25-12-2016

ALLEMAAL JANNEN

De vermogende en eens invloedrijke Amsterdamse familie Six kent een interessante traditie: de oudste zonen heten (bijna) allemaal Jan. Men begon daarmee in 1618; in 2016 woont in het familiepand aan de Kloveniersburgwal Jan de tiende, zijn zoon handelt in kunst en Jan de twaalfde kruipt onbezorgd als peuter rond. Laten we eens terugblikken.

In 1511 vestigde ene Jean Six zich in Saint - Omer, dat nu in Noord - Frankrijk ligt. Daar hielden de Sixen zich bezig met de handel in laken en kostbare kleuren, te gebruiken om stoffen te verven en kerken op te fleuren. In de loop van de zestiende eeuw spookte het overal in Europa: de macht van de adel taande, de burgerij kwam op, lutheranisme en calvinisme lokten geloofsvervolgingen uit. Toen in 1585 de Spanjaarden Antwerpen veroverden, vluchtten daarom tienduizenden naar Holland, en vooral naar Amsterdam. Vanaf 1586 woonden ook de Sixen daar. Ze namen hun kapitaal en vakkennis mee en wisten zo een fantastisch bedrijf op te bouwen. De eerste Jan zal niet alleen getuige zijn van de glorierijkste tijd van de Republiek en Amsterdam, maar dankzij rijkdom, aanzien en macht van zijn familie kan hij er ook volop van genieten. Hij zal de meest opvallende Jan Six worden.

Jan Six I werd geboren in 1618. Zijn moeder, al jong weduwe, behoorde in 1631 tot de 85 rijkste mensen van Amsterdam, één van de belangrijkste steden ter wereld. Alles daar was gericht op geld verdienen, iedereen kon carrière maken. In de Zaanstreek en op de Amsterdamse werven werden elk jaar honderden schepen ( zgn. fluiten) gebouwd, wat werk bood aan tienduizenden arbeiders. De aanleg van de Prinsengracht en Keizersgracht, plus tientallen bruggetjes, plus honderden huizen, was een gigantische onderneming en een enorm werkgelegenheidsproject.

Jan I stapte in 1643 in de handel van de familie. Zijn moeder beschikte rond 1650 over een kapitaal van rond de 400.000 gulden. Ter vergelijking: een predikant verdiende zo'n 600 gulden per jaar. Jan zelf stond in 1674 op 280.000 gulden, omgerekend zo'n 18 miljoen euro. Geld was er in zijn leven altijd in overvloed. Toch verraste hij na zijn dood zijn erfgenamen met rekeningen die nog betaald moesten worden.

Op zijn dertigste stopte hij met werken. Zoals voor zoveel Sixen na hem was kunst veel belangrijker. Boeken, beelden, schilderijen, hij verzamelde ze massaal. Omdat hij graag voor een edelman aangezien wilde worden en op een Britse gentleman lijken, ging hij jagen en paardrijden, terwijl hij constant een nonchalante, onthechte levenshouding aannam. In één opzicht week hij af: hij omringde zich het liefst met mensen die anders waren, dwars lagen. Rembrandt bijvoorbeeld die hem portretteerde, en Vondel, die graag goedbetaalde gelegenheidsgedichten voor hem schreef.

Zijn huwelijk in 1655 met Margaretha Tulp, een schoonheid uit een machtige familie, veranderde bijna alles. Een nieuw leven brak aan. Vrijwel tot aan zijn dood zal hij belangrijke bestuursfuncties voor Amsterdam bekleden: lid van de vroedschap (stedelijke regering), schepen (meer dan wethouder), burgemeester. Want iemand die door geboorte en huwelijk tot de aanzienlijkste families van de stad behoort, neemt zijn verantwoordelijkheid en profiteert daar ook van, want deze posten betaalden goed en de hooggeplaatste heren schoven elkaar natuurlijk de lekkerste porties toe. Hij schikte zich in zijn lot, want zijn grote liefde lag toch in de kunst.

Als door oorlogen de tijden veranderen, wanneer de eeuw op zijn eind loopt en Jan I sleetser wordt, dan houdt de Gouden Eeuw op te bestaan (Rampjaar! 1672!) en de gigantische uitstraling van Amsterdam verdwijnt om nooit meer terug te keren. En Jan? Bang voor de dood is hij nooit geweest. In 1696 schrijft hij: "Wat verliezen we door het sterven? De dood is een natuurlijke rechtvaardigheid." In 1700 was het zover.
Geert Mak, De levens van Jan Six. Amsterdam/ Antwerpen, 2016, 446 blz.

27-11-2016

MEDELIJDEN, MAAR MET WIE?

Je zou Frank, tot aan het moment dat hij Jessica ontmoette, een oppervlakkig, genotzuchtig, egocentrisch man kunnen noemen. Hij loopt weliswaar tegen de veertig, maar studentikoos is hij nog steeds. Twintig jaar allerlei relaties, die sneuvelen zodra ze hem vervelen of tot verplichtingen dwingen. Geen partner, geen kinderen, een luchtig leven, meer verlangt hij niet.

Jessica, Nederlandse vader, opgegroeid in Duitsland, is heel anders. Tweeëndertig, zeer intelligent, bezig aan een proefschrift, heeft nog nooit een vriend gehad. Ze hunkert hartstochtelijk naar een arm om haar schouders, en straalt dan ook dankbaarheid uit omdat Frank op haar valt. Ze zijn soulmates: eindeloos kunnen ze samen praten, lachen, uitgaan, kleren kopen. Jammer dat Jessica geen orgasme kan krijgen en seksueel nogal geremd is; dat heeft Frank wel anders meegemaakt. Het persoonlijke drama dat ze uitsluitend aan Frank vertelt, heeft daar wellicht mee te maken.

En Frank? Hij vindt dat ze een prachtig, expressief gezicht heeft, geestig is, altijd voor boeiende uren zorgt. Haar prettige familieleden en interessante vriendenkring steken sterk af tegen zijn kille verwanten en saaie vriendenclub. En iedereen is zo blij met hèm! Eindelijk vindt hij zich echt geliefd, bewonderd, gewaardeerd.

En toch...is er iets ongemakkelijks, dat langzaam maar zeker Franks leven gaat beheersen. Hij stelt zichzelf vragen. Vroeger was alles zo eenvoudig, overzichtelijk. Er was een tijd dat hij zich absoluut niet afvroeg: hoe belangrijk is lust in een relatie? Moet een partner ook fysiek aantrekkelijk zijn? Alleen een gevoel van tederheid, kan dat een relatie in stand houden?

En Stephan Enter laat de lezer niet alleen met deze vragen achter, hij voegt er nog één aan toe: wie verdient nu medelijden? Jessica of Frank?
Stephan Enter, Compassie. Amsterdam 2015, 154 blz.

31-10-2016

DE NAAM VAN DE ROOS

Het leven van een monnik in de late middeleeuwen was overzichtelijk, eentonig en daarom ook veeleisend. Acht keer per dag werd er gezamenlijk gebeden; de eerste keer 's nachts tussen half drie en drie uur, de laatste maal om zes uur in de namiddag. Rond zeven uur 's avonds ging je naar bed. Arbeid, gebed en gehoorzaamheid bepaalden alle jaren die je doorbracht in het klooster. Arbeid kon werken op het veld of in de moestuinen zijn, maar ook studeren of werkzaamheden in het scriptorium verrichten. En omdat De naam van de roos een boek over boeken is, krijgt de arbeid in die schrijverswerkplaats veel aandacht van Umberto Eco (Alessandria, Italië, 1932 - 2016). In het scriptorium werden boeken bewaard, maar ook nieuwe vervaardigd. De monniken schreven serieuze, meestal religieuze teksten, kopieerden manuscripten, ontwierpen en tekenden fraaie hoofdletters en miniaturen. De nieuwe boeken werden vaak besteld door edellieden, geleerden, universiteiten. Ze betekenden voor een klooster een belangrijke bron van inkomsten.

Een geleerde monnik kon zijn jaren slijten in het scriptorium, maar dat wil niet zeggen dat hij ook alles mocht lezen. Theologisch lichtzinnige, opstandige, wereldse teksten waren voor hem verboden, tenzij de abt hem verlof gaf ze te bestuderen. De bibliotheek in De naam van de roos was slechts voor een enkeling toegankelijk en bovendien gebouwd in de vorm van een labyrint. Als de jeugdige hoofdpersoon Adson zijn leermeester William assisteert bij het oplossen van enkele moorden, zullen ze dan ook de grootste moeite hebben om zowel de bibliotheek in als uit te komen.

Hoewel kloosterlingen lijken te leven als heilige mannen, blijven ze uiteraard mensen van vlees en bloed. Zeker, ze hebben de gelofte van kuisheid afgelegd, maar een homoseksuele aanleg laat zich niet verloochenen, terwijl het ook mogelijk blijkt te zijn arme, willige meisjes het klooster binnen te smokkelen. En waar mensen op een klein oppervlak constant met elkaar te maken hebben, dan is daar machtswellust en jaloezie en roddel.

Wat was een belangrijke theologische kwestie? Franciscus van Assisi (rond 1200) droeg de populaire boodschap uit dat geestelijken niets mochten bezitten en in armoede moesten leven. Populair met name onder de boeren in de dertiende en veertiende eeuw (zo'n driekwart van de bevolking), want door enorme regenbuien en de pest die rond 1349 in Europa woedde, heerste er alom honger. Maar de schatrijke Katholieke Kerk, vooral toen die geleid werd door paus Johannes XXII (1245 - 1334) beschouwde de franciscanen en andere bedelordes als lastige luizen in de pels. Johannes was dol op macht; bovendien zag hij in dat geld belangrijker was dan grondbezit en deed, met veel succes, er alles aan om macht en kapitaal te vergroten. De discussie rond het armoedebeginsel zal veel trouwe en geleerde mannen in het ongeluk storten.

De naam van de roos is dus veel meer dan een thriller over vergiftigde monniken. Gebruikmakend van zijn enorme theologische, historische en literaire kennis vertelt Eco ons een spannend verhaal en leidt ons rond door de middeleeuwen, met toespelingen op de moderne tijd, terwijl hij ons tegelijkertijd aan het denken zet over alles wat met de zin van het leven te maken heeft.
Umberto Eco, De naam van de roos. Milaan, 1980. Nederlandse vertaling Jenny Tuin en Pietha de Voogd. Amsterdam 1983, 535 blz.



