen, met een kachel die gloeiend wordt gestookt, te midden van vrouw en kinderen, ooms en tantes, neven en nichten, vrienden en bekenden. Bij Fred, de neef van Scrooge, tevens ook degene die Dickens' meningen vertolkt, maken de gasten muziek, doen spelletjes, lachen veel en kussen de jongemannen geregeld de aantrekkelijke dames. Zelfs bij een uitgesproken arm man als Bob, die op het kantoor van Scrooge werkt en dus een hongerloontje krijgt, betekent Kerstmis samen van een bescheiden feestmaal genieten. Hier toont Scrooge voor het eerst emotie als hij, in het gezelschap van een geest, Tiny Tim ziet. Het kreupele jongetje loopt met een stok, zijn ene beentje gestoken in een beugel, en verheugt zich op alles wat komen gaat.

 Drie geesten proberen Scrooge op andere gedachten te brengen door hem te confronteren met het verleden, het heden en de toekomst. Dickens geloofde dat er een wereld van geesten en engelen bestond, al gaf hij toe dat die niet bewezen kon worden. Hij sprak er graag met zijn negen kinderen over; bovendien gebruikte hij dit gegeven zo vaak in zijn literaire werk dat hun aanwezigheid in A Christmas Carol In Prose meer moet zijn dan een literaire truc. Dickens bezocht trouwens ook graag al die spookhuizen waar de Engelsen nog steeds trots op zijn. In het verhaal praten de geesten nadrukkelijk op Scrooge in; ze tonen hem beelden en taferelen uit zijn leven die heel duidelijk aangeven hoe eenzaam en hebzuchtig dat tot dusver is geweest. Aan het eind van de nacht begrijpt hij dat hij zijn bestaan drastisch moet omgooien. En dat doet Scrooge dan ook met grote overgave.

 Dickens laat de gegoede burgerij inzien dat men de plicht heeft de armen te ondersteunen. Hij vond het toenmalige (het verhaal verscheen in 1843) economische systeem wreed en onrechtvaardig, en riep de welgestelden op armoede te bestrijden en elk kind de kans op goed onderwijs te geven. En welk feest is beter geschikt voor zo'n menslievende oproep als Kerstmis? Zijn kerstverhalen raakten zo populair dat de kerstviering zelf een nieuwe impuls kreeg. Hij beschreef enthousiast, met veel gevoel voor detail en de hem kenmerkende humor, hoe het feest door de gewone man gevierd werd. Oude gewoontes werden door hem weer opgerakeld, met als gevolg dat Kerstmis, hier en daar een beetje ingezakt, weer kleur op de wangen kreeg. Wat grote schrijvers toch niet allemaal kunnen bereiken!
Charles Dickens, A Christmas Carol in Prose: being a Ghost Story of Christmas. Vertaald en van een nawoord voorzien door Mark van Dijk als Een Kerstlied. Nimisa Publishing House, 2016. 124 blz.
Dick Kooiman, De innige band tussen Dickens en kerst. In: Dickens in de Lage Landen. Amsterdam 2012.


13-12-2018

VILLA DES ROSES

Hoe het er in een doorsnee Parijs familiepension aan toegaat, wist Willem Elsschot (pseudoniem van Alfons De Ridder; Antwerpen, 1882 - 1960) wel. Tussen september 1906 en november 1907 had hij een kamer in een pension de famille, dat gelegen was in de rue d'Armaillé. Een groot pand in een wereldstad, mensen van allerlei pluimage die min of meer gedwongen zijn zich met elkaar bezig te houden tijdens de maaltijden en daarbuiten: stof genoeg voor een beginnend auteur. Elsschot had alleen wat gedichten geschreven, Villa des Roses zal zijn eerste roman worden.

Hij schrijft zonder opsmuk, in glasheldere zinnen, die geladen zijn met humor, ironie, sarcasme, cynisme. Zo weet hij zijn personages raak te typeren in al hun burgerlijkheid, bekrompenheid, oneerlijkheid. Mijn hemel, dat een jongeman van 28 jaar al zo goed de mensheid doorheeft! Een stokoude vrouw wordt voor gek gezet, een jonge vrouw, uiterlijk erg onaantrekkelijk, mijdt men opzichtig, het echtpaar dat het pension beheert, licht de gasten op met oudbakken brood en dure nepwijn. Die laten trouwens hun ware gezicht zien als ze, onbetaalde rekeningen achterlatend, met de noorderzon vertrekken. Alles egoïsme, inhaligheid, eigenbelang.

De rode draad vormt de opbloeiende liefde tussen het kamermeisje Louise en de jonge, knappe Duitser Richard Grünewald. Louise is de enige zonnestraal in het hele boek. Als jonge weduwe moet ze de kost verdienen voor zichzelf en haar zoontje; haar man is al een aantal jaren dood en nu opeens duikt daar zo'n interessante knul op, die al zijn charmes op haar loslaat. Zij houdt echt van hem; hij vindt dat ze een leuk gezichtje heeft, zodat hij zich de komende maanden niet hoeft te vervelen. Maar in het openbaar wil hij zich liever niet met haar vertonen. Met haar dikke polsen en eenvoudige kledij ziet ze er te veel als een dienstmeisje uit. Gevoelig en o zo schrijnend schildert Elsschot deze romance, waarvan de lezer weet dat die alleen maar pijnlijk kan aflopen. Ook naar ruim honderd jaar doet deze roman, zowel wat inhoud als wat taal betreft, opvallend modern aan.

Het is een geweldig goed idee geweest van uitgeverij Polis uit Antwerpen om alle romans van Willem Elsschot opnieuw uit te geven. Kleurrijke omslagen, mooi groot lettertype, voorzien van nawoord en aantekeningen: al die boeken zien er prachtig uit.
Willem Elsschot, Villa des Roses. Eerste druk: Bussum, 1913. Deze herdruk is van Polis, Antwerpen, 2018, met een nawoord van Eric Rinckhout en aantekeningen van Peter de Bruijn. 245 blz.

29-11-2018

EEN VROUW IN HET ZWART

Weet u wat een accabadora is? Op Sardinië weten ze dat wel. Nog in de jaren vijftig kende elk dorp een vrouw die mensen bezocht van wie iedereen wist dat hun einde nabij was. Als ze ernstig leden kwam de accabadora 's avonds of 's nachts, vaak op verzoek van de familie, aan het bed van de stervende. Stemmig in het zwart gekleed, in een verder verlaten vertrek, bood ze haar hulp aan.

De coupeuse Bonaria Urrai is zo'n vrouw. Nooit getrouwd, geen kinderen, kiest ze op gevorderde leeftijd de zesjarige Maria uit als fillus de anima, wat 'kind van de ziel' betekent. Maria's moeder had al drie kinderen, deze vierde kan ze niet onderhouden. Bonaria is bereid, als een tweede moeder, dit slimme meisje in haar huis op te nemen en op te voeden. Maria kent geen heimwee, voelt zich al gauw thuis, maar zal Bonaria nooit 'moeder' noemen. Het zal jaren duren voordat ze weet wat haar tweede moeder 's avonds laat buitenshuis uitspookt.

De werkzaamheden van de accabora zijn verweven met het bijgeloof dat in die Sardijnse dorpjes volop heerst. De stervende moet zó zwak zijn dat hij niet meer kan spreken; alles wat gewijd is (heiligenbeelden, rozenkransen), dient opgeborgen te worden; het juk van een os onder het kussen kan helpen om de strijd te verlichten. Toen Bonaria eens bij een man werd geroepen die nog wat kon zeggen, ontstak ze in woede en riep de ontzette familieleden toe: "Jullie zijn allemaal vervloekt! Ook jullie kinderen en kleinkinderen zullen vervloekt zijn!"

Want deze dorpjes beschikken wel degelijk over een katholieke kerk en een pastoor die de gebruikelijke diensten verzorgt. De cirkelgang van de seizoenen, het tijdig plukken van de druiven, het wel en wee van de familie behoren begeleid te worden door eeuwenoude gewoontes en diepgewortelde gebruiken. Dus staat er in de nacht van de eerste november eten klaar voor de zielen van de familie, met verkruimelde tabak op de tafel, zodat je hun vingerafdrukken kunt zien. Daarom stop je, om je vijand te vervloeken, een jong hondje in een zak met een speciaal brokje basalt en verberg je dit alles op zijn grondgebied. In deze overzichtelijke en soms benauwende wereld groeit Maria op en wordt ze vrouw.

In Italië is Michela Murgia (1972; Cabras, Sardinië) een schrijfster die voor deze roman in 2009 diverse prijzen in ontvangst mocht nemen. Ze is werkzaam als docent en politiek actief, treedt op in tv - programma's. Ook zij was eens een fillus de anima, trouwde ook op haar geliefde eiland. De accorbadora (in Nederland ook uitgekomen onder de titel De laatste moeder) geeft treffend weer hoe zo'n afgesloten, landelijke  gemeenschap op het platteland leeft, voelt, denkt. Een pareltje, dit boek, en Murgia een schrijfster om in de gaten te houden.
Michele Murgia, De accabodora. Uit het Italiaans vertaald door Els van der Pluijm. Amsterdam, 2010. 159 blz.

15-11-2018

KORT VERHAAL(3)

Toen Gerrit ontdekte dat hij in de loop der jaren toch wat stijf begon te worden, besloot hij op een vaste dag, op een vast tijdstip, te gaan zwemmen. Alle spieren worden gebruikt, de gewrichten in werking gesteld, hart en longen aangenaam beziggehouden. Kortom: zwemmen is overal goed voor. Doen!

Het werd dinsdagochtend om negen uur. Een vol uur met je lichaam stoeien in water met een prettige temperatuur, onder het vakkundige toezicht van een badmeester of badjuffrouw. Gerrit bleek niet de enige oudere die zijn lichaam niet wilde laten verroesten. Zo'n twintig zwemmers en zwemsters van ongeveer zijn eigen leeftijd legden het ene na het andere baantje af, de vrouwen meestal in groepjes, de mannen vaak solo. Maar leunend tegen de rand van het bad bleek iedereen beschikbaar voor een opgewekt, alledaags praatje.

Financieel gezien lag er een scheidslijn die vooral de juffrouw aan de kassa lastige momenten bezorgde. Op je vijfenzestigste hoefde je één euro minder te betalen. Maar wat doet een kassière als iemand een tientje voor haar neerlegt? Hoeveel geef je terug? Beter gezegd: hoe oud is die man of vrouw? Gerrit maakte het mee dat de man voor hem meldde dat hij te veel terugkreeg. Hij zag eruit als 70, maar bleek slechts 58 te zijn.

Gerrit, behulpzaam als altijd, had voor zichzelf de volgende tactiek uitgedacht. Bij het betalen zei hij luid en duidelijk: "Vijfenzestig plus!" of "Met korting!" of "Ik ben 65." Het gebeurde dan weleens dat de kassamevrouw hem bedankte, want: "Soms kan ik het echt niet zien." Helaas reageerde niet elke kassière zo.

Een weekje geleden legde Gerrit zijn geld voor een hem onbekende juffrouw neer, en sprak zijn gebruikelijke tekst uit: "Vijfenzestig plus." Een onbedaarlijk gelach was zijn deel. "Nou, dat hebben we heus wel in gaten, hoor! " Gerrit keek verschrikt op. Het bolle mens zat te schudden op haar stoel. "Dat kunnen we hier echt wel zien!"



KORT VERHAAL(2)

Natuurlijk had Hannah veel aan haar tante te danken. Omdat haar ouders dag en nacht met de zaak bezig waren, konden ze weinig aandacht besteden aan hun enigst kind, en tante Magda, kinderloos, ongetrouwd, was altijd bereid bij te springen. Ze ving de kleine Hannah jarenlang op als ze van school thuiskwam, kocht met haar kleren, ging met haar naar huis - en tandarts, hoorde haar verhalen aan, droogde haar tranen als er iets naars was gebeurd. Inderdaad, een tweede moeder.

Hannah groeide uit tot een uitgesproken mooi meisje. Lang, blond, sproetjes, met een gave huid en een opgeruimd karakter. Op haar zestiende stonden er al jongens op haar te wachten en oudere mannen mochten graag een praatje met haar maken. Met een mengeling van trots en jaloezie zag tante Magda dit alles aan. Zijzelf was altijd klein, krom en lelijk geweest; jongens en mannen bleven altijd ver uit haar buurt. Ze begon wat snibbig tegen Hannah te doen, en ook wat bazig. Enkele jaren liet zij zich dat welgevallen. Gehoorzaam als zij was, ging Hannah ervan uit dat haar tante in alle situaties het beste met haar voor had.