18-10-2016

PORTRET VAN EEN KRAS OUDJE

Eigenlijk heeft het tante Mia haar hele leven erg meegezeten. Thuis, op de boerderij, mocht ze niets  doen, want als jongste meisje van negen kinderen konden ze het best wel zonder haar af. Sterker: ze werd verwend door alles en iedereen, hoefde nog geen bordje af te drogen, geen bed op te maken, geen koe naar de stal te brengen. Mia groeide beschut op, in een harmonieus gezin, in zo'n dorp waar iedereen elkaar kent. Met vriendjes lukte het wat minder. Ze was niet knap, ze was niet lelijk, deed een beetje nuffig, zodat ze na een mislukte verloving op haar vijfentwintigste, om maar wat te doen te hebben, ging helpen in de huisartsenpraktijk van haar broer.

Binnen de familie kreeg ze de rol toebedeeld van de nog jonge, gastvrije, liefhebbende tante. Alle neefjes en nichtjes kwamen logeren, het huis van haar vrijgezelle oom was daarvoor groot genoeg, en toen sommige geschikt bleken voor atheneum of gymnasium, konden ze een aantal jaren bij oom en tante in de grote stad wonen om daar naar school te gaan. En zo werd Mia wat ze altijd gewild en waar ze heimelijk naartoe gewerkt had: moeder. Ze liet haar oog vooral vallen op de bedeesde, volgzame kinderen, die ze kon kneden en sturen, zodat ze háár als hun moeder zagen en de echte min of meer vergaten. Dat mislukte bij Lisette, want die doorzag haar; dat ging moeiteloos bij de kleine Arnold, want die verloor al vroeg zijn eigen moeder; dat lukte boven verwachting bij Hanna, omdat haar moeder al vanaf Hanna's derde ziekelijk was en bleef. Hanna had een aanhankelijk, lief karakter, niets was haar te veel en vooral: ze wilde niemand, en tante Mia al helemaal niet, teleurstellen. Maandenlange vakanties, dure cadeaus, de lievelingsschoenen en de beeldige jurkjes, Hanna hoefde maar te kikken of ze kreeg het. Eindelijk had Mia, op haar veertigste, de dochter die ze zich altijd gewenst had. Ze koppelde haar aan een jongeman die ze zelf ook leuk vond en had een beslissende stem in de bruidsjapon, de kerk waarin getrouwd werd en de organisatie van het huwelijksfeest zelf. Dat bleek haar zwanenzang. Haar invloed taande, haar humeur verslechterde, haar frustraties namen na haar zestigste alleen maar toe.

Het was haar eigen schuld. Goed verzorgd achtergebleven na de dood van haar broer had ze weinig om handen en kon ze zich overgeven aan haar hobby's: lang zitten, veel praten en zich bemoeien met andermans zaken. Ze bezocht veelvuldig het jonge gezin van Hanna, tikte haar geregeld op de vingers als het om de opvoeding van haar kinderen ging, maakte haar verwijten over haar kleding, huishouding, kookkunst. Hanna begon haar tegen te spreken en vervolgens te mijden, en dat deden de andere neven en nichten ook. Wie wil er terechtgewezen worden omdat hij of zij nog ongetrouwd is? Nog zelden naar de kerk gaat? Slechts samenwoont en toch een kind heeft?

Nu is ze negentig. Haar gezondheid is uitstekend. Hart, longen, bloeddruk: de huisarts kan er maar niet over uit. Ze beklimt trappen, doet haar eigen huishouding en leest de krant zonder bril. Moeiteloos haalt ze de meest uiteenlopende herinneringen op, terwijl ze uitstekend op de hoogte blijft van de vaderlandse politiek. Ze gaat niet op bezoek in ziekenhuizen, bejaardenwoningen en gezinnen met gehandicapten, want narigheid heeft ze nooit kunnen verdragen en over de dood wil ze het al helemaal niet hebben. Want verwend en egocentrisch is tante Mia altijd gebleven, uitsluitend bedacht op haar eigen welzijn. Daarom is het stil om haar heen en zit ze uren in haar gerieflijke woning uit het raam te staren. Het leven is haar weliswaar goed gezind geweest, maar haar grootste wens is nooit in vervulling gegaan: een leuke man, lieve kinderen, zelf echtgenote en moeder zijn, zoals Hanna. Ze hoopt vurig dat haar lieveling nog eens aankomt, maar ja...na al die verwijten...ruzies...nare woorden...

02-10-2016

RIPHAGEN: EEN MAN OM TE HATEN

Zoals elke echte oplichter maakt de charmante Dries Riphagen (1909 - 1973) een betrouwbare indruk. Wanneer hij bij angstige Joodse onderduikers binnenvalt, verzekert hij ze dat hun niets zal overkomen, als ze hem maar vertrouwen. Daar mag hij het graag over hebben. "Wie is in deze oorlogsjaren nog betrouwbaar?" roept hij geregeld, schijnbaar wanhopig, uit. Want bij bedriegen hoort ook toneelspelen. Hij werkt weliswaar met de Duitsers samen, maar dat doet hij om Nederlanders, voor zover dat mogelijk is, te redden. Zijn verhaal is zo overtuigend dat complete Joodse families hem hun kostbare juwelen, ringen, horloges  toevertrouwen. Ze bieden hem zelfs hun huissleutel aan. Angst maakt naïef en blind.

Ook de Duitsers manipuleert hij. Als Willy Lages, hoofd van de Sicherheitsdienst en medeverantwoordelijk voor de Joodse transporten uit Nederland, hem verwijt dat hij te weinig levert, bluft hij zich eruit, bedenkt ter plaatse een plan, en stapt later op de dag naar Nederlandse politie - agenten. Van Lages krijgen ze 7,50 gulden per Jood, hij legt daar nog eens tien gulden bij. En inderdaad, ze werken graag met hem samen.

Als het noodzakelijk is, deinst Riphagen er ook niet voor terug lichamelijk geweld te gebruiken. Enkele malen komt het gespierde lijf van Jeroen van Koningsbrugge in beeld, die als Dries Riphagen in een boksschool pittige trainingen afwerkt. Oudere vrouwen, jonge meisjes, arrestanten, criminele collega's, niemand is voor hem heilig of veilig. Zijn geroofde bezittingen, zijn reputatie in de onderwereld en bij de hoge Duitse militairen, zijn goede naam in sommige Nederlandse kringen inclusief zijn eigen vrouw, moeten ten koste van alles veilig gesteld worden.

Helaas geldt dat voor haast iedereen in deze ijzersterke film. Regisseur Pieter Kuijpers laat zien hoe mensen, wanneer ze in het nauw gedreven worden, kiezen voor zichzelf. Dan liegen, bedriegen, verraden en chanteren ze. In oorlogstijd weet je niet wie op welk moment je vriend of je vijand is. Daarom is Riphagen meer dan zo maar een oorlogsfilm. De regisseur gaat indringend in op de psyche van de personen, en laat zien wat angst met een mens doet als hij in uitzonderlijke toestanden terechtkomt. Overal heerst chaos, moedwil en misverstand. Lees er de eerste romans en verhalenbundels van W.F. Hermans maar op na.
Riphagen. Regisseur Pieter Kuijpers. Hoofdrolspelers: Jeroen van Koningsbrugge, Kay Greidanus, Sigrid ten Napel, Peter Blok. Uitgebracht september 2016.

11-09-2016

EEN FILMKLASSIEKER: SOME LIKE IT HOT

Als Tony Curtis en Jack Lemmon, gestoken in vrouwenkleding en wankelend op hoge hakken, voorbij gewiegd worden door Marilyn Monroe in haar beste jaren, merkt Lemmon jaloers en bewonderend op: "Ze is net een pudding op springveren." De twee vrienden, muzikanten van beroep, worden achtervolgd door maffiosi uit het Chicago van 1929, die weten dat zij getuigen zijn geweest van een bloedige afrekening op Valentijnsdag. Er rest hun slechts één ontsnapping: verkleed als vrouw meespelen in een professioneel damesorkest. De misverstanden, pikante situaties en komische verwikkelingen in de trein, het hotel en tijdens optredens liggen vervolgens voor het oprapen.

Mannen die zich voordoen als vrouw zijn slechts zelden leuk of aangrijpend of realistisch. Dustin Hoffman lukte dat wel in Tootsie (1982),  en Lemmon en Curtis doen vele jaren eerder niet voor hem onder. Jack speelt uitbundig, uitdagend, bijna een lellebel; Tony weet afstandelijk te zijn, gedistingeerd, met voorzichtig getuite lippen en beheerste gebaren. Als toeschouwer accepteer je hun gedrag, want je beseft dat ze in doodsangst verkeren. Bij ontdekking zullen de gangsters hen onherroepelijk uit de weg ruimen. Het gaat hier niet om een grap, maar om bittere noodzaak.

Marilyn Monroe, toen 33 jaar, verbindt én scheidt de twee vrienden. Net als vrijwel alle mannelijke toeschouwers in 1959 zijn zij verliefd op haar. Dankzij vernuftig rollenspel en uitgekiende verkleedpartijen tracht ieder op zijn eigen wijze haar in te palmen. Dat lukt ze ook, want Marilyn beschikt over het talent én sexy én naïef te zijn. Regisseur Billy Wilder is in zijn biografie  buitengewoon lovend over haar. Hoewel het moeilijk is om met haar te werken - heel onzeker, vaak veel te laat, kent zelden haar teksten - roemt hij haar timing, gevoel voor dialoog, intuïtieve benadering van komische scènes. Zij voegt ook een brokje tragiek toe, zoals dat hoort in een goede komedie. Opnieuw is ze te goed van vertrouwen, wederom bedriegt een charmante saxofonist haar.

Heel graag had Marilyn de film in kleur gezien. Maar Wilder wenste zwart - wit, want, zo legde hij uit, kleur zou de als vrouw geschminkte mannen onecht maken. ongeloofwaardig. De grijze tinten die Tony en Jack omhullen en het sterk geblondeerde kapsel van Monroe dat daar zo fraai bij afsteekt, passen voortreffelijk bij een film die in de jaren twintig speelt. Some like it hot werd in 1959 uitgebracht, maar is absoluut niet gedateerd. Nog steeds is deze comedy geestig, hilarisch en zelfs spannend.