Totdat Hendrik op haar pad verscheen. Hij zag eruit zoals tante Magda zich haar minnaar had voorgesteld: de latin lover, met alles erop en eraan. Getinte huid, dik zwart haar, donkere ogen, veel haren op zijn borst. Toch een doodgewone Nederlandse jongen, met een Italiaanse moeder. Hannah en Hendrik vielen als een blok voor elkaar, met Magda die knarsetandend toekeek.

Magda adoreerde Hendrik, overlaadde hem met complimenten, maar zocht de confrontatie met Hannah. Die was aanvankelijk weerloos, durfde na verloop van tijd wat meer terug te zeggen en waagde het zelfs om het met haar eens zo geliefde tante oneens te zijn. Magda sloeg dan onverwacht venijnig toe. Toen in een discussie de naam van Hendrik opdook, gromde ze: "Je mag blij zijn dat hij jou ooit gewild heeft." Tussen beide vrouwen is het nooit meer goed gekomen.

KORT VERHAAL(1)

Aangezien Gerrit wel wat ijdel is, maar dat voor zijn omgeving niet wil weten, sluit hij zich eenmaal per dag in de badkamer op om zichzelf te bekijken. Hij dempt dan het licht, gaat op enige afstand van de spiegel staan en monstert met enig welgevallen zijn spiegelbeeld. Een halfjaar geleden zag hij toch wat vreemds toen hij zijn charmante, brede lach uitprobeerde. Het leek wel of één tand in zijn bovengebit scheef stond. Ach, gezichtsbedrog, vermoedde hij. Toen hij de proef een maandje later herhaalde, moest hij toch dezelfde conclusie trekken: scheef. Gerrit raadpleegde zijn vrouw, die het met hem eens was en zelfs meldde dat ze het al veel eerder gezien had, maar hem niet ongerust had willen maken.

De tandarts had aan één blik voldoende. "Uw tanden lopen", gaf hij toe. "Als u er wat aan wil doen, moet u naar de orthodontist voor een beugel."
"Dat is toch alleen wat voor jongere kinderen?" vroeg Gerrit, die met enige ontsteltenis aan al die vreemd gevormde buitenbeugels dacht die hij vroeger twaalfjarigen had zien dragen. Zijn tandarts en later de beugelmevrouw stelden hem gerust. Zij had ook bejaarden (zover was Gerrit nog niet) geholpen en de beugel zou weliswaar een jaar lang zichtbaar blijven als hij glimlachte, maar ja, daar kreeg hij ook een glanzende rechte lijn boventanden voor terug. Nee, gratis was het niet.

Iedereen aan wie Gerrit vertelt dat hij binnenkort aan de beugel moet, reageert hetzelfde. Mannen grijpen hem bij zijn bovenarm, vrouwen kijken hem van dichtbij indringend aan, en allemaal zeggen ze hetzelfde: "Nu nog?"

01-11-2018

OVER SCHULD EN SCHAAMTE

Als Edward en Florence elkaar in 1962 tijdens een studentendemonstratie in Oxford ontmoeten, is het voor beiden liefde op het eerste gezicht. Hij had geschiedenis gestudeerd, zij haar opleiding als violiste op het conservatorium afgerond. Toch zijn er grote verschillen. Zij gaat helemaal op in klassieke muziek, hij zweert bij rock - 'n - roll. Bovendien stamt Florence uit een voorname familie, waar men zeilt en cricket speelt, terwijl Edwards vader ergens op het platteland onderwijzer is.

 Kennedy is president van de V.S., de Berlijnse muur wordt door de moeder van Florence gebruikt om de linkse sympathieën van haar dochter te dempen, de seksuele revolutie komt eraan, maar heeft de wereld van Edward en Florence nog niet bereikt. Ze zijn allebei groentjes, hebben geen enkele ervaring met het andere geslacht, en hun ouders praten nergens over. Het voorlichtingsboekje dat Florence heeft geraadpleegd, vervult haar met walging. Edward wil en droomt over van alles, maar hoewel ze samen over heel veel kunnen spreken, niet over dat ene.

De kuise Florence laat voorzichtige kusjes, brave strelingen, keurige omhelzingen weliswaar toe, maar meer zit er voor Edward niet in. Toch is er hoop: een jaar na hun eerste ontmoeting treden ze in het huwelijk. Ze zijn nog steeds heel erg verliefd en gaan er vanuit dat ze eeuwig bij elkaar blijven. Telkens als Florence eraan denkt wat er van haar tijdens de huwelijksnacht verwacht wordt, slaan de paniekaanvallen toe.

Er is schuld en schaamte bij beiden. Hij verwijt haar dat ze niet met een man kan omgaan, dat ze niet eens kan zoenen, dat ze hem eigenlijk een jaar lang voor de gek heeft gehouden. Zij noemt het weerzinwekkend wat hij van haar wil; altijd weer zet hij haar onder druk. Zonder het te willen beledigen ze elkaar. Pas veel, veel later zullen ze zich realiseren dat ze er eigenlijk niet zoveel aan konden doen. Hun schuchterheid, overgevoeligheid, gebrek aan sociale vaardigheden, plus een brokje godsdienst, Engelse achtergrond, klassenverschil: alles spande samen om hen uit elkaar te drijven.

Voor hen die de film On Chesil Beach gezien hebben: de roman heeft een ander, beter, logischer slot dan de film. En dat is curieus, want auteur Ian McEwan heeft voor het eerst het scenario geschreven van een eigen werk. Waarom dan het slot wijzigen? Toch een handreiking aan een, in zijn ogen, gemakzuchtig filmpubliek?
Ian McEwan, Aan Chesil Beach. Oorspronkelijke titel: On Chesil Beach. Londen, 2007. Nederlandse vertaling Rien Verhoef. Amsterdam - Antwerpen, 2007. 152 blz.

18-10-2018

OVER SPINOZA

De Nederlandse filosoof van joodse afkomst, Baruch de Spinoza (Amsterdam; 1632 - 1677), viel al vroeg op door zijn sterk afwijkende meningen. Toen hij 24 was, sprak een rabbijn een banvloek over hem uit, zodat hij de gemeenschap moest verlaten; niemand mocht meer contact met hem hebben. Ook de christelijke wereld toonde zich ontsteld. Met wat voor ideeën liep Baruch (= de gezegende) eigenlijk rond?

Spinoza is van mening dat er helemaal geen God bestaat die ons gadeslaat, beloont en bestraft. Al die predikers die ons schuld en zonde aanpraten, zitten er volledig naast. Een leven na de dood? Vergeet het maar rustig. God is voor hem de Natuur. Met de Natuur bedoelt Spinoza niet een lieve koe in de wei, maar alles wat existeert, groeit en bloeit en altijd weer de kracht bezit zich te vernieuwen. Een systeem waarin alles met elkaar samenhangt, alles een oorzaak heeft en er geen toeval bestaat. Die God  heeft het niet nodig om aanbeden te worden. De mens speelt slechts een onbeduidende rol in dit geheel. Hij is niet het middelpunt van de schepping, en zeker niet door God uitverkoren. Geen wonder dat alle geestelijke leiders in Amsterdam van deze Spinoza af wilden.

Spinoza mocht het graag hebben over het vrije debat en het geloof, over opstand (de Tachtigjarige Oorlog! Katholieken tegen calvinisten tegen lutheranen!), over politiek en moraal. Bovendien beschikte hij over een scherp psychologisch inzicht. Zo bespreekt hij in zijn Ethica de haat die we voelen als iemand een persoon kwaad doet die op ons lijkt. En is morele verontwaardiging niet vaak slechts een houding om de buitenwereld te laten geloven hoe hoogstaand we wel niet zijn? Trouwens: wat is het hoogste wat een mens, als het gaat om gevoelens, kan bereiken? Zelfvoldoening natuurlijk.

 Zijn lievelingsstelling is dat de mens zich niet zozeer door zijn verstand laat leiden, maar uiteindelijk vooral door gevoel, met name begeerte. Hij gebruikte daarvoor de term 'conatus':  elk mens, elke plant, elk sterrenstelsel ja, elk ding tracht te volharden in het bestaan. Een diepgeworteld verlangen om in leven te blijven beheerst alles en iedereen. Het bestaan is het waard om er met volle teugen van te genieten, zo leert hij.

De Vlaamse filosofe Tinneke Beeckman heeft zich zo lang intensief met de theorieën van Spinoza beziggehouden, dat ze het in haar boek Door Spinoza's lens aandurfde om thema's te behandelen die de filosoof nauwelijks systematisch aangeroerd heeft. Meditatie, seksualiteit, revolte, het zijn onderwerpen waar de schrijfster met recht door de lens (Spinoza verdiende zijn geld met lenzen slijpen) van de grote filosoof keek. Het zijn verfrissende hoofdstukken geworden. Beeckman vindt dat meditatie hetzelfde is als mindfulness. Ze schrijft zich in voor de cursus vipassana; niet zweverig, niet bovennatuurlijk, maar negen dagen tien uur per dag zwijgen, bewegingsloos zitten, je concentreren. Je observeert steeds beter, je geest wordt daardoor scherper en je bereikt, hopelijk, het stadium waar het om gaat: geestelijke gelijkmoedigheid. Dit is meteen het bruggetje dat naar Spinoza leidt. De mens moet accepteren dat het leven vol zit met aangename, maar ook uiterst onprettige voorvallen. Laat je daardoor niet meeslepen, onderwijst Spinoza. Zie maar wat er komt en draag in gelijkmoedigheid je lot.

Met vrouwen had hij niet zoveel op. Ze kunnen natuurlijk net zo verstandig zijn als mannen, voor de politiek zijn ze ongeschikt. Ze brengen de hoofden van al die kerels maar op hol, en omdat bij vrouwen gevoelens van medelijden en meeleven snel de overhand krijgen, missen ze de kwaliteiten om op een wat hoger niveau politiek te bedrijven. Ook grote denkers kunnen hun fans af en toe teleurstellen.  
Tinneke Beeckman, Door Spinoza's lens. Antwerpen, 2012, vijfde herziene druk 2016.238 blz.

04-10-2018

MAN TEGEN MAN

"Kun je zo snel mogelijk komen? Het gaat slecht met Jan en hij wil je per se spreken." Gerrit wist dat Jan ernstig ziek was, dus het verzoek van zijn vrouw Agnes willigde hij graag in. Jan en hij hadden jarenlang veel met elkaar opgetrokken, en hoewel ze de laatste maanden niet zo vaak contact hadden gehad, kon Gerrit zich wel voorstellen dat zijn oude kameraad hem de hand wilde drukken.

Toen Gerrit door Agnes de slaapkamer werd binnengeleid, schrok hij. Jan was sterk vermagerd, ademde zwaar, en vooral: hij zag er letterlijk doodsbleek uit. Dit was geen bezoek aan een zieke man, dit was een laatste gesprek aan een sterfbed. Gerrit schoof een stoel aan en drukte een uitgestoken hand. Jan trok deze echter niet terug, maar hield Gerrits rechterhand onverwacht stevig vast. Hij ging rechtop zitten, keek zijn oude vriend indringend aan, en vroeg fluisterend, maar duidelijk verstaanbaar : "Wat heb jij met mijn vrouw?"

Gerrit wist niet wat hem overkwam. Hulpeloos keek hij zijn vriend aan. Hoe kon dit? Ze waren toch zo voorzichtig geweest! Jan keek grimmig terug. "Nou, hoor ik nog wat?" Gerrit begreep dat er geen ontkomen aan was. Hij knikte. "Oké. Ik zal het uitleggen."

"Je bent een driftkikker, Jan, dat weet je best. We hadden altijd wat medelijden met Agnes als je weer losbarstte. Op een keer toen ik iets bij jullie moest afgeven en jij niet thuis bleek, begon ze er zelf over. Toen hoorde ik voor het eerst wat je eigenlijke probleem is: gokken. Agnes vertelde dat je een aantal keren per jaar moet kaarten of roulette spelen of dobbelen. De dagen daarvoor ben je niet te genieten. Je bent onrustig, loopt chagrijnig rond, blaft iedereen af. Daarom zegt ze uiteindelijk tegen je: "Vooruit dan maar, ga." en je verdwijnt voor twee, drie dagen. En enkele keer zelfs een week. Klopt dat?"

Gerrit wierp een blik op zijn vriend. Deze lag, bewegingsloos, met gesloten ogen te luisteren. Hij knikte slechts kort. En Gerrit ging verder. Hij was van plan alles te vertellen wat Agnes hem de laatste jaren snikkend, of toonloos, of met ingehouden woede in vertrouwen had meegedeeld. Alleen zó kon hij zijn vriend hun overspel duidelijk maken.