28-08-2016

EEN DEFTIG BESTAAN

Als u wilt weten hoe de regenten van de zeventiende en achttiende eeuw in de Nederlanden woonden en leefden, dan moet u ze in hun eigen stad gaan opzoeken. Dat was hun territorium, daar heersten zij, zowel in de gemeenteraad als in de kleinste schutterij. Rust en orde, het bevorderen van veiligheid en welvaart, daar streefden ze naar. Maar het allerbelangrijkste bleef toch het consolideren, liefst nog versterken, van hun eigen voorname positie, en die vervolgens doorgeven aan kinderen en kleinkinderen.


De belangrijkste inkomensbron voor de regenten was hun vermogen, verkregen door schenkingen en erfenissen, belegd in obligaties en landerijen. De ambten leverden wel wat op, maar het aanzien, de macht, de invloed die een bepaalde functie bood, was toch het voornaamste. Zonder goede familiebanden echter begon je niets. Je kwam in het stadsbestuur door voordracht van een oom, werd kerkmeester dankzij een neef, mocht officier van de schutterij worden omdat je broer een goed woordje voor je deed. Het patriciaat vormde de top van de sociale piramide in de Hollandse steden; samen met de meest vooraanstaande families van de burgerij besloeg het hooguit vier procent van de bevolking. Maar waar geregeld, bestuurd of geregeerd moest worden, daar zaten onherroepelijk leden van regentenfamilies op het pluche.



Trouwen deed men in regentenkringen dus vooral met elkaar. Daar trof je de grootste rijkdom, de meeste macht, het hoogste prestige aan. Er waren voldoende verjaardagen, visites, uitstapjes en logeerpartijen om een aantrekkelijke partij te ontmoeten. Natuurlijk moesten ouders en ook familieleden met je keus instemmen. Was dat niet zo, dan ging het feest niet door. Schaken, zo vaak aangeprezen in romantische literatuur en films, kwam in werkelijkheid nauwelijks voor, want dat leidde slechts tot rampzalige gevolgen, zoals ontslag en onterving. Seks voor en buiten het huwelijk vond trouwens ook maar zelden plaats, want hoge bomen vangen veel wind en de kerkelijke huwelijksmoraal hield iedereen in een ijzeren greep. Nee, onze jonge patriciërs waren allesbehalve rokkenjagers of mannenverslindsters.

Aanzien was het sleutelwoord. Voortdurend greep je elke mogelijkheid aan om te tonen hoe oud, eerbiedwaardig, machtig, rijk jouw gezin, familie, geslacht wel niet was. Bij een bruiloft met prachtige cadeaus en heel veel voorname gasten; bij een begrafenis, liefst 's avonds, met kostbare rouwkleding en een praalgraf; in de kerk vooraan, in speciale banken met fraai houtsnijwerk. Je indrukwekkende woonhuis werd opgeluisterd met schilderijen, waarop vele generaties in fraaie kledij waren afgebeeld. Natuurlijk stond op het platteland een gerieflijke buitenplaats voor je klaar, aan de Vecht bijvoorbeeld, waar je de zomer kon doorbrengen. Om daar te komen had je een rijtuig met paarden nodig, en jouw Rijnlust, Zorgvliet of Welgelegen beschikte uiteraard over een tuin met tulpen (uit Turkije geïmporteerd), beelden, waterpartijen en een theekoepel.

De patriciërs voelden zich niet de minderen van de edellieden. Men was telg uit oude en aanzienlijke regentengeslachten, en deze hadden het sociale en bestuurlijke leven in het Holland van de zeventiende en achttiende eeuw bepaald. Die samenleving wenste deftig burgerlijk te zijn en te blijven. Pas aan het einde van de negentiende eeuw begon hun macht te tanen.
Joop de Jong, Een deftig bestaan. Het dagelijks leven van regenten in de 17de en 18de eeuw. Utrecht/Antwerpen,1987, 191 blz.


24-08-2016

DE LAATSTE NACHT VAN JAMES SALTER

Je kunt nog zo goed bevriend zijn, zo wat alles met elkaar delen, maar er bestaan gevoelens die je niet aan een ander kunt of wil toevertrouwen. Daarvoor heeft een mens geheime kamers, zou Jeroen Brouwers zeggen. Hij heeft er zelfs een roman over geschreven.

Neem nu Phil uit Komeet. Telkens als zijn derde vrouw in halfdronken toestand uitroept dat hij ooit zijn eerste echtgenote met drie kinderen heeft laten zitten voor een puber, denkt hij: het was anders. Die twee jaar met dat jonge grietje was de mooiste tijd van mijn leven. En: ik stond toen machteloos. Maar als je zoiets moet uitleggen tegenover een muur van sceptische gezichten, dan komt daar niks van terecht.
Zo ook Teddy uit Ogen van de sterren. Zestig, weduwe, keurig getrouwd geweest met haar oogarts, die toch wat aan de saaie kant was geweest. Maar in haar geheime kamertje heeft ze haar kostbaarste herinnering opgeborgen: haar enige echte liefde voor een veel oudere schrijver toen ze vijftien was en drie jaar lang zijn maîtresse. Vergooi ik nu mijn leven? had ze toen al gedacht. Kijk, dat houd je lekker voor jezelf.
Laten we Jane uit Supergezellig ook niet vergeten. Geregeld trekt ze op met Leslie en Kathrin die elkaar al veel langer kennen en werkelijk hartsvriendinnen zijn. Ook nu weer zit Jane met enige verbijstering te luisteren als beiden de intiemste bekentenissen doen. Ze voelt zich heel eenzaam en vandaag is haar verteld dat ze kanker heeft, maar nee, nu daarover praten... ze kan het echt niet.

James Salter (New York,1925 - 2015) geeft zijn personages in de verhalenbundel Laatste nacht niet alleen verborgen gevoelens mee, hij mag ook graag over gepassioneerde mensen schrijven. Carol gaat in  Bangkok tot het uiterste om Hollis uit zijn comfortzone - getrouwd, één kind - te halen en hem mee naar Bangkok te krijgen. Herinneringen, seksuele voorkeur, provocaties, een aantrekkelijke vriendin die ook meegaat... Hollis wordt er verlegen van. Brian is vrijwel verslaafd aan de beeldschone Pamela in Platina; de onaantrekkelijke Newell heeft zelfs gevangenisstraf over om zijn mooie Tsjechische in Arlington te geven wat ze verlangt. Beide mannen vangen overigens bot; ook femmes fatales hebben Salters aandacht.

Het verhaal dat ik zelf geschreven had willen hebben? Palmenzaal. Een eenzelvige man die beseft een kans op geluk gemist te hebben; een vrouw die daardoor ongelukkig getrouwd is; heimwee en verlangen naar jaren die nooit meer terugkomen... het zit er allemaal in. Ook hier weer die filmische stijl van schrijven: schijnbaar losse scènes met wisselende hoofdpersonen, diverse sprongen door de tijd, veel tonen en weinig uitleggen. Salter schrijft helder en ernstig; zelden valt er iets te lachen, behalve dan in het slotverhaal wanneer een dode beverig de trap af komt lopen. Zo'n scène zou het goed doen in een film, veronderstel ik. Salter is dan ook als scenarioschrijver actief en succesvol geweest.
James Salter, Laatste nacht. Vertaling Ronald Cohen. Meulenhoff, Amsterdam 2006. Oorspronkelijke titel Last Night (2006). 143 blz.
                                                                                                                                                              

07-08-2016

DE KOZAKKENTUIN

Zo'n vijf minuten heeft Fjodor Dostojevski  (1821 - 1881) echt gedacht dat hij geëxecuteerd zou worden. Als hij met veertien kameraden voor het vuurpeloton staat, voor een klein vergrijp veroordeeld tot de doodstraf, gekleed in een lang wit doodshemd, en de commandant zijn sabel al opsteekt ten teken dat er geschoten kan worden, rijden er een paar koetsjes het terrein op. Er ontstaat  lichte verwarring, maar dan komt het bericht dat tsaar Nicolaas I de straf heeft verzacht, wat voor Dostojevski betekent dat hij vier jaar in een Siberisch strafkamp moet doorbrengen. Nicolaas wilde de opstandelingen nog even flink schrik aanjagen. Dostojevski is dan 28 jaar; in zijn vaderland staat hij bekend als een veelbelovend schrijver.

In Omsk wordt hij als politiek gevangene door leiding en bewakers aanzienlijk humaner behandeld dan de echte criminelen die daar ook rondlopen. Deze beschouwen de schrijver, die tot de lagere adel behoort en gestudeerd heeft, als een heertje dat nooit zijn handen heeft vuil gemaakt. Daarom verachten ze hem en trachten hem te vernederen. Dat lukt niet, want fysiek wordt hij steeds sterker en zijn mentale kracht blijft ongebroken. Maar de eenzaamheid knaagt aan hem, terwijl hij aan zijn hartstochtelijk verlangen om te schrijven niet toe kan geven.

Hoe weten we dit allemaal? In 1854 werd Dostojevski vrijgelaten uit de strafkolonie en overgebracht naar het stadje Semipalatinsk, waar, geheel uit vrije wil, Alexander von Wrangel woonde, elf  jaar jonger dan de schrijver en officier van justitie van beroep. Beiden zijn ongetrouwd, hebben dezelfde adellijke achtergrond, houden van literatuur en filosofie. Ze sluiten al snel vriendschap, zullen elkaar jarenlang op alle mogelijke manieren steunen en vele vertrouwelijke brieven schrijven, die in diverse musea te raadplegen zijn. Het alledaagse leven in dat barre Siberië, hun opmerkelijke verliefdheden, en vooral het karakter van één van 's werelds grootste auteurs: dankzij Von Wrangel kunnen we er ons een heel aardig beeld van vormen.