"Soms bracht je stapels geld mee, of een blinkende Rolex. Maar een paar keer kwam je met een taxi, want je had je auto verspeeld. En dan gedroeg je je grimmiger dan ooit. Je gooide borden kapot, brulde iedereen aan, en een enkele keer sloeg je Agnes. De blauwe plekken, de bloeddoorlopen ogen: ze moest allerlei verhaaltjes verzinnen om de waarheid voor de buitenwereld verborgen te houden. In haar wanhoop en totale eenzaamheid zocht ze steun, en die kreeg ze van mij."

Gerrit haalde even diep adem. Nu moest hij het over zichzelf hebben. Hij zag dat zijn vriend aandachtig lag te luisteren, ook al stelde hij geen enkele vraag.

"Ik zal het je maar eerlijk zeggen: op Agnes ben ik eigenlijk altijd gek geweest. Alles aan haar bevalt me nog steeds. Haar zachtmoedige karakter, haar krullende blonde haar, haar verfijnde smaak. Als ik haar stem door de telefoon hoorde, als ik wist dat jullie bij mij langs zouden komen, als ik jou thuis ging opzoeken, altijd had ik vlinders in mijn buik. En toen ze haar hart bij mij uitstortte, was ik weerloos. Natuurlijk nam ik alle tijd voor haar. Als man alleen kon ik me dat permitteren. Ik knapte klusjes voor haar op. Ik zorgde voor afleiding door haar mee te nemen naar musea, theater, schouwburg. Nee, nooit hier in de buurt, altijd een heel eind hier vandaan. Na een tijdje zag ik, tot mijn grote vreugde, hoe oprecht blij ze was om me te zien.  En zo groeiden we naar elkaar toe, of we nu wilden of niet."

Langzaam richtte Jan zich op. Het was hem aan te zien dat het gesprek hem vermoeide. Toch wilde hij kennelijk iets kwijt. "Had je dan nooit een schuldgevoel?"
"Ja", gaf Gerrit toe, "dat had ik vaak genoeg. Waar ben ik mee bezig? dacht ik dan. Moet ik er niet mee ophouden? Maar dan belde Agnes weer, hoorde ik die aangename zangerige stem, en ik was weer verloren. En als ze me 's avonds bedankte door haar hoofd tegen mijn schouder te leggen, dan kon ik de hele wereld aan."

Het was even stil. Jan lag kennelijk alles te overdenken. Toen fluisterde hij: "Wat zijn jullie plannen als ik dood ben? Trouwen? Samenwonen?"

 "Ik zou wel willen, ze is de enige vrouw die echt alles voor me betekent. Maar weet je, Agnes zal mij altijd zien als haar hondstrouwe vriend, soms als haar minnaar, maar nooit als haar man."

Jan wenkte Gerrit om dichterbij te komen. Hij liet zich overeind helpen, pakte Gerrits hand vast en mompelde: "Oké, ik begrijp het. Ik neem je helemaal niks kwalijk. De schuld ligt ook bij mij." Hij drukte hem nog even de hand, liet die toen los en ging met gesloten ogen liggen.



22-09-2018

HET IS MAAR EEN FILM

Filmregisseur Alfred Hitchcock werd in 1899 geboren in een voorstad van Londen, als zoon van een groente - en vishandelaar. Zijn ouders voedden hem orthodox katholiek op, wat betekende dat hij op een jezuïetenschool terechtkwam. Zijn karakter en deze katholieke invloeden zullen ertoe bijgedragen hebben dat hij van jongs af angstig was, vooral voor autoriteiten, en een ongewone belangstelling aan de dag legde voor schuld en boete. Film, revue en theater hoorden voor hem tot het alledaagse leven. Omdat hij altijd te dik was, zat Alfred vaak en observeerde alles en iedereen.  Rond zijn twintigste wist hij een baantje te bemachtigen bij een bedrijf dat voor zijn stomme films een tekenaar voor de tussenteksten zocht. Hij zou de filmwereld nooit meer verlaten.

Het ging hard met zijn carrière. Gesteund door zijn vrouw Alma, aan wier oordeel hij veel waarde hechtte, ontwikkelde Hitchcock een eigen stijl. Hij was sterk visueel ingesteld; beelden moeten het verhaal vertellen, pratende hoofden dienden vermeden te worden. En die beelden welden automatisch bij hem op als hij een scenario las. Toen hij met Alma enkele jaren in Duitsland werkte, ontmoette hij F. W. Murnau. Deze expressionist leerde hem hoe hij met licht en donker sfeer kon oproepen, waardoor hij in staat was een onvoorspelbare en gevaarlijke wereld te creëren. Humor kan daarin de spanning enigszins verlichten. Een minder fraai trekje: het tonen van mannelijke onverschilligheid en wreedheid tegenover vrouwen. Tamelijk klein (1.71m), dik (soms zelfs 146 kilo), vroegtijdig kalend, wist hij dat hij fysiek onaantrekkelijk was. Te veel eten en drinken zullen zijn lustgevoelens bevredigd hebben, en zijn enorme fantasie kon hij dus in zijn films uitleven.

Halverwege 1927 was Hitchcock de best betaalde regisseur in Engeland, dankzij publiekstrekkers als The Lodger en The Ring. Ook toen al was hij slechts in een pakkend verhaal geïnteresseerd, niet in de personages, niet in hun morele problemen. Alleen een treffend beeld, een spannende scène, was belangrijk. Hij schiep ook geen realistische wereld, maar een voortreffelijk gefilmde schijnwereld, waarin elke beweging, elk kledingstuk, elke gelaatsuitdrukking kunstmatig was, bedacht door de oppergod: de regisseur. 

In 1939 vertrekt Alfred met vrouw en dochter naar de Verenigde Staten. Daar werkt hij voor diverse filmmaatschappijen, waar hij telkens weer de adem van de heren bestuurders in zijn nek voelt blazen, want film moet geld opleveren, veel geld. Dat lukt hem vaak, want hij weet hoe hij het publiek moet bespelen. Thrillers worden zijn handelsmerk, met de grote sterren uit die dagen: James Stewart, Cary Grant, Ingrid Bergman, Grace Kelly. Uiterlijk koele, blonde dames behoren tot zijn favorieten, maar vrouwen die pittig en (ordinair) grappig zijn, zoals Carole Lombard, bevallen hem misschien wel het meest. Echt contact heeft hij overigens met niemand, daarvoor is hij te gereserveerd.

Een thriller moet de mensen meeslepen, in vervoering brengen. Dus geen whodunit, want dat is vooral nadenken. Een moord, achtervolgingen, iemand die ten onrechte van iets verdacht wordt (dan identificeert het publiek zich gemakkelijker met hem), grappige beelden ter afwisseling, dat is het recept. Logica is saai, iets onwaarschijnlijks mag, want dat kan voor bizarre situaties zorgen. Amusement, daar gaat het om. Nee, zijn films hebben geen boodschap, placht hij te zeggen. Neem ze vooral niet te serieus, het is maar een film. Hij zag zich ook niet zozeer als een kunstenaar, wel als een goed vakman. Dat hij macht over mensen kon uitoefenen  die in Parijs, Tokio, Melbourne dezelfde emoties toonden, daar genoot hij van.

Welke films springen er nog steeds uit? Natuurlijk Vertigo (1958), in 2012 gekozen tot beste film aller tijden. Zijn meest persoonlijke film, want hij weet wat het is om door een vrouw geobsedeerd te worden. De fraaie, herfstachtige beelden weerspiegelen het doodsmotief. Psycho (1960) is pure horror, zeer populair in die dagen, en Alfred dacht commercieel genoeg om op die trend mee te liften. Het succes was, met name in V.S. ongelooflijk: bioscoopbezoekers die elkaar vanaf het begin vastgrepen, die schreeuwden, huilden, krijsten. Sommigen sprintten van opwinding over het gangpad heen en weer. Shadow of a doubt (1943) gaat over een vreemdeling die in een provinciestad komt, iedereen door zijn charme verovert, later achterdocht oproept en sommige inwoners angst inboezemt. Beklemmend, zoals zoveel werk van de grote meester.

Zijn laatste jaren waren onplezierig. Zijn vrouw kreeg een ernstige hersenbloeding, hijzelf had allerlei ouderdomskwalen, terwijl filmmaatschappijen ook niet meer op Hitchcock zaten te wachten. Hij stierf in 1980; Alma overleed twee jaar later.
Peter Ackroyd, Alfred Hitchcock. Groot - Britannië, 2015. Nederlandse vertaling Arie Storm. Amsterdam - Antwerpen, 2016. 301 blz.

16-09-2018

ZO RUSTELOOS ALS DE WIND

"Morgen ga ik van je weg", zei de vriendin van Gerrit. "Ik hou van je, maar ik wil meer avontuur in mijn leven." Verrast was Gerrit niet, hij kende zijn Carla. "Dan breng ik je op tijd naar het station", beloofde hij. Het bleef die avond wel heel erg stil tussen hen.

De volgende ochtend stond Gerrit vroeg op om een uiterst smaakvol ontbijt samen te stellen. Toen Carla beneden kwam, kon ze een zucht van bewondering niet onderdrukken. Ze aten beiden langzaam, af en toe een enkel woord sprekend. Gerrit vroeg haar niet waar ze naartoe wilde. Hij wist dat die vraag haar zou ergeren.

Het afscheid voor het station was kort. Ze kusten elkaar kuis op beide wangen, elk oogcontact vermijdend. "Je wil niet blijven?" vroeg Gerrit voor de vorm. "Maak het niet nog moeilijker", antwoordde Carla. Ze pakte haar koffer op en liep zonder om te kijken weg.

Een maand later was ze weer terug. Ze vertelde niet waarom, maar Gerrit merkte aan haar dat ze het prettig vond een vertrouwde omgeving om zich heen te hebben. Of ze hem ook gemist had, wist hij niet. Slechts een vluchtige omhelzing was zijn deel. En hoewel hij haar met de uiterste zorg omringde, nam haar onrust al gauw weer toe. Favoriete tijdschriften bleven ongeopend liggen, vriendinnen werden niet bezocht, haar uiterlijk verwaarloosde ze. Kennelijk lonkte de horizon. "Breng me volgende week maar naar Schiphol", verzocht ze uiteindelijk.

Op de avond voor haar vertrek met opnieuw een onduidelijke bestemming dekte Gerrit de tafel met hun fraaiste bestek en hun duurste servies. De maaltijd die hij liet komen, was van uitzonderlijke kwaliteit, en werd afgesloten met haar 'guilty pleasure': een onafzienbare berg roomijs. Veel praten deden ze overigens niet.

Het afscheid, in één van die reusachtige hallen van Schiphol, was emotioneler dan hij had verwacht. Hij zag tranen in haar ogen en haar omhelzing was teder genoeg om hem hoop te geven. Die nacht voelde hij zich eenzamer dan ooit.

Twee maanden later trof hij haar in hun huis aan, bezig met het uitpakken van haar koffer. Ze liep neuriënd rond, maar stopte daarmee toen ze hem zag. Hoewel slonzig gekleed en onopgemaakt, bleef ze voor hem de aantrekkelijkste vrouw ter wereld. Maar toen Carla een half jaar daarna meldde dat ze een reis met een passagiersschip had geboekt, namen gevoelens van onmacht en moedeloosheid bezit van hem. Hij besloot geen enkele verleidelijke actie te ondernemen.

Het afscheid verliep anders dan de vorige keren. Hij mocht niet mee tot aan het schip; het lange laatste stuk wilde Carla alleen afleggen. Er lag een vastberaden trek rond haar mond, die hij niet eerder bij haar gezien had. Ze keek hem indringend aan, streelde zijn haar, zei zacht: "Dàg." En plotseling liep ze van hem vandaan, haastig, als iemand die een plicht te vervullen heeft. Gerrit bleef haar nakijken totdat ze oploste in de menigte.



09-09-2018

DE VIERDE KENNEDY

Als er iemand met een gouden lepel in de mond geboren is, dan wel Ted Kennedy (Boston; 1932 - 2007). Vader Joseph werd schatrijk door te handelen in aandelen, vastgoed en alcohol (tijdens de drooglegging in de jaren dertig). Hij was een afstandelijke, hardvochtige man, die graag veel in de Amerikaanse politiek wilde betekenen. Hij droomde ervan dat tenminste één zoon van de vier president zou worden. Helaas regen de familiedrama's zich aaneen: Joseph jr. was in de Tweede Wereldoorlog de piloot van een vliegtuig dat explodeerde, John werd als president tijdens zijn eerste ambtsperiode doodgeschoten, en Bobby trof, in zijn functie als minister van Justitie, hetzelfde lot. Dus Ted, inmiddels jurist, bleef over.