Dostojevski was in hoge mate geïnteresseerd in vooral de psyche van misdadigers. Omdat Wrangel elke dag met deze mensen te maken had, vroeg hij hem honderduit. In die tijd zag men misdadigers als uitschot, hun motieven of achtergrond kon niemand wat schelen. Dostojevski, die een zwak had voor de underdogs van deze wereld, dus wel, zoals hij ook geboeid raakte door geweld, uitbuiting, onderdrukking. Het viel Wrangel op dat zijn vriend zo snel mensen doorzag, hun leugens doorprikte, hem voor sommige waarschuwde, maar toch nadrukkelijk zeer vergevensgezind was. Hij begreep kennelijk hoezeer wij allen geneigd zijn tot het kwade.

Jan Brokken heeft zich zó ingeleefd in Alexander von Wrangel, dat hij in staat was diens levensverhaal in de ik - vorm te vertellen. Gebruikmakend van zijn brieven en memoires, puttend uit de herinneringen van zijn jongere broer Nikolaj, grasduinend in de vijfdelige biografie van Dostojevski van de Amerikaan Joseph Frank, kan Brokken de nieuwsgierige lezer garanderen dat alle feiten kloppen. De meningen zijn voor rekening van Wrangel, zoals Brokken hem gelezen en begrepen heeft. De Kozakkentuin is een documentaire roman geworden, boeiend, vol interessante informatie over excentrieke mensen.
Jan Brokken, De Kozakkentuin, Amsterdam/Antwerpen, 2015. 349 blz.


24-07-2016

EEN FILMKLASSIEKER: HANNAH AND HER SISTERS

Met Hannah (Mia Farrow) zelf gaat alles crescendo: ze is weliswaar gescheiden van haar eerste man Mickey, maar dat was dan ook een neuroot en hypochonder (uiteraard gespeeld door Woody Allen) zoals je ze maar zelden tegenkomt. Haar huwelijk met Elliot (Michael Caine) nadert voor haar gevoel de perfectie. Bovendien heeft Hannah het acteertalent waar haar ouders en haar zus Holly niet over beschikken.  Ze mag hoofdrollen spelen in stukken van Strindberg en Shakespeare, terwijl Holly (Dianna Wiest) niet verder komt dan mislukte audities en ongelukkige liefdes.

Die andere zus, Lee (Barbara Hershey), zit opgescheept met een norse kunstschilder ( Max von Sydow, de favoriete acteur van Ingmar Bergman), die overigens nog eerder dan zijn vrouw doorheeft dat Michael Caine smoorverliefd op haar is, maar zich vooralsnog fatsoenshalve loopt in te houden. Lee zoekt tamelijk wanhopig naar een zinvolle invulling van haar leven en moet toezien hoe bij Hannah alles zo soepel verloopt. Die is tegelijkertijd een zorgzame moeder, een trouwe echtgenote en een liefdevolle zus. Tja, op zo iemand kun je gemakkelijk jaloers worden, zeker als die wel van de alcohol en de coke af kan blijven. Hannah and her sisters (1986) lijkt een aaneenschakeling van relatieproblemen, grotestadsneuroses, komische misverstanden en puberaal gedrag van volwassenen. Maar er is meer.

Zoals zo vaak bij Woody Allen, regisseur en scenarioschrijver, wisselen komedie en tragedie elkaar af. De komische oneliners kunnen echter niet verhullen dat alle personen hun wanhoop kennen, ongelukkig zijn, zoeken naar liefde, geborgenheid, de zin van het bestaan. En omdat de bejaarde ouders van de drie zussen  door middel van anekdotes, liedjes en pianospel terugblikken op hun leven, voegt de regisseur er nog een shot vergankelijkheid aan toe. Inderdaad, ernst is er genoeg in deze film. Het hoge tempo waarin alle verwikkelingen aan de kijker gepresenteerd worden en de humor houden die ernst weer in bedwang. Daarom is het slot ook in orde: twee gekneusden in de liefde vallen voor elkaar, omdat ze nu wel de zwakheden van de ander respecteren.

Artistiek en commercieel gezien is Hannah and her sisters dan ook een van Allens meest succesvolle films geworden. Mia Farrow, toen de vrouw van Woody, was enigszins ontsteld toen hij met het script kwam aanzetten: hij had uitgebreid gebruik gemaakt van allerlei geheimpjes uit de familie -  en vriendenkring. Dat kon de jury uiteraard niet schelen. Hoewel iedereen wist dat hij niet zou komen op de uitreiking kreeg de scenarioschrijver een Oscar, net als Caine en Wiest.

17-07-2016

EEN AANBOD DAT JE NIET KUNT WEIGEREN

De nieuwe buurman van Gerrit was weliswaar op leeftijd, maar over vrouwelijke belangstelling had hij niet te klagen. Met zijn één meter negentig, dikke grijze haar en bronzen stem viel hij in schouwburgen, bars en restaurants al gauw op. Bovendien kleedde hij zich altijd volgens de laatste mode en kon hij goed getimed claxonneren als hij in zijn sportwagen triomfantelijk voorbijreed.

Nico was al jaren weduwnaar toen hij het huis naast Gerrit kocht. Kinderen had hij wel, maar hij zag ze zelden, want ze woonden ver weg. Daarom zocht hij voorzichtig contact met zijn buurman. Een mens heeft tenslotte weleens zin om een praatje te maken, zeker als je in zo'n groot huis woont dat de stilte op den duur beklemmend gaat werken. En ondanks het leeftijdsverschil - Gerrit was ongeveer twintig jaar jonger - raakten beide mannen bevriend.

Een paar keer in de week liep Gerrit 's avonds bij Nico binnen. Hij keek dan wel eerst of er geen damesbezoek was, want opbloeiende romances wilde hij uiteraard niet verstoren. Nico beschikte over een brede smaak: blond, roodharig, zwartgeverfd, lange of juist korte benen, het maakte hem kennelijk weinig uit. Aantrekkelijk waren ze allemaal. Gerrit werd er weleens jaloers van, want zijn eerste en enige liefde zat meestal met krulspelden in het haar in hun huiskamer naar Boer zoekt vrouw te kijken.

Toen Nico zijn heup brak, werd alles anders. De vrouwen kwamen niet meer, Nico lag er hulpeloos bij en deed een beroep op Gerrit en zijn Truus. Ze haalden de boodschappen, nodigden hem uit voor het eten, doodden met hem de lange winteravonden. Nico, die in korte tijd snel verouderde, begon vertrouwelijk te worden. De charmeur van eens, die ze toch vooral gekend hadden als een man die zich vriendelijk maar gereserveerd door het leven bewoog, bleek bereid om onder vier ogen wat van zijn binnenste prijs te geven. Gerrit, gedreven door de nieuwsgierigheid van een ontdekkingsreiziger in een onbekend oerwoud, begon vragen te stellen over zijn successen bij de vrouwen. Waarom kwamen ze? Hoe deed hij dat?
"Ik heb geluk gehad met mijn uiterlijk", zei Nico bescheiden. "En dat is eigenlijk altijd zo geweest. Op school zaten vanaf mijn zestiende de meisjes al achter me aan. Ik vond briefjes in mijn tas, ze stonden buiten op me te wachten, kwamen me vragen of ik ze met hun huiswerk wilde helpen. En dat bleef zo maar doorgaan. Ik werd er soms verlegen van."
Gerrit viel even stil. Ja, dat had hij ook wel gewild. Meer dan Truus had er voor hem niet ingezeten. Hij wist overigens dat ook Nico zijn tegenslagen had gekend. Daarom vroeg hij: "Je hebt me eens verteld dat je op je vijfenveertigste plotseling weduwnaar werd. Begon het toen allemaal weer?"
Nico zweeg even. Zijn huwelijk was goed geweest, wist Gerrit. Nico bleek een trouwe echtgenoot en had sterk geleden onder het plotselinge verlies van zijn vrouw.
"Natuurlijk lijd je. Je hebt nergens zin in, alles is grauw om je heen. Daarna leefde ik een beetje op. Ik mag het eigenlijk niet zeggen, het klinkt cru, maar alleen zijn heeft toch één voordeel: je bent vrij, onafhankelijk, niemand verlangt van jou iets waar je geen zin in hebt. Na een jaartje las ik tot diep in de nacht boeken, ging 's middags naar de bioscoop, deed kortom dingen die vroeger onbestaanbaar waren. De kinderen zaten op een internaat in het buitenland, dus ik kon mijn gang gaan. Zeker, ik miste een vrouw om me heen..." en hij begon geheimzinnig te lachen.
"Op een avond werd ik gebeld. Een dame met een beschaafde stem stelde zich voor en vroeg of ik inderdaad Nico D. was, weduwnaar, die daar en daar woonde. Ik bevestigde dat. Toen deed ze me een voorstel. Of ik zin had om met haar een weekje in New York door te brengen, in een luxueus hotel, daar leuke tripjes te maken, en dat alles op haar kosten. We kenden elkaar totaal niet, nooit gezien, niets, niets. Ik heb het aanbod afgewezen, maar ben op onderzoek uitgegaan, en wat bleek?"
"Nou?" vroeg Gerrit gespannen.
"Er bestaan in Nederland groepjes van alleenstaande, bemiddelde, wat oudere vrouwen, die op zoek zijn naar aantrekkelijke, beschikbare mannen. Ze wisselen adressen uit, telefoonnummers, foto's. Ze houden elkaar op de hoogte van de stand van zaken. Ik bleek ook op hun lijstjes te staan. Zo heb ik Godelief leren kennen. Die wilde ook wat van mij."
"Wat dan?" drong Gerrit begerig aan.
"Met mij is het niets geworden, maar dankzij dat damesclubje heeft ze Herman leren kennen, en met hem is ze gaan samenwonen. Ze pasten uitstekend bij elkaar, behalve op één onderdeel." Nico keek Gerrit veelbetekenend aan.
"Hoe bedoel je?" wilde Gerrit verlekkerd weten.
"Op een avond kwamen ze bij me langs. Na wat heen en weer gepraat begon Herman te mompelen dat er een probleem was, en of ik wilde helpen. Ik vermoedde wel iets, maar hij moest het toch echt zelf zeggen. Toen kwam het hoge woord eruit: Godelief en hij hadden een fantastische relatie, alleen, seksueel klopte het niet. Hij  kon het niet meer. "Dat is beroerd voor jou, Herman", zei ik toen, "maar wat heb ik daarmee te maken? " Dat was het moment voor Godelief om in te grijpen. Ze kwam dicht bij me zitten en fluisterde: "Je weet dat ik erg hartstochtelijk ben, Nico. Wil jij niet af en toe de rol van Herman overnemen? Hij vindt dat goed, we hebben er uitgebreid over gesproken."
Nico zweeg. Het verhaal was kennelijk afgelopen.
"En? Heb je het gedaan?" informeerde Gerrit opgewonden.
Nico antwoordde niet. Wel meende Gerrit een arrogant, enigszins minachtend glimlachje om zijn lippen te zien.