Van die gouden lepel had Ted toch vooral veel last. Zijn oudere broers beschikten nu eenmaal over meer charisma en talenten dan hij, terwijl pa Joseph vaak luid en duidelijk uitriep dat Ted "nooit een groot man "zou worden. Ted bleek een vechter; hij wilde per se laten zien dat hij wel degelijk wat in zijn mars had. In 1962 werd hij namens de Democratische partij gekozen als senator voor Massachusetts. Toen Bobby in 1968 stierf, wees iedereen in zijn richting: de laatste zoon van Joseph had een plicht te vervullen en een vaderlijke wens te eerbiedigen.

In juli 1969 rijdt Ted 's avonds weg van een feestje dat georganiseerd is voor alle campagnemedewerkers van Bobby Kennedy. Hij bevindt zich op het eilandje Chappaquiddick, bij de kust van Massachusetts. Naast hem zit de campagnestrateeg, de briljante, 28 -jarige Mary Jo Kopechne. Ted tracht een brug op te rijden, maar de auto raakt te water. Hij weet zich te redden; Mary Jo lukt het niet uit de wagen te komen en verdrinkt. Pas na negen uur meldt Ted het ongeval bij de politie.

De raadsels, onduidelijkheden en verdachtmakingen zijn talrijk. Hoe kwam Ted uit de auto? Waarom heeft hij de raad van twee vrienden niet opgevolgd en meteen de politie gewaarschuwd? Had hij gedronken? Was er sprake van een affaire met Mary Jo? Waarom zei hij aanvankelijk dat zíj reed?

De film The Last Son laat van Ted weinig heel. Hij schakelt zijn vader in, die vervolgens komt aanzetten met een bataljon juristen om veel te ontkennen of in twijfel te trekken, terwijl er ondertussen allerlei mannen gebeld worden die dubieuze klusjes dienen op te knappen. Hij denkt voortdurend aan zijn kiezers en maakt zich zorgen over zijn image. Mary Jo komt nauwelijks ter sprake. Ted zal nog tot aan zijn dood senator voor Massachusetts blijven, maar een presidentschap zit er absoluut niet meer in. Een eerlijke film, zonder gemoraliseer of effectbejag, waarin de feiten voor zichzelf spreken, met een goede rol van Jason Clarke als Ted, en een opmerkelijk optreden van Bruce Dern als de nare pa.
The Last Son. Regisseur: John Curran. Acteurs/actrices: Jason Clarke, Kate Mara, Ed Helms, Bruce Dern. Land: Verenigde Staten, 2017.

25-08-2018

IK DOE GEWOON MIJN WERK

Raymond Chandler (Chicago;1888 - 1959) was weliswaar niet de eerste die het genre van de hard - boiled detectiveroman beoefende, die eer gaat naar Dashiell Hammett, maar hij heeft stijl en genre wel verfijnd en daardoor naar een hoger niveau getild. Zijn productie was niet zo groot: zeven misdaadromans, 24 misdaadverhalen. Hij startte ook betrekkelijk laat: geldnood dwong hem eens wat uit te proberen en hij sloeg aan het schrijven. Zijn eerste korte verhaal verscheen in 1933, zijn eerste roman in 1939. Toen zijn werk succesvol bleek, kwam Hollywood in zicht. Regisseurs als Billy Wilder en Alfred Hitchcock lieten Chandler de scenario's van enkele veelgeprezen films schrijven. Prima, maar wat houdt dat hard - boiledgenre nu eigenlijk in?

Laten we als voorbeeld The Long Good - bye nemen, in 1953 verschenen, veelvuldig door schrijvers en critici geprezen, in 2017 door Peter Bergsma vertaald. De ik - verteller heet Philip Marlowe, 42 jaar, van beroep privédetective, en echt wat je noemt een eenzame wolf. Geen vrouw, geen kinderen, geen familie, geen compagnon. Hij wacht in zijn duffe kantoortje in Los Angeles op klanten, toont weinig emotie, kent geen angst, laat zijn intellect werken en observeert constant. "Ik doe gewoon mijn werk", is één van zijn geliefde uitspraken. Maar zelfs hij kan door een ander geraakt worden. Zo ontmoet Philip een man met een vreemdsoortig uiterlijk, Terry Lennox. Nog betrekkelijk jong heeft hij opvallend wit haar en één kant van zijn gezicht lijkt wel bevroren, is witachtig en doorkliefd met kleine littekens. Plastische chirurgie, toch wel akelig om te zien. In de omgang is Terry opmerkelijk hoffelijk, drinkt alleen wat veel. Er ontstaat vriendschap tussen beide mannen, totdat Terry beschuldigd wordt van moord, wegvlucht met de hulp van Philip en zelfmoord pleegt. Philip weigert een verklaring af te leggen, vindt dat deze zaak stinkt, en wil bovenal geen vriend verraden. Vervolgens rolt er een kluwen aan gebeurtenissen op hem af waarin nog eens drie doden vallen en bloedmooie vrouwen hem benaderen, terwijl de onderwereld, superrijke zakenlieden en genadeloze rechercheurs zijn pad kruisen.

Wat is hier hard - boiled aan? Het geweld, het wapengebruik (altijd expliciet genoemd: Mauser 7.65, model PPK), de hele dag whisky, de grote stad, tamelijk expliciete seks. Maar vooral het taalgebruik doet het hem. Realistisch, met flitsende dialogen en plastische vergelijkingen, zoals: "Ze had ogen die het geld in je portemonnee konden tellen", en "Alles leek zo dood als een farao." Daarbij past de cynische toon. Marlowe gelooft nergens meer in. De wet is onrechtvaardig, de pers dient de rijken en machtigen, politici zijn corrupt. Zelfs vriendschap, ontdekt Marlowe helemaal aan het slot, is niet meer wat het geweest is. Er deugt eigenlijk niet veel van de wereld.

In 1973 werd de roman verfilmd door regisseur Robert Altman, met Elliott Gould in de hoofdrol en Arnold Schwarzenegger in één van zijn eerste, toen nog hele kleine, filmrollen.
Raymond Chandler, Het laatste afscheid. Oorspronkelijke titel The Long Good - bye, 1953. Vertaling Peter Bergsma, Amsterdam, 2017. 452 blz.

12-08-2018

PORTRET VAN EEN LIEFHEBBER

Op zijn veertigste besloot oom Arthur zich geheel over te geven aan zijn enige hartstocht: mooie vrouwen. Hij wilde voortdurend in hun nabijheid zijn, ze constant om zich heen hebben. Oom Arthur genoot van hun aanblik, snoof met welbehagen de geur van hun parfum op, betastte met liefde de verfijnde stof van hun smaakvolle kleding, luisterde verrukt naar het aangename geluid van hun lieflijke stemmen.

Omdat oom Arthur zelf met zijn kleine gestalte, dikke buik, kalende schedel en droefgeestige ogen een uitgesproken onaantrekkelijke man was en dat ook heel goed besefte, stelde hij zich altijd nederig en dienstbaar op. Hij verscheen in de schouwburg, ontmoette schoonheden op recepties, tentoonstellingen, premières en andere officiële bijeenkomsten, en wist zich nuttig en soms zelfs onmisbaar te maken door allerlei diensten aan te bieden. Actrices stelde hij voor aan regisseurs of directeuren van gezelschappen; schoonheidskoninginnen bezorgde hij een representatieve functie of liet hij kennismaken met rijke, oudere heren. Knappe meisjes die bij de film wilden bracht hij in contact met de juiste vertegenwoordigers van maatschappijen, of met vooraanstaande docenten van toneelscholen.

Hij ontwikkelde een oog voor talent. Toen Katerina bij hem kwam was ze weliswaar verbluffend mooi, maar voor een aankomend danstalent toch dik en onbeholpen. Hij liet haar lessen nemen, bracht haar discipline bij, verzamelde vakmensen om haar heen, en zie: op haar twintigste vochten vooraanstaande gezelschappen om haar handtekening. Daarom meldde Jeannette, die zo graag een klassieke zangeres wilde worden, zich bij hem. Dankzij zijn relaties bij conservatoria, in de operawereld en agentschappen kon ze, mede door haar fantastische stem en fascinerende uiterlijk, de ster worden die ze altijd had willen zijn.

Kon oom Arthur genieten van hun dankbaarheid? Lang niet altijd. Zeker, ze noemden hem oom, om hun aanhankelijkheid aan te geven, maar vaak lieten die prachtige dames, juist in het bijzijn van anderen, zich laatdunkend over zijn nietige gestalte uit, of bestormden hem met hun woedeaanvallen. Daar leed oom Arthur onder. Hij wilde gewoon bij hen horen, van hun charmes genieten, hun vertrouweling zijn. Ze moesten maar niet te veel op hem letten, hem af en toe een beetje verwennen, dan was hij al tevreden.

Hij toonde zich van zijn allerbeste kant als hun schoonheid verwelkt was. Waren ze  arm, dan stopte hij ze wat geld toe; haperde hun gezondheid, dan zorgde hij voor uitstekende geneesheren; waren ze rijk maar ook eenzaam, dan zocht hij ze op en trachtte zo'n ongelukkige vriendin op zijn eigen, charmante manier te amuseren. Hij kon prachtig gitaar spelen, geweldig voorlezen uit het werk van zijn favoriete schrijver Thornton Wilder, en vooral... zo meeslepend vertellen over vroeger. Als oom Arthur herinneringen ophaalde aan die jaren toen de dames omstuwd werden door de knapste en rijkste mannen van de stad of zelfs het land, dan kwamen ze wat dichter  hem zitten, hielden zijn hand vast en sloten hun ogen. Op zo'n moment voelde oom Arthur zich volmaakt gelukkig.

28-07-2018

WILHELM MEISTERS LEERJAREN

In 1774 werd Johann Wolfgang Goethe (Frankfurt, 1749 - 1832) in heel Europa beroemd door zijn briefroman Die Leiden des jungen Werthers. Hoewel hij daarna diverse toneelstukken en talloze gedichten schreef, moest het tot 1795 duren voor hij met een tweede roman kwam. De verwachtingen waren dan ook hooggespannen toen Wilhelm Meisters Lehrjahre verscheen. Aanvankelijk oordeelden een aantal critici negatief. Toen echter de literaire en filosofische beroemdheden van die tijd zich met het boek begonnen te bemoeien, kantelde het oordeel. Goethe werd door zijn tijdgenoten definitief als een groot schrijver gezien.

Al snel noemden de vakmensen het boek een bildungsroman (ontwikkelingsroman). Wat bedoelden ze daarmee? De hoofdpersoon verlaat de veilige ouderlijke woning en trekt de wijde wereld in. Hij beleeft allerlei avonturen, ontmoet de meest uiteenlopende mensen en maakt zo een geestelijke ontwikkeling door. Laten we eens het leven van Wilhelm bekijken. Hij is een telg uit een welgestelde koopmansfamilie. Het toneel heeft hem al als kind gefascineerd; daarom sluit hij zich bij een rondreizend amateurclubje aan, stapt later over op een meer professionele groep, waar hij zelfs de hoofdrol in Hamlet mag spelen. Uiteindelijk komt hij bij een geheimzinnig, vrijmetselaarsachtig gezelschap terecht dat in een toren verblijf houdt en door de adel geleid wordt. De verhouding adel - burgerij speelt in de roman en in de realiteit van toen een belangrijke rol. Tussendoor krijgt Wilhelm een zoon, raakt verliefd op diverse dames, stellen mensen hem teleur, ontvangt wijze lessen van ouderen. Uitspraken als: "Zou dat wat wij lot noemen alleen maar toeval zijn?" of "Het is vruchteloos in deze wereld te proberen je eigen wil te volgen" of "Onbaatzuchtig weldoen levert de hoogste en fraaiste rente op" zetten Wilhelm en de lezer aan tot nadenken.

Waarom is Wilhelm Meisters leerjaren dan toch een saai boek? Ik roep er nu even romanschrijver en criticus Simon Vestdijk bij. Hij wijst in een essay op de voor de lezer vermoeiende stijl van Goethe. Veel lange, ingewikkelde zinnen waarin op plechtige toon hoogstaande onderwerpen behandeld worden, en dat bladzijden lang... ga daar maar eens aan beginnen. Goethe kon trouwens ook geen dialogen schrijven: werkelijk iedereen spreekt even voornaam als welluidend. Maar beleeft de hoofdpersoon dan spannende avonturen? Ik zeg het Vestdijk na: de eindeloze en gekunstelde lotgevallen van de brave en dus weinig interessante Wilhelm ben je snel vergeten. Wat je wèl bijblijft, is de conclusie aan het slot: die zogenaamde Bildung, de ontwikkeling die een mens zou meemaken, valt ontzettend tegen. Veel is toeval, je eigen wil volgen lukt eigenlijk niet, de mens is een speelbal van de gebeurtenissen. Levenswijsheid verdringt hier de romantheorie.
Johann Wolfgang Goethe, Wilhelm Meisters leerjaren. Vertaling van Ria van Hengel naar een Duitse uitgave uit 1992. Amsterdam 2014, met een nawoord van Klaus F. Gille. 702 blz.