15-07-2016

OORLOG EN VREDE

Voor de opperbevelhebber van het Russische leger Koetoezov (1745 - 1813) is het glashelder: wil je een oorlog winnen, dan hangt dat uitsluitend en alleen af van het moraal van je troepen. Tactische opstellingen en van tevoren bedachte manoeuvres, ze zijn allemaal niets waard, want in het veld loopt alles anders. Het enige wat telt is dat je manschappen bezeten zijn van slechts één gedachte: winnen. Tracht je soldaten hiervan te doordringen, vermijd onnodige veldslagen, hoop erop dat God je welgevallig is, meer kan een eenvoudig generaal niet doen. Hij geeft de mening weer van Tolstoj, en in 1812 krijgt hij gelijk met zijn stelling dat tijd en geduld de sterkste wapens zijn.

In de periode waarin Oorlog en vrede (1870) zich afspeelt, 1805 - 1812, verovert Napoleon, die zichzelf als een geniaal veldheer zag, in Europa het ene na het andere land. Op 12 juni 1811 valt hij  Rusland binnen. Op 7 september 1812 vindt de Slag van Borodino plaats, een week later bezet Napoleon Moskou, met als gevolg dat dezelfde dag nog die stad in brand wordt gestoken. Tegen deze woelige achtergrond vertelt Lev Tolstoj (1828 - 1910) ons de geschiedenis van de adellijke families en grootgrondbezitters Rostov en Oblonski. We raken verzeild in een wereld die de schrijver zelf zo goed kende: rijkdom, weelde, pracht en praal, tientallen bedienden, diners, bals, jachtpartijen. Beide families leveren een hoofdpersoon: Pierre en Andrej kennen en waarderen elkaar, al zijn ze totaal verschillend. De eerste is verstrooid, onhandig, geneigd toe te geven aan zinnelijke verlokkingen, ook op zoek naar de zin van het leven. Andrej kan men een scepticus noemen, erg eerzuchtig, afstandelijk. Tijdgenoten waren het erover eens dat beide personages trekken van Tolstoj zelf vertoonden.

 Gaat dit omvangrijke werk overigens alleen over mannen? Welnee: de beeldschone, maar oerdomme Hélène, de knappe, spontane Natasja, de onaantrekkelijke Marja met haar prachtige ogen en haar edelmoedige karakter, ze raken allen verwikkeld in liefdesaffaires en dat komt goed uit, want als geen ander kan Tolstoj verliefde mensen beschrijven. Hoe ze denken, wat ze voelen, hoezeer ze lijden, de manier waarop ze naar hun geliefde kijken. Het zal u heel bekend voorkomen.

Ongeveer 580 personages, talloze verhaallijnen, historische figuren en beschouwingen over geschiedenis en veldslagen: deze overweldigende roman, geschreven in een aangename, heldere stijl, is een schatkamer waarin je nooit uitgelezen, maar ook niet in verdwaald raakt. Er bestaat een wisselwerking tussen de historische gebeurtenissen en de ontwikkeling van de belangrijkste personen; Tolstoj vertelt zijn verhalen aan de hand van een groot aantal korte, levendige scènes met geloofwaardige dialogen en wisselende perspectieven. Kortom, Oorlog en vrede is een klassiek meesterwerk van een rasverteller.
Leo Tolstoj, Oorlog en vrede. Uitgeverij G.A. van Oorschot, Amsterdam 2006. Vertaald en van aantekeningen, nawoord en personenregister voorzien door Yolanda Bloemen en Marja Wiebes. 1624 blz.



10-07-2016

STONER

Je zou Bill Stoner een beklagenswaardig man kunnen noemen, al ben ik er zeker van dat hij tegen deze kwalificatie heftig zou protesteren. Voorbestemd om op de kleine boerderij van zijn ouders een schamele boterham te verdienen, krijgt hij de kans om op de landbouwhogeschool van de universiteit van Columbia te studeren. Niemand kan hem helpen, alleen moet hij zijn weg zoeken. De verplichte cursus Inleiding tot de Engelse letterkunde slaat als de bliksem in. Hoewel zijn ouders er niets van begrijpen, verandert hij van studierichting. Hij raakt verliefd op de mooie, maar raadselachtige bankiersdochter Edith, en ze trouwen, hoewel ze elkaar nog nauwelijks kennen. Na de eerste serieuze vrijpartij verlaat Edith het bed om op de toilet over te geven. Ze is zwijgzaam, nukkig, en nauwelijks geïnteresseerd in hem en zijn werk. Na een maand weet hij dat dit huwelijk een mislukking is, na een jaar gaat hij er, terecht, vanuit dat het nooit meer iets zal worden. Hun enigst kind, Grace, zal, als ze er de leeftijd voor heeft, het ouderlijk huis verlaten, omdat het haar als een gevangenis voorkomt.

Ook op de universiteit waar hij als docent Engelse letterkunde tot aan zijn dood werkzaam is, treft hij iemand die in staat blijkt hem al die jaren te haten en dwars te zitten. Slechts één vriend steunt hem; zijn onverzettelijkheid en liefde voor zijn beroep slepen hem erdoorheen. Bill is de eenling, de loner, voor wie het leven weinig presentjes klaar heeft liggen.

Toch ziet hij dat zelf helemaal anders. Bijna veertig jaar mag hij doen wat zijn passie is: oudere Engelse literatuur lezen en onderwijzen. Shakespeare, Marlowe en Shelley zijn vrienden. Ze helpen hem de twee wereldoorlogen door te komen, die bronnen van ellende en droefenis. Na de eerste aarzelende jaren durft hij zich tegenover de studenten vrijelijk te uiten en zijn enthousiasme te tonen. Hij stelt er een eer in om als een goed docent beschouwd te worden, en dat lukt hem. Bovendien mag hij nog proeven van echte, ware, oprechte liefde, geschonken door een jonge, vrouwelijke collega. Hoezo tragisch?

John Williams (1922 - 1994) schrijft glasheldere, soms diepzinnige, vaak heel sfeervolle zinnen, vol geuren en klanken. Hij heeft het vermogen diep in de psyche van zijn hoofdpersonen binnen te dringen en toch begrijpelijk te blijven. Zijn stijl en realisme doen me denken aan Tolstoj, en deze overeenkomst wordt nog eens versterkt door het hartverscheurende slot, dat veel weg heeft van dat beroemde verhaal van Tolstoj, De dood van Iwan Iljitsj. Tolstoj en Williams: beiden schrijven zó dat u denkt dat ze het over u hebben. Ook daarom las Stoner zo graag.
John Williams, Stoner. New York, 1965. Vertaling Edzard Krol, Amsterdam 2012. 319 blz.

15-05-2016

DOKTER ZJIVAGO

Ongeveer twee weken leefde Joeri Zjivago gelukkig samen met zijn Lara en haar dochtertje. Op de vlucht voor duistere vijanden hadden ze ergens buiten de bewoonde wereld het huis van een kennis opengebroken en zich daar genesteld. Er was voedsel, een kachel, een bed, brandhout. Rondom het huis lag een veld, bezaaid met sneeuw, wat verderop bevond zich een ravijn. En 's avonds en vooral 's nachts was het zo heerlijk stil, dat hij eindelijk kon doen waar hij zo naar gesmacht had: schrijven. Essays, verhalen en vooral poëzie. Totdat hij op een nacht een vreemd, hoog geluid hoorde. Toen hij buiten stond, zag hij enkele figuurtjes, die zich snel uit de voeten maakten. Wolven. De volgende nacht stonden ze ietsje dichterbij en waren er een paar bijgekomen. De dreiging was er weer.

Alle mannen vielen voor de achteloze schoonheid van Lara. Lang en slank, grijze ogen, blond, elegant en met een helder verstand leek ze voor Joeri onbereikbaar, totdat ze in een bibliotheek met elkaar in gesprek kwamen en hij haar thuis ging opzoeken. Beiden waren gelukkig getrouwd, maar met een partner die ver weg leefde. Ze bewondert zijn standvastigheid en intelligentie, zijn wipneus vergeeft ze hem. Hun liefde is puur, hun trouw onvoorwaardelijk. Als er ooit mensen voor elkaar bestemd zijn, dan geldt dat wel voor Lara en Joeri.

Maar de mens is slechts een speelbal van het lot, een nietig wezen in de greep van de macht die geschiedenis heet. Zjivago - arts, dichter, denker - heeft daar zijn eigen filosofie over. De geschiedenis is een proces dat niet door machtige persoonlijkheden wordt bepaald, al kunnen zij wel voor revoluties zorgen. Maar daarvoor en daarna kabbelt het leven jarenlang verder, met nauwelijks merkbare veranderingen. Zjivago maakt echter de roerige tijd mee: de revolutie van 1917, die hij aanvankelijk toejuicht, en de ontberingen en mensenjachten die daarop volgen. Onafhankelijk denker als hij is, ziet hij het marxisme en de collectivisatie die daarmee samenhangt als iets tijdelijks, iets wat nu onaangenaam is, maar wel weer voorbijgaat. Achtervolgingen, bedreigingen en voedselgebrek brengen hem van Moskou naar de Oeral en via Siberië weer terug. Je ziet hem aan lager wal raken, al blijft zijn zelfbewustzijn ongebroken. Wat hem overeind houdt is de kracht van de liefde en zijn geloof dat de (dicht)kunst het leven glans geeft, omdat deze al het andere, inclusief de dood, overwint. Inderdaad, het boek is heel anders dan de film.