13-07-2018

DE RECHTER EN ZIJN BEUL

Een politieman in de Zwitserse Jura ziet op een novemberdag in 1948 een blauwe Mercedes aan de kant van de weg staan. De bestuurder is dood; een schot door zijn slapen is hem fataal geworden. Het gaat hier om Ulrich Schmied, politie - inspecteur van Bern. Commissaris Bärlach, zijn chef, zal het onderzoek leiden. Zo, tot nu toe is duidelijk sprake van  'een misdaadroman', zoals de ondertitel van De rechter en zijn beul dan ook luidt.

Maar als de lezer Bärlach beter leert kennen, bekruipt hem toch een onbehaaglijk gevoel. De man is de zestig gepasseerd en maakt een vermoeide indruk; tevens neemt hij een aantal merkwaardige beslissingen. Zo mag er de eerste dagen niets aan de pers worden doorgegeven en liegt hij Schmieds hospita cynisch wat voor. Ongegeneerd neemt hij een werkmap mee die op 's mans kamer ligt. En terwijl het onderzoek eigenlijk nog op gang moet komen, meldt hij zijn superieur, Lutz, dat hij iemand verdenkt, om kort daarna tegen zijn assistent te verklaren dat hij weet wie de dader is. Arrogant? Der dagen zat? Wat voert de commissaris in zijn schild?

Schmied blijkt geen gewone inspecteur te zijn geweest. Hij droeg in die auto een smoking, en bezocht, aldus gekleed, geregeld onder een schuilnaam bijeenkomsten die georganiseerd werden door ene Gastmann, een steenrijke zakenman van onduidelijke snit. Aangezien de advocaat van Gastmann weer bevriend was met de heer Lutz, blijkt de laatste zeer gevoelig te zijn voor argumenten die ten doel hebben Gastmann overal buiten te houden. Belemmert het kapitaal een eerlijke rechtsgang? In dat o zo fatsoenlijke Zwitserland? Waar gaat deze roman eigenlijk over?

Friedrich Dürrenmatt (Konolfingen, 1921 - 1990) was de bekendse Zwitserse schrijver van de twintigste eeuw. Zijn romans en toneelstukken (Het bezoek van de oude dame!) vonden ook internationaal weerklank. Hij had een originele visie op literatuur. Hij zou graag zien dat die minder elitair werd, wat toegankelijker voor een grote groep mensen. Daarom vatte hij het plan op om van een populair genre, de misdaadroman, gebruik te maken, en die hier en daar af te laten wijken van het gebruikelijke stramien. Zo kon hij er dan een diepere laag in aanbrengen. De lezer krijgt zijn amusement, maar wordt ook aangemoedigd om na te denken.

Waarover bijvoorbeeld? Wel, als we naar De rechter en zijn beul kijken, dan lezen we niet alleen een origineel, spannend verhaal met een verrassende ontknoping, maar blijkt ook dat de auteur nog wat voor ons in petto heeft. Dürrenmatt is kritisch over het politiebestel, levert commentaar op de maatschappij waarin hij leeft, laat zien hoe gevoelloos, manipulatief en egoïstisch mensen kunnen zijn. Dit is dus niet de zoveelste krimi, dit is een serieus literair werk.
Friedrich Dürrenmatt, De rechter en zijn beul. Vertaling Ria van Hengel. Amsterdam, 2017. 134 blz. met nawoord. Oorspronkelijke titel: Der Richter und sein Henker. Zürich, 1952.

29-06-2018

DE JACHT OP DE WITTE WALVIS

Ismaël is onze verteller. Híj heeft de jacht op Moby Dick, de reusachtige witte potvis, van nabij meegemaakt. Halverwege de negentiende eeuw monstert hij namelijk aan op de walvisvaarder de Pequod, gelegen in de haven van het eiland Nantucket. Al gauw wordt het hem duidelijk dat iedereen hier vaart en dat de walvisjacht de belangrijkste bron van inkomsten is. Hijzelf is al jaren zeeman, maar ervaring met deze jacht heeft hij niet. Een tocht duurt al gauw drie of vier jaar, de harpoeniers staan zeer hoog in de pikorde en de kapitein is de god van het schip. Over hem wordt door de bemanning van de Pequod en de bevolking van Nantucket nogal geheimzinnig gedaan. Hij blijkt Achab te heten; een goede walvisjager, een uitstekende kapitein, maar streng...je moet vliegen als hij een bevel geeft, hij snauwt en grauwt iedereen af.

 Als Ismaël hem voor het eerst ontmoet, ziet hij een gedrongen, gespierde gestalte, grijze haren en een lijkwit litteken dat aan de rechterkant van zijn gebruinde gezicht als een streep naar beneden gaat. Zijn imponerende grimmigheid wordt nog versterkt door het ivoren been waarop hij staat, gesneden uit het gepolijste bot van een potviskaak. Heel zijn woede, zijn wraaklust, maar ook zijn onmacht zitten samengebald in deze prothese. Achab is een quaker; de leden van deze sekte stonden toen al bekend om hun wraakzuchtige karakter. Moby Dick heeft zijn been onder de knie afgebeten, van hem een kreupele gemaakt en moet dus vernietigd worden. En zó zullen de bemanningsleden hun ongenaakbare kapitein geregeld zien: staande op het achterdek, zich vasthoudend aan het want, met zijn kunstbeen in een speciaal daarvoor gefabriceerd gat in het dek, turend over de zee, op zoek naar zijn aartsvijand.

Welke aanblik biedt Moby Dick? Net zo grimmig eigenlijk: een enorme, angstaanjagende witte massa, een geweldig gerimpeld voorhoofd waarmee hij een boot kan rammen, een reusachtige staart, die een sloep kan stukslaan. Door zijn slimheid en boosaardigheid beschouwen de zeelui hem als het ultieme kwaad, dat dus onschadelijk gemaakt dient te worden. Achab, monomaan als hij is, zal niet rusten voordat hij dat doel bereikt heeft.

Deze rode draad loopt door de hele roman. Het is ook een dunne draad, want Herman Melville  (New York; 1819 - 1891) zelf korte tijd walvisvaarder, raadpleegde een aantal standaardwerken en laat de lezer van zijn kennis meegenieten. Zo vertelt hij over de enorme kracht van de potvis; over de walvis als gerecht; het afspekken van dat dier; waarom de kleur wit zo kan afschrikken. Stilistisch lijkt Moby Dick op een mozaïek: er staat een, geweldig goede, preek in, korte toneelstukjes, een alleenspraak, verhandelingen over slavernij, God en sociale wantoestanden. Zijn stijl is heel bloemrijk, en het wekt dan ook geen verwondering dat de Bijbel en Shakespeare tot zijn favorieten behoorden.

Succes had de roman bij verschijnen in 1851 overigens niet. Pas na 1920 - het boek werd toen opgenomen in de Oxford World's Classics - zal Moby Dick tot de wereldliteratuur gerekend worden.
Herman Melville, Moby Dick. Vertaling en Nawoord Barber van de Pol. Amsterdam, 2008. 604 blz.

01-06-2018

DE BRUG VAN SAN LUIS REY

Op 20 juli 1714 brak de mooiste brug van Peru: langer dan een eeuw oud en door Inca's gevlochten van wilgentenen. Vijf reizigers vonden in de afgrond de dood. We leren ze kennen als Esteban, Pepita, Pio, Jaime en de Marquesa de Montemayor. Broeder Juniper, een kleine, roodharige franciscaan uit Italië, zag het allemaal gebeuren. Net als elk ander weldenkend mens stelde hij zich de vraag: waarom? Is er een reden te bedenken waarom uitgerekend deze vijf moesten verongelukken? Wat heeft God hiermee voor gehad? En Juniper vat het plan op om hun levens te onderzoeken; wellicht brengen ze hem op het spoor van Gods raadsbesluiten.

De Marquesa de Montemayor is oud, lelijk, schatrijk en extravagant. Kort voor het ongeluk had ze besloten de onenigheid met haar dochter, die zij aanbad, te beëindigen. Noch in haar liefde, noch in haar leven was ze moedig geweest. Nu wil ze zelf het initiatief nemen en opnieuw beginnen. Twee dagen later stort ze in het ravijn, met haar geliefde bediende Pepita aan haar zijde. Straf? Toeval?

Als ze 22 jaar zijn, sterft de tweelingbroer van Esteban, Manuel. De laatste was hartstochtelijk verliefd op actrice Camila Perichole. De jongens waren vondelingen, opgevoed in een klooster, met als abdis de wijze Madre Maria del Pilar. Omdat de tweeling gewend was alles samen te doen, voelt Esteban zich zó alleen, dat hij zelfmoord wil plegen. Kapitein Alvarado weerhoudt hem hiervan. Samen gaan ze op weg naar Lima, de hoofdstad van Peru. Bij de brug aangekomen, moet de kapitein even weg. En dan stort Esteban met brug en al in het ravijn.

Al heel kleurrijk is oom Pio. Avonturier, van alle markten thuis, offert hij vele jaren op aan la Perichole. Zijn kracht en zwakte liggen in het feit dat hij altijd de aanwezigheid van mooie vrouwen zoekt. Het tragische aan hem is dat zijn uiterlijk hem ongeschikt maakt om vrouwen te veroveren, zodat hij het moet zoeken in vriendelijkheid en gedienstigheid. Daarom noemen de dames hem oom. Met Pio als coach schopt la Perichole het van danseres tot vooraanstaand actrice. Als maîtresse van de onderkoning krijgt ze drie kinderen, onder wie de kwetsbare Jaime. Om deze een goede opvoeding te geven, reizen Pio en Jaime naar Lima, en moeten dus de brug over.

Juniper brengt deze levens in kaart, spreekt met nabestaanden, ontdekt dat mensen enorm van mening kunnen verschillen en zichzelf geregeld tegenspreken. En hoewel hij een diepgelovig man is die met zijn geschriften alleen maar goede bedoelingen heeft, wordt zijn werk als ketterij gezien, en de arme Juniper komt op de brandstapel terecht. Pech? Toeval? Straf? Gods raadsbesluiten blijven ondoorgrondelijk.

Een oude, wijze dame, abdis Madre Maria del Pilar dus, heeft de vijf overledenen gekend, was van de hoogte - en dieptepunten in hun leven op de hoogte. Eens zal iedereen vergeten zijn, overpeinst ze, maar dat is niet erg. Hun liefde is voldoende geweest en die vloeit weer terug naar de liefde waaruit ze is ontstaan. "Er is een land van de levenden en een land van de doden en de brug is liefde, het enige wat blijft, het enige wat betekenis heeft."

De brug van San Luis Rey verscheen in 1927 en maakte de Amerikaan Thornton Wilder (1897 - 1975) wereldberoemd. In 1928 kreeg hij er de prestigieuze Pulitzer Prize voor. Voor de moderne lezer heeft deze roman veel weg van het werk van Zuid - Amerikaanse auteurs. Toen mannen als Llosa en Márquez het boek lazen, moeten ze instemmend geknikt hebben toen ze merkten hoe trefzeker de auteur personen, sfeer, couleur locale en Peru weergaf. "Zo is het helemaal, Thornton," mompelden ze, en "Goed zo, jongen." Dit is een compliment, Wilder.
Thorton Wilder, De brug van San Luis Rey. Vertaald door Peter Bergsma. Amsterdam, 2015. 141 blz.





24-05-2018

VAARWEL, COLUMBUS

Toen Philip Roth (Newark, Verenigde Staten, 1933) in 1959 zijn eerste boek publiceerde, zorgde dat om twee redenen voor enige ophef. Goodbye, Columbus bevatte enkele verhalen die al eerder in tijdschriften verschenen waren, maar de kwaliteit ervan was, gezien de jonge leeftijd van de auteur, zó opmerkelijk, dat men van een literair wonderkind sprak. Toen bleek dat deze Roth behoorde tot de derde generatie Joden in Amerika, kwamen er kritische vragen uit het Joodse kamp: had hij niet zijn eigen nest bevuild? Waarom personages opvoeren met Joodse wortels die zo onaangenaam zijn? Waarom ze belachelijk maken?

Roth schildert inderdaad milieus en types die hij van dichtbij heeft meegemaakt. Het gezwoeg van Joodse sappelaars met kleine winkeltjes; de overbezorgde moeder; ouders, ooms, tantes, die streng vasthouden aan Joodse gebruiken en wetten; de protserige zakenman die het heeft gemaakt en dat wil weten ook; de tweede en derde generatie die uit de beschermde omgeving stapt en om zich heen gaat kijken.