Omdat de roman vernietigend was voor het Sovjetregime kon Dokter Zjivago niet in Rusland gepubliceerd worden. Dat gebeurde in Italië, in 1957. Het succes was gigantisch; iedereen zag in dat dit meesterwerk op hetzelfde niveau stond als de wereldberoemde romans van Tolstoj en Dostojewski. In 1958 kreeg Boris Pasternak (1890 - 1960) de Nobelprijs voor Literatuur toegekend, die hij echter onder druk van zijn communistische regering moest weigeren.  Lang na zijn dood is alles weer goed gekomen: in 1989 mocht het boek in de Sovjet - Unie verschijnen en in datzelfde jaar nam zijn zoon alsnog de Nobelprijs in ontvangst.
Boris Pasternak, Dokter Zjivago. Uitgegeven in de Russische Bibliotheek van Van Oorschot, vertaald door Aai Prins, de gedichten door Margriet Burg en Marja Wiebes, 2016, 685 blz. 

01-05-2016

HET GRAS VAN DE NACHT

 Van een gepassioneerde relatie tussen Dannie en Jean kun je eigenlijk niet spreken. Ze lopen weleens gearmd, brengen een enkele keer de nacht samen door, maar je hebt toch meer het idee dat deze jonge mensen van rond de twintig die zo vertrouwelijk met elkaar omgaan, vrienden zijn, niet minder, maar zeker ook niet meer. Ze leerden elkaar kennen in een cafetaria van een universiteit; daar in de buurt had zij een kamertje.  Kort daarna vroeg ze hem of hij haar  met verhuizen wilde helpen. Haar twee reistassen bracht Jean dus over naar Unic Hôtel in Montparnasse.

Tijdens een wandeling op een zondagmiddag komt hij in die buurt terecht, wat straten die ingeklemd liggen tussen een kerkhof en een station. Als blijkt dat de tijd na bijna vijftig jaar wel heel veel heeft weggevaagd, begint zijn geheugen te werken en thuis zal hij nog eens gaan bladeren in een zwart notitieboekje waarin hij namen, data, pleinen, afspraken placht te noteren. Want hij is een professioneel schrijver geworden, met een hang naar het verleden en een voorliefde voor tragische vrouwen uit de achttiende en negentiende eeuw, die ook geregeld opduiken, al was het maar in zijn dromen.

Die drie maanden met Dannie blijven in zijn hoofd rondspoken. Door haar leert hij mysterieuze mannen kennen, die elkaar ontmoeten in de lounge van Unic Hôtel. Niemand weet hoe ze aan de kost komen, wat ze op fluisterende toon met elkaar bespreken, waar ze die opzichtige auto van betalen. Dat het allemaal niet pluis is, begrijpt Jean als hij door een rechercheur verhoord wordt. En één van de duistere mannen, van wie later blijkt dat hij voor de Marokkaanse veiligheidsdienst werkt, waarschuwt hem dat Dannie in "een smerig zaakje"  verwikkeld is. Wandelend door Parijs, op zoek naar oude plekken en vertrouwde cafés, roept hij het verleden in zich op, dat hij vervolgens probeert vast te leggen door aantekeningen te maken.  En wie weet of hij, al dwalend, Dannie tegenkomt, die toen zo plotseling verdwenen is. Ja, je kunt Jean een romanticus noemen, iemand die verlangt naar het geluk van vroeger.

Het gras van de nacht, één van de laatste romans van Nobelprijswinnaar Patrick Modiano, heeft wel wat weg van een detective. Dannie heeft een donker verleden, ze kijkt altijd onrustig om zich heen, heeft al verschillende namen gebruikt. Er is sprake van een politieonderzoek, een dode die in de nacht weggesleept wordt, onbetrouwbare types. Maar het belangrijkste is de rol van de tijd. Wat doen we met onze herinneringen? Hoe beschermen we ze tegen de vergetelheid, als dat al mogelijk is? Wat leren we van het verleden? De grote slokop is Parijs: tegen de achtergrond van deze steeds veranderende wereldstad brengt het leven ons voor een korte tijd samen met anderen  op wie we al of niet gesteld raken, maar die opeens uit ons bestaan verdwijnen. Daarom dolen er ook zoveel eenzame mensen door Parijs rond en dat doen ze dus ook in de melancholieke romans van Modiano.
Patrick Modiano, Het gras van de nacht. Vertaald uit het Frans door Maarten Elzinga, Amsterdam, 2014. 166 blz. Oorspronkelijke titel: L'herbe des nuits. Paris, 2012.

17-04-2016

EEN BROER EN VIER VROUWEN

Natuurlijk was Gerrit aangeslagen toen zijn enige broer, na een lijdensweg van enkele maanden, overleed. Hij had Leo op zijn onvermijdelijke weg naar de dood plichtsgetrouw begeleid, praktische zaken voor hem geregeld, naar zijn herinneringen geluisterd, zijn vrouw Truus getroost, het toespraakje tijdens de crematie verzorgd. Toch voelde hij al die tijd niet zo heel veel. Hij nam zich dat zelf een beetje kwalijk. Ben ik zo hard geworden? vroeg hij zich af. Heeft het leven me te weerbaar gemaakt? Terwijl hij naar een verklaring zocht en daarom terugging naar hun jeugdjaren, hun puberteit, de eerste jaren van hun huwelijk, moest Gerrit telkens vaststellen dat hun karakters toch enorm verschilden. Maar dat was het niet alleen. Zijn broer Leo vertelde nooit zo veel over zichzelf. Hij liet, ook tegenover hun ouders, weinig los. Op de basisschool was Leo de beste in rekenen, op de middelbare school blonk hij uit in wiskunde, in het zangkoor bleek zijn bariton geschikt om er solo's mee te zingen. Thuis echter vertelde hij nimmer over zijn successen. Wat verlegen liet hij complimenten van anderen over zich heen gaan, om zich vervolgens op zijn kamertje op te sluiten, of eenzelvig urenlange fietstochten te maken.

Het was dus geen wonder dat iemand met zo weinig mensenkennis de verkeerde vrouw trouwde. Truus leerde Leo kennen op het zangkoortje, waar ze met haar fletse uiterlijk en alledaagse kleding tot dan toe geen man had kunnen bekoren, maar Gerrits broer bleek een makkelijke prooi. Tijdens hun huwelijk dirigeerde zij hem alle kanten op, bekritiseerde ze hem in het openbaar, en Leo liet zich dat allemaal zwijgend welgevallen. Hij deed zijn werk op kantoor, fietste en zong, klaagde nooit en gaf geen mens de kans om in zijn ziel te kijken. Vermoedelijk was Leo bang dat mensen hem zouden kwetsen als hij wat van zichzelf zou prijsgeven, veronderstelde Gerrit. Ze mochten niks van hem weten. Een saaie man eigenlijk, van wie ook weinig uitging.En zo schuifelde zijn broer door het leven, op weg naar de dood.

Na afloop van de crematie, tijdens het koffiedrinken in de aula, ontmoette Gerrit uiteraard veel kennissen en vrienden, maar hij zag ook enkele vrouwen van middelbare leeftijd die hem totaal onbekend voorkwamen. Langzaam stroomde de ruimte leeg, hier en daar bleven wat plukjes mensen hangen. Die drie dames ook, al zaten ze ieder apart; ze kenden elkaar blijkbaar niet. Gerrit raakte nieuwsgierig, ook al omdat hun uiterlijk hem in hoge mate beviel. Met rijpe, charmante, goedgeklede types kon Gerrit  altijd uitstekend overweg.
 Het werd tijd om actie te ondernemen. Gerrit stapte op de eerste dame af, een vrij grote vrouw met prachtig grijs haar en in een fraai rouwgewaad. Haar mascara was een tikkeltje doorgelopen. Om Leo? Nou en of! Talloze fietstochten hadden ze samen ondernomen, allerlei dorpjes en kerkjes bezocht, waar Leo uitvoerig over gepraat had, want zoals zijn broer wel wist, beschikte hij over een uitgebreide kennis van de geschiedenis van hun streek. En vooral: Leo was zo'n gezellige man!

Uit zijn ooghoeken zag Gerrit dat een tweede dame moed had gevat en naar hem toe kwam gedanst, want ze had een gracieuze loop. Slank was ze trouwens ook, merkte Gerrit op en smaak voor kleding had ze eveneens. Was hij de broer van Leo? Heette hij dus Gerrit?  Leo bleek lid te zijn geweest van een clubje amateurfilosofen, dat eens in de maand in een naburig stadje bij elkaar kwam. Het klikte al gauw tussen haar en Leo; na afloop zaten ze vaak samen over de hogere dingen des levens te praten, waarbij ze allebei steeds persoonlijker werden. Ze wist van zijn moeilijkheden thuis en op kantoor, van zijn depressies enzovoort. Gerrit wist niet wat hem overkwam. Leo? Depressies? Ze schatte Leo zeer hoog, vertelde ze nog. Met geen man had ze zo goed kunnen praten als met hem. Haar ogen werden er vochtig van.

Achter zich hoorde Gerrit zacht geritsel, terwijl een aangename parfumlucht zijn neus streelde. Een warme stem fluisterde: "Mag ik er even bij komen zitten?" Dame nummer drie had haar schroom overwonnen om ook haar verhaal te vertellen. Zeer donker van haar, getinte huid, grote zwarte ogen, aangename vrouwelijke vormen, klein maar elegant: Leo had ze kennelijk in alle soorten en maten. Ze bezochten samen allerlei musea. Vooral exposities van zeventiende - eeuwse Nederlandse schilderkunst, want daar wist Leo zoveel van af. O, ja?  "Leo kon er zo prachtig over vertellen. Het waren steeds verrukkelijke middagen. Trouwens, om eerlijk te zijn, het klinkt nu misschien ongepast, maar ik vond het altijd prettig als Leo bij mij  was. " De twee andere schoonheden knikten instemmend. Zo hadden zij het ook gevoeld.

Daar zat Gerrit nu, tussen de drie vriendinnen van zijn schuchtere broer, de een nog mooier dan de ander. Leo had nooit over hen gesproken, en ook nauwelijks over hem, zijn enige broer, merkte hij. Terwijl de dames herinneringen ophaalden en elkaar ondertussen van hoofd tot voeten opnamen zoals alleen vrouwen concurrenten kunnen taxeren, vroeg Gerrit zich af waarom hij hier helemaal niets van wist. Kennelijk had Leo zich in hun gezin nooit echt thuis gevoeld, zag zich met zijn culturele interesses onbegrepen en wendde zich daarom tot anderen. En dan drie van zulke aantrekkelijke dames! Gerrit werd er postuum jaloers van.

Toen de kelners begonnen te rommelen met bordjes en kopjes ten teken dat ze op moesten krassen, stelde hij ieder nog een laatste vraag: "Hoe zullen jullie Leo nu in herinnering houden?"
"Als een maatje", zei de grijsharige.
"Als de beste vriend die ik  ook gehad heb", wist de danseres.
"Als een platonische minnaar", fluisterde Miss Venezuela.

Toen Gerrit later op de middag, na enkele zakelijke kwesties geregeld te hebben,  naar zijn auto liep die op het parkeerterrein stond, dook plotseling een alleraardigste, al wat oudere vrouw, in stemmig zwart, voor hem op.  Die gaat me vertellen dat ze vleselijke gemeenschap met Leo heeft gehad, dacht Gerrit ondeugend. Maar nee, ze wilde hem slechts condoleren met het verlies van zijn broer.

14-04-2016

EEN THRILLER VAN TOEN (3)

Als Georges Simenon (1903 - 1989) zijn nieuwe roman helemaal doordacht had, sloot hij zich op in zijn studeerkamer en kwam er zo'n twee weken niet of nauwelijks uit. Hij vereenzelvigde zich zó met zijn hoofdpersonen dat hij in een roes raakte die zijn creativiteit en werkkracht in hoge mate bevorderde. Het lukte hem dan ook enkele tientallen pagina's per dag te schrijven. Zo wist hij een oeuvre van rond de 500 titels op te bouwen.

In Brief aan mijn rechter (1954) tracht de veertigjarige huisarts Charles Alavoine, veroordeeld  voor moord, een onderzoeksrechter ervan te overtuigen dat hij niet ontoerekeningsvatbaar was toen hij zijn misdrijf pleegde. Integendeel, hij kwam juist met voorbedachten rade tot zijn daad. Om dat duidelijk te maken, vertelt hij zijn levensverhaal, laat hij zien welke edele motieven hem hadden gedreven.

Opgegroeid op het Franse platteland, bij een onderdanige maar wijze moeder en een dominerende vader die dronk, achter de vrouwen aanzat en graag op wild joeg, leerde Charles al snel het harde leven kennen, toen zijn vader zelfmoord pleegde. Alcohol, schulden, en hij was neerslachtiger dan hij wilde toegeven. Zijn moeder weet toch zijn studie te betalen, zodat Charles  als dokter op het platteland kan blijven wonen. Met zijn lengte van 1.80 m en negentig kilo zwaar imponeert hij en kan hij zware klussen aan. Hij houdt eigenlijk van niemand. Niet van zijn slaafse eerste vrouw, niet van zijn waardige tweede echtgenote. Ook hij doet aan overspel, maar puur voor het fysieke genot.

Alles wordt anders als de vijfentwintigjarige Martine in zijn leven verschijnt: uiterlijk niet echt bijzonder, vijftien jaar jonger dan Charles, maar handig met mannen. Ze heeft in het verleden een twijfelachtig bestaan geleid en dat wil ze achter zich laten. Charles helpt haar daarbij: hij neemt haar in dienst als verpleegster. Hij is jaloers, heeft last van bezitsdrang, kan absoluut niet buiten haar. Ze laat het toe, is blij met zijn aandacht. Maar als hij aan de Martine van vroeger denkt, de vrouw die mannen aan zich laat komen, dan wordt hij agressief. Hij slaat en slaat. De spijt die hij vervolgens heeft, verhindert niet dat hij een volgende keer weer zo'n onbedwingbare drift tot meppen krijgt. Charles blijkt een psychopaat, zonder dat te beseffen.

Eerlijk biecht hij alles aan de rechter op. De lezer weet wel van de moord, maar niet hoe, waarom en op wie. Dat maakt de spanning van deze psychologische thriller uit, die staat of valt met de gecompliceerde karakters van Charles en Martine. Simenon neemt zich daarvoor veel tijd: wel heel veel pagina's worden gewijd aan de huisarts die zich volledig verstrikt in waandenkbeelden, terwijl het ook veel inspanning kost om de lezer te laten inzien waarom dat jonge meisje zo begripvol al dat geweld over zich heen laat gaan. Brief aan mijn rechter geniet groot aanzien bij de Simenonfans, maar mij heeft deze roman niet echt kunnen overtuigen.
Georges Simenon, Brief aan mijn rechter. Vertaling van Lettre à mon juge (Parijs, 1954) door Hans van Cuijlenborg, De Bezige Bij, Amsterdam 2015, 256 blz.

04-04-2016

ALS DE WINTER VOORBIJ IS

Hij staat er zelf niet zo bij stil, maar voor de lezer is het al gauw duidelijk dat Thomas goed ligt bij de vrouwen. Ga maar na: uit zijn gymnasiumtijd stamt Margriet, in zijn studentenjaren ontmoet hij Klaske en Julie, op middelbare leeftijd heet zijn lief Aimee. Na een absurd avontuur mag hij Laura omhelzen. Martine was slechts iets voor een paar dagen. Maar de dertienjarige Lin, die hij op zijn negentiende leert kennen, blijkt een hartsvriendin voor het leven.

Met Aimee leeft hij nu; alle vrouwen tonen hem zijn kwaliteiten en gebreken, geven hem levenslessen mee;  inclusief stiefzusje Becky laten ze hem peinzen en piekeren. Hij weet dat hij bang is om aangeraakt te worden, zowel lichamelijk als geestelijk, en wijt dat aan zijn tijd in het ziekenhuis toen hij drie was. Hij begrijpt dat hij moeilijk mensen tot zich toelaat, stil, gereserveerd is. Dat past overigens bij zijn levensopvatting dat we slechts als passanten door het leven gaan, die even met elkaar oplopen, kort iets delen en dan weer verdwijnen. Alleen met Lin, dat was wat anders...

Geuren, kleuren, een woord, ze kunnen moeiteloos veertig jaar overbruggen en een beeld oproepen van zijn geliefde geboortestad Nijmegen, van zijn vroeg gestorven vriend Bart, van zijn vader die ook een kameraad was. Als schrijver van verhalen, romans, toneelstukken is Thomas steeds op zoek om van de werkelijkheid een waarheid te maken, en dan durft hij te stellen: niets gaat voorbij.

Zo keren twee dromen telkens weer terug. Een droom gaat over de onbereikbaarheid van alles en iedereen, de andere heeft niet Thomas, maar Lin als hoofdpersoon. Hij droomt dat niemand bij haar is. Deze droom dringt zich zó indringend aan hem op, dat die hem ook de volgende dag achtervolgt. Ja, daar is een verklaring voor. Want Lin, schuld en verantwoordelijkheid zijn voor Thomas op een dramatische manier met elkaar verbonden.

Als u een roman wilt lezen over liefde en vriendschap, het tijdelijke en het eeuwige, vederlicht van stijl, vol met filosofietjes en haast zintuiglijke beschrijvingen, dan weet u nu waar u terecht kunt.
Thomas Verbogt, Als de winter voorbij is. Amsterdam, 2015, 222 blz. Genomineerd voor de Libris Literatuur Prijs 2016.

21-03-2016

DUITSLAND BOVEN ALLES

Omdat Gerrit opgroeide in een provinciestadje in het oosten des lands, was het voor hem niets bijzonders om Duitsers te ontmoeten. Als kind keek hij al enigszins angstig naar de Duitse vrouwen die tijdens de jaren vijftig, gezeten op rare fietsen en gekleed in vreemde jurken, de berg afzoefden om  goedkoop boodschappen te doen. Angstig ja, want de oorlogsverhalen over wrede Duitsers hadden zijn levendige fantasie geprikkeld, terwijl ook de puinhopen die in het centrum diverse straten versperden, Gerrit erg duidelijk hadden gemaakt wat Duitsers de wereld hadden aangedaan.

Toen het Wirtschafswunder zijn intrede deed, profiteerde de stad daar enorm van: in de jaren zestig en daarna bezochten complete Duitse gezinnen zijn geboorteplaats, om koffie en kaas te kopen, vis en frites te nuttigen, Kaffee und Kuchen tot zich te nemen. Nederlanders en Duitsers gingen wat vertrouwelijker met elkaar om, al had Gerrit nooit gedacht dat hij nog eens over een Duitse kennissenkring zou beschikken.

Dat kwam zo. Met een paar vrienden bezocht hij een kermis in een nabijgelegen Duits dorpje. Ze stuitten op een groep meisjes, van wie er één, hoogblond, bruine ogen, hem in hoge mate beviel. Heidi heette ze, en de hele avond bleven ze samen. De volgende dag liepen ze al hand in hand, een week later struikelde hij over zijn Duitse zinnen tijdens de gesprekken met haar ouders en drie broers.  Gelukkig had niemand het over de oorlog. Uitgaan deden ze vooral in haar dorpje, waar men goedkeurend naar hun romance keek en Gerrit door iedereen op prettige toon aangesproken werd, zodat hij al gauw wist: ze mogen mij.

Het is zaterdagavond. Heidi ligt al op bed, Gerrit zit met haar broers in hun gezellige stamcafé. Straks zal hij op zijn brommertje stappen en naar huis tuffen. Opeens buigt Bernd, een jongen uit het dorp, zich naar hem over en zegt op luide toon: "Ik mag jou niet, want jij bent een Hollander." Het wordt stiller rondom hen. Mensen draaien zich om. "Hoezo?" vraagt Gerrit. "Wij jongeren hebben niks met de oorlog te maken gehad. Die was onze schuld niet. En toch verwijten jullie ons dat." Er klinkt instemmend gemompel op. Die kaaskop moet het maar eens gezegd krijgen. "Ik heb jou nooit wat verweten", verweert Gerrit zich. "Maar die Hollanders in Breda wel!" brult Bernd. Op de camping in Breda waar hij, ondanks alles, geregeld zijn tent neerzet, heeft hij te lijden onder Nederlandse pesterijen: doorgesneden fietsbanden, bekladde tentzeilen. Tijdens elke onenigheid wordt hij voor nazi uitgemaakt, vaak werpt men hem voor de voeten dat hij als Duitser de Tweede Wereldoorlog op zijn geweten heeft. "Und darum hasse ich dich!"