Neem bijvoorbeeld eens het titelverhaal, verreweg het langste van alle zes. Iedereen is van Joodse afkomst. Verteller Neil heeft zijn jeugd mee en zijn uiterlijk, maar niet zijn milieu: zijn ouders hadden een bescheiden inkomen, hijzelf heeft een niet al te best baantje bij de Newarkse bibliotheek. Maar Brenda valt op hem en zij is weer de dochter van zo'n zakenman die schatrijk geworden is dankzij zijn handelsgeest: gootstenen en wasbakken. Een zomer lang bezoekt hij de villa van haar gastvrije ouders. Nee, een golddigger is de verliefde Neil niet, ook al meldt de pa van Brenda dat er in zijn bedrijf altijd wel een leuke baan klaar ligt. Dan gaat Brenda studeren aan een prestigieuze universiteit, en alles wordt anders. Twee sociale klassen zijn op elkaar gebotst en iemand moet het verstandigste zijn. Waar komt dat niet voor?

De hierboven vermelde opschudding ontstond vooral ook door het verhaal Een verdediger des geloofs, een duidelijk ironische titel. Omdat sergeant Marx ook Joods is, proberen drie soldaten, Sheldon Grossbart voorop, hem voor hun karretje te spannen. Grossbart hamert er in persoonlijke gesprekken telkens op dat je als Jood anders bent; niet beter, niet slechter, maar anders. Alle Joden behoren elkaar te steunen in hun strijd tegen racisme en discriminatie. En zo probeert hij liegend, bedriegend en nadrukkelijk manipulerend, voor zijn kameraden en vooral voor zichzelf, via Marx voordelige regelingen te treffen. Ik ben zelden zo'n schaamteloze egoïst tegengekomen, maar ik vrees dat types zoals hij van alle tijden zijn.

De negenenvijftigjarige, succesvolle en moe gewerkte zakenman in Epstein, die uitgekeken is op zijn gezinnetje en weleens wat anders wil; de nerveuze jonge Joodse advocaat in Eli, de fanaticus, die zich schuldig voelt tegenover minder bedeelde rasgenoten: de lezer ontmoet ook deze mensen in deze rijke bundel. Elk verhaal heeft wel een gedachte, uitspraak, thema om over na te denken; bovendien beschikt Roth over gevoel voor humor, satire, ironie, wat het lezen van zijn werk ook hier tot een groot genoegen maakt.
Philip Roth, Vaarwel Columbus: en vijf korte verhalen. Vertaling door Nico Polak en Fie Zegerius, vierde druk, Amsterdam, 2009. 317 blz.

18-05-2018

TE LUI OM TE LEVEN?

Daar ligt hij weer op zijn divan: Ilja Oblomow, begin dertig, woonachtig in Petersburg, eigenaar van een landgoed met zo'n 350 zielen. Hij heeft daar zijn heerlijke kinderjaren doorgebracht, omringd door bedienden die hem aan - en uitkleden, oprapen wat hij laat vallen, aanreiken wat hij hebben wil. Hij ziet zijn vader dag in dag uit door de kamer ijsberen met zijn handen op de rug, zijn moeder houdt zich slechts bezig met de koffie, de thee en het middageten, want adellijke lui die in de negentiende eeuw op een landgoed wonen, werken niet. Dat laten ze aan hun personeel over, dat vele, vele jaren hondstrouw de familie dient.

En nu woont Ilja, na rechten gestudeerd te hebben, nog steeds in Peterburg, in een gehuurde woning, verzorgd door een huisknecht, een kokkin en een werkster. Eens had hij plannen om een uitgebreid sociaal leven te leiden. Schouwburgbezoek, diners, gasten, een lieftallige vrouw, maar dat is er allemaal niet van gekomen. De divan en het bed behoren tot zijn favoriete verblijfplaatsen; daar kan hij urenlang liggen peinzen en fantaseren. Oblomow heeft een rijk gedachteleven, want hij beschikt in ruime mate over intelligentie en verbeeldingskracht. Graag mag hij al dagdromend zijn landgoed Oblomowka uitrusten met bruggen, wegen en een school. Met veel genoegen droomt hij van een vrouw die lang en rijzig is, rustig en lieftallig, gracieus en zorgzaam. Maar Oblomowka zal hij nooit bezoeken en elke vorm van bestuur aan anderen overlaten. En een charmante vrouw?

Olga is twintig jaar als hij haar voor het eerst ontmoet. Ze ontroert hem omdat ze prachtig kan zingen, terwijl zij voor hem valt omdat...tja, waarom eigenlijk? Zijn trouwe, energieke vriend Stolz, die hem geregeld de helpende hand biedt, legt het uit. Oblomow is trouw, teder, eerlijk, fijngevoelig, een man met een zuiver hart. "Al zou er een oceaan van smerigheid en laagheid om hem heen kolken, dan nog zou zijn ziel even oprecht en stralend zuiver blijven." Maar het duurt wel erg lang voor hij met zijn huwelijksaanzoek komt, en daarna zijn de zorgen nog lang niet voorbij, integendeel. De zaken op Oblowka regelen zodat er meer roebels binnenkomen, het feest organiseren, mensen uitnodigen enz. enz. Ilja krijgt het er warm van. Hij houdt niet van een leven vol actie, stormen en heftige emoties. Geef hem maar een bestaan dat kalm voortkabbelt, met onbeduidende voorvallen en bedaarde, aangename familieleden, kennissen en dorpsgenoten. En toch, als zo'n situatie zich enige tijd voordoet, gaat hij zich schuldig voelen en verwijt hij zichzelf dat zijn leven mislukt is.

 Een gecompliceerd man, deze Ilja Oblomow, maar heel sympathiek. En herkenbaar?
I.A. Gontsjarow, Oblomow. G.A. van Oorschot, Amsterdam, 2008. Vertaling Wils Huisman.553 blz.

05-05-2018

EEN BEZIELDE SCHAVUIT

Geboren worden met een zilveren lepel in de mond en begiftigd met een karrenvracht aan talenten: dat overkwam Jacob van Lennep (1802 - 1868). De Van Lenneps behoorden tot de tweede coterie van Amsterdam, wat in de negentiende eeuw betekende dat ze vermogend waren, invloedrijk en door huwelijken verbonden met andere vooraanstaande families. Wie wat in zijn mars had, kon met zo'n netwerk op allerlei terreinen ver komen in de maatschappij. En Jacob kon heel veel. Al jong viel hij op door zijn intelligentie en fantastische geheugen; hij bleek zeer vaardig met de pen, zodat hij nu nog in onze literatuurgeschiedenissen staat; praatte makkelijk in het openbaar; was op feestjes de gangmaker; beschikte over een grenzeloze energie; had een aangenaam uiterlijk, was charmant en sloot makkelijk vriendschappen. Een zondagskind! Wie zou niet Jacob van Lennep willen zijn?

Maar vrouwen bezorgen hem narigheid, en de grote schuldige is hijzelf. Constant flirtend, geregeld verliefd, is hij op zijn negentiende al vader van een buitenechtelijke dochter, die hem ook de rest van zijn leven voor veel problemen zal stellen. Op zijn tweeëndertigste laat hij zijn tien jaar oudere vrouw met vier kinderen in de steek om met een vriendin in Londen een nieuw leven te beginnen. Zijn vader, hoogleraar David Jacob van Lennep, weet dit snode plan op het laatste moment te verijdelen. Als hij van 1853 tot 1856 wekenlang in Den Haag doorbrengt omdat hij lid is van de Tweede Kamer, knoopt Jacob zeer nauwe banden aan met een jeugdige bakkersvrouw. Zij brengt vier kinderen ter wereld, van wie Van Lennep toegeeft de vader te zijn. Biograaf Marita Mathijsen vermoedt dat niet alleen zijn hartstochtelijke karakter een rol speelt in allerlei affaires, maar dat het een en ander een tragische achtergrond heeft. Op zijn veertiende verliest Jacob zijn moeder; zijn hele leven is hij op zoek naar een vrouw die haar plaats kan innemen. Je zou, vrij naar Freud, van "Muttersuche" kunnen spreken.

De man lijkt onvermoeibaar. Tussen zijn, tamelijk saaie, werk als rijksadvocaat en secretaris van een landbouwcommissie door schrijft, spreekt en organiseert hij vooral. Hij kan nauwelijks stilzitten, heeft graag veel mensen om zich heen en vindt het prettig anderen een plezier te doen en bewonderd te worden. Maar er is ook nadrukkelijk sprake van maatschappelijke betrokkenheid als hij strijdt voor een betere waterleiding in Amsterdam, een standbeeld voor Vondel, behoud van monumenten die de glorie van Holland weerspiegelen. Want hij houdt hartstochtelijk van geschiedenis en literatuur. Wie het heden wil begrijpen, moet het verleden kennen, zeker als dat zo roemrijk is geweest als het onze, en literatuur is uitermate geschikt om dat verleden te tonen. Letterkunde helpt ook om kennis te verspreiden, verdraagzaamheid te kweken, wantoestanden aan de kaak te stellen. Hij schrijft al gauw 100.000 woorden per jaar: poëzie, korte verhalen, toneelstukken en historische romans als De roos van Dekama en Ferdinand Huyck.

Na 1840 is Van Lennep een man die bewonderd, veracht, gewaardeerd en bespot wordt in de Nederlandse samenleving, omdat men het van belang acht wat hij vindt. Hij bepaalt mede de algemene opinie, beïnvloedt het debat. Iedereen wil hem hebben in een organisatie, een feest - of herdenkingscomité, als spreker, inleider, voorzitter. Mathijsen praat ons helemaal bij, richt soms het woord tot de lezer en maakt hem deelgenoot van haar twijfels en vermoedens, zodat ook zij, als verteller, deel uitmaakt van het hele verhaal. Glashelder, steeds onderhoudend, zeer informatief. Wat een man! Wat een leven! Wat een boek!
Marita Mathijsen, Jacob van Lennep. Een bezielde schavuit. Uitgeverij Balans, Amsterdam, 2018. 592 blz.

22-04-2018

SCHAKEN ALS VERGIF

Hoewel Stefan Zweig (Wenen;1881 - 1942) in zijn tragische, korte leven vooral veel biografieën geschreven heeft over literaire en historische personen, afgewisseld met romans en gedichten, springt er na al die jaren toch telkens één werkje uit dat steeds weer herdrukt en vertaald wordt: Schachnovelle, verschenen in 1942. Curieus toch dat je als auteur het ene volumineuze boek na het andere schrijft, over beroemdheden als Freud, Marie - Antoinette en Erasmus, alle, vrees ik, allang vergeten, terwijl dat ene korte verhaal over twee schakers, twee volstrekte tegenpolen, de tijd, die meedogenloze vernietiger, moeiteloos weet te weerstaan. Hoe komt dat?

Ik zie Mirko Czentovic, de wereldkampioen schaken als een bijfiguur, maar wel een heel interessante. Als kind, opgevoed door een medelijdende pastoor, kon hij maar één ding: schaken. Iedereen versloeg hij, binnen de kortste keren was hij de evenknie van de grootheden van het interbellum Aljechin en Capablanca. Zwijgzaam, nors, ongemanierd, bezeten van geld, trok Czentovic van het ene toernooi naar het andere, totdat de verteller hem ontmoet op het passagiersstoomschip dat van New York naar Buenos Aires vertrekt.

Op deze boot bevindt zich ook de andere schaker, dr. B. In hem voltrekken zich de raadselachtige psychologische processen waar Zweig zo dol op was. Eind jaren dertig wordt dr. B gearresteerd door de Gestapo en aan volstrekte isolatie onderworpen. Maandenlang geen menselijk contact, altijd dezelfde kamer, af en toe langdurige ondervragingen. Nee, absoluut geen fysieke mishandelingen. Maar de eentonigheid vreet aan hem; de angst aan zijn Duitse ondervragers geheimen te verklappen beklemt hem; niet te kunnen lezen of schrijven maakt zijn geest traag. Wat doet dit alles met een mens? Een schaakboek met 150 beroemde partijen redt zijn geestelijke gezondheid. Hij leert ze uit zijn hoofd, speelt ze talloze malen na, bedenkt nieuwe partijen, en dit allemaal zonder schaakbord. Zijn geest doet het werk, en wel zó voortreffelijk dat hij aan schaken verslaafd raakt. Hij kan aan niets anders meer denken, praat in schaakformules, lijdt a.h.w. aan schaakvergiftiging.

Deze twee mannen zitten uiteindelijk tegenover elkaar: de sombere, onbewogen, boerse Czentovic en de ontwikkelde, keurige heer B. De eerste speelt geroutineerd, degelijk, met enorme kennis, de tweede is creatief, visionair haast, en angstaanjagend gedreven. Doelde Zweig met Czentovic op het  rode Russische gevaar in de persoon van Stalin? Zag hij in dr. B de westerse beschaving die bedreigd werd? De kracht van deze novelle ligt voor mij in de figuur van dr. B: het is fascinerend om te lezen hoe het schaakspel eerst zijn redding betekent, en zich later tegen hem gaat keren omdat de verslaving bezit van hem neemt. En we weten het allemaal: een verslaving maakt helaas een ander mens van je.

Twee volstrekt verschillende mannen, de een tamelijk sympathiek, de ander behoorlijk onsympathiek, die een duel aangaan dat gadegeslagen wordt door een groep mensen: daarvan wil je toch weten hoe het afloopt? Dat boek ga je lezen, toch?
Stefan Zweig, Schaaknovelle. Frankfurt, 1942. Nederlandse vertaling Willem van Toorn, Amsterdam 2012. 61 blz.

09-04-2018

LANGS DE LIJN

Op een koude, winterse zondagmiddag een voetbalwedstrijd van amateurelftallen bezoeken, dat was jarenlang voor Gerrit een aangename vlucht uit zijn drukke, verantwoordelijke baan. Hij bezocht vooral de thuiswedstrijden van Concordia. De voorzitter had nog bij hem in de klas gezeten, met de trainer speelde hij in het seniorenelftal van de club. Voor de wedstrijd, tijdens de rust en na afloop dronk Gerrit in de kantine een kop koffie of een pilsje, terwijl hij samen met andere oude getrouwen het voetbalnieuws van die week doornam. Gedurende de match leefde hij enthousiast mee, nu eens juichend, dan weer wegwerpgebaren makend, zoals dat een oprecht supporter betaamt.

Het was toen gebruikelijk dat tijdens de wedstrijd een lid van Concordia het veld rondliep om bezoekers zo ver te krijgen tenminste één lootje te kopen van een loterij, die was opgezet om de jeugdafdeling financieel te steunen. Gerrit wist dat de Concordianen die deze activiteit op zich genomen hadden, er onderling een strijd van maakten wie de meeste loten wist te verkopen.  Sportmensen houden van competitie en kunnen vaak slecht tegen hun verlies.Vandaag was Sjaak, de drogist, aan de beurt, zag Gerrit. Eens een heel middelmatige voetballer, nu een echte clubman, tot elk klusje bereid.

Op een paar meter afstand van Gerrit stond een wat oudere man, die hij al vaker gezien had. Een wat raadselachtige voetballiefhebber: hij toonde geen enkele emotie. Geen afkeurend gebrom, geen smalend commentaar op de leiding, ook geen geestdriftige kreet bij een fraaie actie. In zijn gerimpelde hoofd met die grijze kuif zaten priemende oogjes, die de wedstrijd intensief volgden, zonder dat de eigenaar ervan ook maar tot iemand het woord richtte.

Sjaak stond tegenover die man, haalde een indrukwekkende rol uit zijn zak en vroeg: "Wilt u misschien een paar lootjes kopen?"
"Nee", zei de man.
"Maar de opbrengst gaat echt naar een heel goed doel, namelijk onze jeugdafdeling."
"Ik doe het niet," zei de norse.
Het was duidelijk dat Sjaak hier te maken had met een tegenstander die niet makkelijk te kraken viel.
"Meneer, u weet: wie de jeugd heeft, heeft de toekomst. Een voetbalclub kan pas voortbestaan als er jeugdspelers zijn die doorstromen. Een lootje kost slechts een euro, en als u wint krijgt u van ons een prachtige fruitmand!"
Gerrit had die mand weleens gezien: wat druifjes, een paar bananen, enkele sinaasappelen. Niet iets om blij mee naar huis te nemen.
"Ik heb een hekel aan fruit," bromde de onverbiddelijke. Gerrit meende te zien dat zijn gezicht wat triomfantelijks had,  als bij een sporter die op het punt staat de overwinning binnen te halen.
Sjaak haalde diep adem. "Meneer, we vinden allemaal dat die jonge gasten van tegenwoordig te dik zijn, dat ze alleen maar met hun mobieltje in een luie stoel zitten. Wij speelden vroeger lekker gezond de hele dag op straat. Gelukkig dat er clubs bestaan waar de jongeren worden opgevangen, zodat ze aan hun lichaam kunnen werken. Koopt u toch een lootje!"
"Ik begin er niet aan", antwoordde de koppige.
Geboeid stond Gerrit naar het gevecht te kijken. Het ging beide mannen allang niet meer om de jeugd of de fruitmand. Ze wilden winnen, koste wat kost, op welke manier dan ook.
Een paar tellen keken de twee kemphanen elkaar in de ogen. Toen scheurde Sjaak vier lootjes af, drukte ze de grimmige in de hand, terwijl hij op plechtige toon zei: "Dan geef ik u hierbij, namens Concordia, geheel gratis, deze loten, en ik hoop van ganser harte dat u na de wedstrijd de fruitmand mee naar huis mag nemen." Hij draaide zich om en liep naar de volgende klant.

Gerrit wierp nog even een blik op de weigeraar. Die stond er wat verzakt bij, met de lootjes krampachtig in zijn rechterhand en een wazige blik in de ogen. Hij had wel wat weg van een bokser die een onverwachte dreun aan het verwerken is.

14-03-2018

HET EINDE VAN DE EENZAAMHEID

"Er leken gezinnen te zijn die door het noodlot werden gespaard en andere die het ongeluk aantrokken, en die nacht vroeg ik me af of wij tot die laatste behoorden." Jules is nog heel jong als hij vermoedt dat er krachten bestaan die de mens volstrekt weerloos maken. En hij zal helaas gelijk krijgen: zijn ouders komen door een ongeval om het leven als hij tien is. Samen met broer Marty (13) en zusje Liz (14) zullen ze de komende jaren in een verouderd internaat moeten doorbrengen.

Natuurlijk voelt hij zich daar eenzaam, ook al omdat hij als jongste in een ander gebouw wordt gehuisvest. Dat verandert als Alva zwijgend naast hem komt zitten. Ze heeft koperrood haar, een bril met hoornen montuur want ze leest onophoudelijk, een blanke huid, en een voortand die een tikkeltje scheef staat. Ze worstelt net zo met het verleden als Jules, zo blijkt later. Ze zouden soulmates kunnen worden, maar nu even niet. Plotseling is ze weg, onverwacht duikt ze weer op om snel weer te verdwijnen, want jarenlang zal Alva voor Jules even fascinerend als mysterieus zijn.

Hoe redden broer en zus zich? Liz, mooi, dol op mannen, wil werkelijk alles uit het leven halen. Genieten van het moment, loslaten als banden beginnen te knellen, vrij zijn, dat is en blijft haar motto. Sta je dan uiteindelijk met lege handen? Dat moet dan maar. Het noodlot? Nee, alles is toeval.

Daar denkt Marty anders over. Aanvankelijk een lange, dunne, scherpzinnige zonderling, maar als het eropaan komt, ìs hij er voor Jules. Die kan steun wel gebruiken: schuldig voelt hij zich, want zijn vader had gewild dat hij fotograaf zou worden, en dat is er niet van gekomen. Rusteloos verhuist hij van Berlijn naar München, wisselt van baan en van partner. Marty houdt hem voor: het lot bestaat niet, toeval wel, maar dat neemt niet weg dat jij als enige verantwoordelijk bent voor jezelf en je leven. En Marty laat zien hoe je dat doet: studie afmaken, talenten optimaal benutten, zorgvuldig een  trouwe partner kiezen.

 Zo ziet de lezer drie levens aan zich voorbij trekken, drie mensen die al heel jong op zichzelf teruggeworpen werden, zich een weg door het leven moesten banen en voor zichzelf dienden uit te maken: dit wil ik, en dat wil ik niet. Want de belangrijkste beslissingen neemt een mens alleen. Nee, dit is absoluut geen roman vol met abstracte filosofieën. Integendeel: gevoelens als liefde en trouw komen steeds weer bovendrijven, geflankeerd door schuld en spijt. En het einde van de eenzaamheid is nabij wanneer je je omringd weet door kameraden.
Benedict Wells, Het einde van de eenzaamheid. Uit het Duits vertaald door Gerda Baardman. Amsterdam, 2017. 300 blz.

28-02-2018

HET REUZENRAD VAN WOODY ALLEN

Coney Island is een schiereiland, gelegen aan de rand van New York, met een strand aan de Atlantische Oceaan. Het aldaar gevestigde pretpark, met hoog daarboven uitstekend het wonder wheel (reuzenrad), is aan het eind van de jaren vijftig al aan het verlopen. Humpty, een rauwe, schreeuwerige man die de carrousel bedient en zijn tweede vrouw Ginny, een serveerster, hebben  moeite om aan de kost te komen. En dan verschijnt ook nog Carolina, de dochter van Humpty uit zijn eerste huwelijk, die smeekt om onderdak, want ze is weggelopen van haar man, een gevreesde gangster. Deze drie personen met uiteenlopende karakters en verschillende belangen, botsen voortdurend op elkaar, waarbij ze in lange monologen en in uitvoerige gesprekken vertellen over hun vervlogen dromen en het leven dat ze geleid hebben. Er komt nog een vierde persoon bij: Mickey, een jongere man, badmeester en vooral student in Europees drama, die de toeschouwer het verhaal vertelt en becommentarieert.

Want in al die levens ligt de dramatiek hoog opgetast. Ginny (gespeeld door Kate Winslet) mag zich graag hals over kop in liefdesrelaties storten met vaak een rampzalige afloop; Carolina heeft zich ooit laten verblinden door een jongeman met dure kostuums en veel te kostbare geschenken; Humpty (Jim Belushi, jongere broer van de beroemde John) doet wel ruig, maar vrouwen pakken hem in en zonder Ginny is hij hulpeloos. Mickey (Justin Timberlake) is van alles op de hoogte, zoals het een aankomend toneelschrijver betaamt, en legt uit hoe deze mensen in elkaar zitten en wat hun leven bepaalt.

Eigenlijk, benadrukt hij, kan de mens niet zoveel. Hij is slechts een nietig wezentje, onderworpen aan de macht van de Grieks - Romeinse godin Ananke, die over het lot gaat, en dat kan ook het noodlot inhouden. Het leven is veel minder grijpbaar dan we wel denken, want we laten ons vooral door emoties leiden en het nuchtere verstand wordt achteloos terzijde geschoven. Woody Allen (scenario en regie) is bloedserieus in deze film. Deze keer kan er geen lachje vanaf, zodat de dramatische scènes elkaar in hoog tempo opvolgen. Dat is ook mijn bezwaar: met de camera wordt er weinig gedaan, de acteurs moeten hele lappen tekst uitspreken, je zit  te zeer naar verfilmd toneel te kijken. Maar toch: het verhaal zelf zit uitstekend in elkaar en de karakters blijven je fascineren, want mensen, we weten het allemaal, zijn onvoorspelbaar.
Wonder Wheel. Regisseur: Woody Allen. Acteurs: Kate Winslet, Justin Timberlake, Jim Belushi, Juno Temple. Uitgebracht: 2017.

17-02-2018

DE HORLOGEMAKER VAN LONDEN

Vandaag neem ik u mee naar het Londen van het einde van de negentiende eeuw, met lantaarnopstekers, suffragettes, vrouwen die op straat begeleid worden door een chaperonne, èn bomaanslagen van Ierse terroristen. Thaniel Steepleton, telegrafist op het ministerie van Binnenlandse Zaken, wordt daar nadrukkelijk mee geconfronteerd als hij bij thuiskomst een prachtig zakhorloge aantreft. Het zit in een fluwelen doosje met een wit lint eromheen en is gemaakt van een roodachtig goud; de ketting bestaat uit gladde, gave schakels. Op het lint is een etiket bevestigd, met daarop:  'voor meneer Steepleton'. Als er twee maanden later een bomaanslag op het ministeriële gebouw plaatsvindt, zal dit horloge zijn leven redden. Met steun van de Britse geheime dienst gaat hij op zoek naar de maker ervan.

Dat blijkt Keita Mori te zijn, een Japanse baron, die in Londen als horlogemaker werkzaam is. Ongeveer even oud als Thaniel, net als hij een einzelgänger, blijkt Mori een technisch genie: in zijn werkplaats bevinden zich elektrische vuurvliegjes en bronzen vogeltjes, terwijl een mechanische octopus een speciale plaats in het leven van zijn maker inneemt. Hij heet Katsu, steelt zakdoekjes en stropdassen en zoekt geregeld de omarming van zijn baasje op. Want Mori is heel bijzonder. Dat merkt Thaniel als hij, op verzoek van de geheime dienst, een kamer huurt bij de Japanner. Waar hij is, gebeurt er vaak wat onverwachts. Zou hij iets met die bommen te maken hebben?

De gebeurtenissen stapelen zich op als Grace Carrow in beider leven verschijnt. Zij is een jonge natuurkundige, tamelijk lelijk van uiterlijk, maar slim genoeg om de bescheiden Mori te doorzien. Zoals hij mechanisch alles naar zijn hand zet, zo manipuleert hij ook Thaniel, vindt ze. En in hoeverre bestaat er nog Toeval, of het Lot, of het Noodlot, voor een man die zó scherp denkt, zo'n mensenkennis heeft, dat hij van zichzelf zegt dat hij zich de toekomst kan herinneren?

Het knappe van deze roman is, dat de schrijfster (dit is haar debuut!) op een handige wijze historische feiten met fictie weet te verbinden, om daar vervolgens haar ongebreidelde fantasie op los te laten, zodat de geamuseerde lezer van de ene verbazing in de andere valt. Je komt niet alleen in het Victoriaanse Londen terecht, maar ook in het Oxford van 1884 en het Japan van 1871, waar de jeugdige keizer het moeilijk heeft met ongehoorzame leden van eeuwenoude adellijke families. Zeker, uiteindelijk gaat dit boek over trouw, vriendschap, of zelfs liefde, maar diep in haar hart zal de schrijfster toegeven dat ze vooral wil vertellen, vertellen, vertellen. Ik heb me uitstekend met haar vermaakt.
Natasha Pulley, De horlogemaker van Londen. Vertaling door Caecile de Hoog van " The Watchmaker of Filigreestreet ", Londen, 2015. Utrecht, 2017. 350 blz.

03-02-2018

DE REST VAN DE DAG

Lang heb ik geloofd dat Stevens, die voorname butler, nooit verliefd is geweest. Tijdens zijn autotocht naar de West Country om juffrouw Kenton te bezoeken vertelt hij ons zijn herinneringen, maar verliefdheden komen daar niet in voor. Zes dagen is hij van huis, en we krijgen van hem te horen dat hij jarenlang bij de in Engeland befaamde lord Darlington heeft gewerkt. Darlington Hall was zó omvangrijk, dat hij als hoofdbutler zijn handen vol had om die hele huishoudelijke organisatie te leiden. Veel plichten dus, genoeg vrouwen om zich heen, maar liefde...nee. Wat is Stevens eigenlijk voor een man?

Begonnen als livreiknecht, met een vader die in vakkringen bekend stond als een vooraanstaand butler, had Stevens - zijn voornaam wordt nooit genoemd - de ambitie om een gróót butler te worden. Maar hoe doe je dat? En wat ìs dat eigenlijk? Hij mag daar graag over filosoferen, en een antwoord heeft hij ook. Natuurlijk spreek je met een goed accent en beheers je uitstekend de Engelse taal, beschik je over een uitgebreide kennis van de meest uiteenlopende zaken. Dan ben je een goede butler. Echt groot is hij die constant waardigheid uitstraalt en bij een vooraanstaand huis dient. Waardig wil zeggen dat je onder alle omstandigheden beheerst bent, in de plooi, uiterst correct. Slechts in volstrekte eenzaamheid mag je dat masker laten vallen. En vooraanstaand? Je dient bij de adel, zeker, maar rijke mensen van niveau komen ook nadrukkelijk in aanmerking. Want moreel hoogstaand is absoluut noodzakelijk.

En daar worstelt Stevens nu mee. Zijn lord Darlington kende veel belangrijke politici, hij zag de maatschappelijke ontwikkelingen in de jaren dertig met gefronste wenkbrauwen aan, en achtte het zijn plicht daar wat aan te doen. Maar hij bleek naïef en makkelijk te manipuleren. Niet alleen Churchill kwam langs, maar ook de fascist Oswald Mosley, en te dikwijls Hitlers rechterhand Von Ribbentrop. Na de oorlog werd de lord, de man aan wie Stevens zijn leven gewijd had, ter verantwoording geroepen.. Hoezo 'hoogstaand' ? Hoezo 'een groot butler' ?

En met de liefde worstelt hij toch ook wat. Waarom nam hij alleen lelijke meisjes aan? En als hij in zijn schaarse vrije tijd eens een boek las, waarom waren dat toch vaak liefdesromannetjes? En het gevoeligste van allemaal: hoe zat dat met juffrouw Kenton, overigens allang mevrouw Benn?  Na jaren alleen briefcontact, nu, op je oude dag, in je eentje dagen onderweg om haar over te halen terug te komen naar Darlington Hall? Wordt het niet tijd, Stevens, om harnas èn masker definitief te verwijderen?

In 2017 ontving Kazuo Ishiguro de Nobelprijs voor Literatuur. Wie The Remains of the Day, of de Nederlandse vertaling daarvan, gelezen heeft, begrijpt waarom.
Kazuo Ishiguro, De rest van de dag. Amsterdam, 2013, zesde druk, 276 blz. Vertaling door  Bartho Kriek van The Remains of the Day, Londen, 1989.

20-01-2018

IN HET HOLST VAN DE NACHT

Wat doet een mens buiten de deur tussen 23.54 en 6.43 uur in een wereldstad als Tokyo? Al die uren dwalen er types door zo'n gigantische stad die juist dan er hun woonplaats van maken, mensen van wie het onmogelijk is om te zeggen wie ze zijn of wat ze doen. Nachtvlinders dus, vaak door de Amerikaanse schilder Edward Hopper in een bar geportretteerd: stil, bleek, alleen, met een halfvol glas voor zich. De ook internationaal befaamde Japanse schrijver Haruki Murakami neemt ons mee naar nachtelijk Tokyo, en volgt er een paar. Het lijkt wel of hij een filmcamera bij zich heeft, want hij zoomt in, werkt met close - ups, presenteert af en toe een totaalshot. Elk hoofdstuk start met de tijdsaanduiding, alles wordt in de tegenwoordige tijd beschreven, wat de lezer tot een ooggetuige maakt.

Het negentienjarige meisje Mari Asai, klein, donker, bebrild en pienter, heeft de laatste trein gemist en wacht op de volgende door in een restaurant demonstratief een dik boek te gaan zitten lezen, want ze wenst niet aangesproken te worden. Dat gebeurt toch en wel door de broodmagere student en amateur - trombonist Tetsuya Takahashi, die haar min of meer van vroeger kent. De altijd weer moeilijke openingszinnen wijdt hij aan haar zusje Eri, een fotomodel van buitenaardse schoonheid. Takahashi en Mari zullen, met tussenpozen, elkaar deze nacht steeds beter leren kennen.

Weet u wat Japanners met een 'love hotel' bedoelen? Stelletjes die met elkaar naar bed willen, melden zich daar aan. Bij de ingang is een galerij met foto's van de kamers. Je kiest de kamer die je leuk vindt, drukt op de knop van het nummer en krijgt de sleutel. Je geeft aan of je één uur blijft of de hele nacht. Je hoeft niemand te zien of te spreken. Door een toeval komt Mari daar terecht. Het verhaal dat een Chinese prostituee haar vertelt over de beroving waarvan ze zojuist slachtoffer is geworden en het leven dat ze moet leiden, grijpt het beschermd opgevoede burgermeisje hevig aan. Inderdaad, de donkere krochten van de samenleving openen zich even voor haar èn de lezer.

Zo heeft ieder zijn eigen levensgeschiedenis. Eenzaamheid, vaak ontstaan door een ongunstige gezinssituatie, verlangen naar vriendschap en geborgenheid, het zijn vooral de jonge mensen die daarmee worstelen. De nachtvlinders kunnen trouwens ook psychopathische trekken hebben: Shirakawa is uiterlijk een keurig getrouwde man met kantoorbaan, maar innerlijk een gewelddadige hoerenloper. Want de nacht verbergt en toont, en Murikama noteert: helder, begripvol, met een toefje magisch - realisme.
Haruki Murakami, After dark. Tokyo, 2004. Nederlandse vertaling Jacques Westerhoven, Amsterdam/Antwerpen, 2006. 218 blz.

06-01-2018

OVER HET GELUK

De Franse arts en filosoof Julien Offray de Lamettrie (1709 - 1751) aarzelde niet om meningen te verkondigen die anderen onwelgevallig waren. Grote filosofen als Aristoteles, Plato en Descartes wees hij af omdat ze alleen maar gebruik maakten van abstracte redeneringen, en zintuiglijke indrukken niet in hun beschouwingen opnamen. Het christendom is gebaseerd op het bestaan van een onsterfelijke ziel, maar Lamettrie geloofde dat alles materie, dus vergankelijk is, en schreef dat ook op in een boek, dat daarom in 1746 in Parijs verbrand werd. Zijn baan als regimentsarts raakte hij kwijt.

Maar hij kon het niet laten, hij bleef heilige huisjes omver schoppen. In een satirisch blad hoonde hij de Franse medische opperhoofden van zijn tijd, en omdat hij nu Kerk en medisch gezag tegen zich had, vluchtte hij rond 1746 naar Leiden. Hoewel Holland bekend stond om zijn liberale houding, slikte men ook daar niet alles. Zijn filosofische werk L'Homme machine, vol met ziel = materie en atheïstische denkbeelden, werd in 1748 verboden en in Den Haag zelfs verbrand. In alle eenzaamheid ging hij er opnieuw vandoor en belandde uiteindelijk in januari 1748 in Potsdam bij koning Frederik de Grote van Pruisen. Deze was blij met deze opgewekte intellectueel met wie hij kon pronken, en die hij alle vrijheid gaf om te schrijven. Daar kreeg Frederik al gauw spijt van. Toen in 1751 Discours sur le bonheur  (Het geluk) verscheen, wierp de koning hoogstpersoonlijk tien exemplaren in het vuur en liet het boek verbieden. Waarom? Waar gaat Het geluk over? 

Lamettrie noemt een kortstondig aangenaam gevoel vreugde, wanneer dat wat langer duurt lust ( plezier, aangename gewaarwording) en als er sprake is van een permanent gevoel van aangenaamheid, dan is hij bereid van geluk te spreken. Niet iedereen is in staat om gelukkig te zijn. Aangezien je lichaam de toestand van je brein bepaalt, moet je over een goede organische structuur beschikken om voor geluk in aanmerking te komen, en bovendien moet je er simpelweg aanleg voor hebben. Intelligentie is niet noodzakelijk. Geregeld wijst Lamettrie erop dat scherpzinnige mensen doodongelukkig kunnen zijn, terwijl  hij op gezette tijden dommig, onnozel volk tegenkomt, dat elke tegenspoed blijmoedig overwint.  Wel is het zo dat je met je een helder verstand sneller doorhebt wat jou persoonlijk het gelukkigst maakt.

 Lamettrie benadrukt hoe persoonlijk het geluksgevoel is. Misdadigers en psychopaten leven op als ze anderen kunnen bedriegen of mishandelen, ze gruwen van goede daden en voelen zich gelukkig bij weerzinwekkende acties. Natuurlijk moet de maatschappij ze vervolgens bestraffen, want ze beschadigen de samenleving, maar we moeten niet de illusie hebben dat straffen echt helpt. Die mensen zíjn nu eenmaal zo.

Volg je gevoel als je gelukkig wil zijn. Trek je vooral niets aan van een filosoof als Seneca en andere stoïcijnen, want zij bederven je humeur. Zij vinden dat je je hartstochten moet beheersen omdat je anders van het ene uiterste (opperste vreugde) naar het andere (dofste ellende) vliegt en dat is niet goed voor een mens. Zij willen ook dat je je vooral op het leven na de dood moet voorbereiden. "Niet doen!" roept Lamettrie. "Je leeft maar eens en dat is nu."

Hij keert zich ook tegen de Kerk en een christelijke opvoeding. Daar komen de schuldgevoelens vandaan die je je hele leven met je meedraagt. Schuld en onschuld, deugd en ondeugd, het zijn allemaal betrekkelijke begrippen. Hun inhoud hangt af van het land waar je geboren bent, de tijd waarin je leeft, de godsdienst die in je omgeving al of niet gangbaar is. Misdaden worden meestal begaan in een vlaag van onbedwingbare hartstocht, bepaalde handelingen ziet de ene paus wel, de andere weer niet als zonde. Schuldgevoelens zijn vooroordelen: schaf ze af en wees gelukkig. Inderdaad, nooit heeft een boek het vrome volk zo geschokt als dit.        
Julien Offray de Lamettrie, Het geluk. Vertaald en bezorgd door Jabik Veenbaas. Oorspronkelijke titel: Discours sur le bonheur (1751). Uitgegeven door Wereldbibliotheek, Amsterdam.159 blz.