Gerrit kijkt eens om zich heen. De drie broers  zeggen niets, maar Gerrit ziet bij hen en de meeste anderen iets triomfantelijks in hun ogen. Het bier heeft bij deze tweede generatie Duitsers duidelijk verse wonden blootgelegd, oud zeer tevoorschijn getoverd. Hij blijft kalm, praat over schuld en verantwoordelijkheid, over vooroordelen en generalisaties. Maar als hij een uurtje later naar huis rijdt, weet hij twee dingen zeker: hier kom ik nooit meer terug. En Heidi zal ik heel, heel erg missen.

14-03-2016

CAROL, EEN LESBISCHE LIEFDESGESCHIEDENIS

Vrouwen gaan toch een stuk handiger met elkaar om dan mannen. Neem nu de affaire tussen Therese en Carol. De eerste is ergens in de twintig, onervaren, tegen haar zin werkzaam in een warenhuis. De duidelijk oudere Carol - dure kleding, kostbare sieraden - wil speelgoed bij haar kopen, laat haar adres achter, vergeet haar handschoenen. Therese stuurt ze terug, met een briefje erbij. Carol belt haar op haar werk op, biedt haar een lunch aan. Ze mogen elkaar, laten dat ook blijken door middel van complimentjes en attenties, maken meteen een vervolgafspraak. Kijk, zo doe je dat. Een vriendschap die het leven van beiden sterk zal beïnvloeden, is geboren.

  Therese heeft geen familie, woont alleen, want met een man samenwonen wil ze vooralsnog niet; dat heeft ze haar vriend al duidelijk gemaakt. Eigenlijk zoekt ze een baan als fotografe bij een krant. Als een andere jongeman haar daaraan helpt, is ze hem dankbaar, maar daar blijft het ook bij. Ondanks haar zachte aard weet ze de heren van zich af te houden. Carol neemt een steeds grotere plaats in haar leven in. Dankzij haar komt ze in een heel ander milieu terecht: hoogopgeleide kennissen, luxueuze huizen, een echtgenoot met  eigen chauffeur, een dochtertje op wie Carol dol is. Dat ze binnenkort gaan scheiden, moet Therese niet al te tragisch nemen, dat doet Carol ook niet.

Ondanks zijn soms brute optreden wil haar man Harge hun huwelijk wel degelijk redden. Hij beziet Therese met wantrouwen, praat geïrriteerd over al die uitstapjes met hartsvriendin Abby, herinnert Carol aan haar zwakke plek: hun dochtertje. In het New York van de jaren vijftig sprak men niet openlijk over homoseksualiteit; daarvoor moest je in obscure barretjes zijn en gereserveerde zaaltjes ergens achteraf opzoeken. Na een heftige ruzie vlucht Carol het huis uit en trekt met Therese door de Verenigde Staten, van motel naar hotel, waarbij ze steeds intiemer met elkaar worden.

Volstrekte tegenpolen, dat zijn ze natuurlijk. Maar op een geven moment hebben ze één punt gemeen: het verlangen om zich een zo prettig mogelijke positie in de maatschappij te verwerven, met voldoende sociale contacten, een aangename woning, een vaste baan. Gaat ieder haar eigen weg? Heeft de een de ander niet meer nodig? Is de jongste tegelijk ook de zwakste? Dus: hoe belangrijk is de liefde?

De film is gebaseerd op de tweede roman van Patricia Highsmith, die in 1952 onder de titel The price of salt werd uitgebracht. Vanwege de gevoelige thematiek durfde de schrijfster het boek niet onder haar eigen naam te publiceren. Dat gebeurde wel bij een herdruk in 1920; het werd toen omgedoopt in Carol. Om de jaren vijftig zo goed mogelijk na te bootsen kregen de beide hoofdrolspeelsters spraakles: ze moesten langzaam praten en vooral goed articuleren. Ook daardoor is dit een heel bijzondere film geworden.
Carol. Regisseur: Todd Haynes; hoofdrolspelers: Cate Blanchett, Rooney Mara, Kyle Chandler. Uitgebracht in 2015.

29-02-2016

OP WEG NAAR HET EINDE

Toen het jaar 1962 ten einde liep, ging het met Gerard Reve ( 1923 - 2006) niet al te best. Hij had dan wel in 1947 het alom bejubelde De Avonden geschreven, maar dat was al weer lang geleden en tot het grote publiek was hij absoluut niet doorgedrongen. Zijn vriend had hem verlaten, het geld was op, zijn woning onderkomen. Wel had uitgever Geert van Oorschot interesse om de brieven die had geschreven voor het literaire tijdschrift Tirade te bundelen, als hij er nog twee aan zou toevoegen. En dus verscheen in december 1963 Op weg naar het einde.

Reisbrieven schrijven was al vaker en eerder gedaan, maar voor Reve betekenden ze een uitkomst. Hij kon hier moeiteloos feitelijke informatie verbinden met persoonlijke mededelingen, kwesties die hem dwarszaten vrijelijk op papier zetten, meningen over mensen en toestanden zonder aanziens des persoons aan de lezer doorgeven. En vooral: hij kon het uitvoerig over zichzelf hebben. Reve beschikte nauwelijks over empathisch vermogen. Anderen interesseerden hem weinig, ijdel als hij was, draaiden al zijn gedachten rond Gerard Reve zelf, reden waarom zijn boeken eigenlijk alleen maar over hem gaan. Welnu, als je op reis gaat en je vertelt daarover, dan sla je verschillende vliegen in één klap.

Lees bijvoorbeeld eens Brief  uit Edinburgh. Hij legt zorgvuldig uit wat het schrijverscongres inhoudt dat in die stad plaatsvindt, waarom hij gaat, wie de buitenlandse gasten zijn, waarover gesproken en gediscussieerd wordt. Tegelijkertijd neemt hij de gelegenheid te baat om collega's als Cees Nooteboom ('het doodzieke aapje N.') en Harry Mulisch ( 'het belegen literaire wonderkind') te grazen te nemen. Grote opschudding veroorzaakt hij als hij tijdens een gespreksronde vertelt homoseksueel te zijn (let wel: in 1962) en hij provoceert vooral oudere auteurs door te roepen dat hij inderdaad niet over 'normale' mensen schrijft, dat hij eigenlijk niet weet hoe die eruit zien en van mening is dat ze in de wereldliteratuur gewoon niet voorkomen.

Ook in de andere brieven gaat hij vrijmoedig in op de financiële zorgen die hem en zijn collega's kwellen, waarbij hij een beroep doet op de staat. Hij vermeldt voortdurend zijn alcoholgebruik, verraadt ons zijn seksuele, soms licht sadistische, fantasieën, die hij kruidt met religieuze, aan het katholicisme ontleende opvattingen. Kortom, hij spaart u niet. Zijn brieven zijn soms ook niet van enige eentonigheid vrij te pleiten, maar zijn stijl en zijn humor redden de bundel in hoge mate. Lange uitwaaierende zinnen met prikkelende, origineel geformuleerde impressies, afwisseling van hoogdravende taal met alledaagse opmerkingen, sombere bespiegelingen over dood en eenzaamheid, die afgesloten worden met een dwaze, relativerende opmerking: Reve heeft het allemaal op zijn repertoire.

Op weg naar het einde betekende zijn doorbraak. Nadat dit boek verschenen was, bleef Gerard Reve een Bekende Nederlander. De bundel werd zó goed verkocht dat hij er op het Friese platteland een eenvoudige woning van kon kopen. Hij noemde die "Huize Algra", daarbij refererend aan zijn grote politieke tegenstander uit de Eerste Kamer.
Gerard Reve, Op weg naar het einde. De Bezige Bij, Amsterdam. 26ste druk, november 2015, 192 blz.

15-02-2016

EEN GENTLEMAN NAAST DE TROON

Vanaf 16 maart 1815 bevolkten drie miljoen Belgen en twee miljoen Nederlanders het nieuw gestichte Koninkrijk der Nederlanden, met als vorst Willem I (1772 - 1843). Een monarchie dus, waarvan de inwoners maar moesten afwachten hoe het Huis van Oranje over hen zou regeren. Willem I bleek een bestuurder die graag alles zelf afhandelde en over  koopmansgeest beschikte; zijn opvolger, Willem II (1792 - 1849), was een moedig man op het slagveld en staatkundig een warhoofd; diens zoon, Willem III (1817 - 1890) trok zich als koning eigenlijk van niemand wat aan en kun je dus het stempel 'ongeschikt' meegeven. Naast de troon van deze drie koningen stond vanaf zijn zestiende de tweede zoon van Willem I, namelijk prins Frederik (1797 - 1881). Als er iemand sympathie voor het koningshuis wist op te wekken, dan was hij het wel. Hoe deed hij dat?

Geboren in Berlijn, altijd diep in zijn hart een Pruis gebleven, besefte Frederik heel goed dat een lid van de Oranjes zichtbaar en aanspreekbaar behoorde te zijn.  Elke Oranje moest beseffen dat hij of zij een voorbeeldfunctie had. Niemand mocht vergeten dat dynastiek belang belangrijker was dan persoonlijk geluk. Het Huis, het land: daar ging het om. Alleen zo kon deze jonge monarchie zich wortelen in de samenleving. Welke taken nam hij zelf op zich?

Als zestienjarige dient hij in het Pruisische leger. Oorlog, dood, verderf, hij zal het allemaal meemaken, maar ook de strijd, de overwinning, de lof. Hij blijft zich altijd een militair voelen, in het Nederlandse leger hoge posities innemen en zal aan het eind van zijn lange leven verzuchten: "Nog aangenamer dan de havana's en manilla's van de broeders is de kruitdamp."
Om het blazoen van zijn oudere broer, de latere Willem II, wat op te poetsen, adviseerde Frederik om deze het Nederlandse leger te laten leiden in de Tiendaagse Veldtocht van 1839 tegen België. Dat lukte voortreffelijk, met als gevolg dat ook de Oranjes er bij het volk zeer goed op stonden. Frederik  zelf was uiterst populair. Hij stimuleerde de werkgelegenheid, schonk of leende uit eigen zak geld om bedrijven in stand te houden. Scholing van werklieden had constant zijn aandacht; daarom beijverde hij zich om te komen tot de oprichting van een nationale ambachtsschool.
Dankzij zijn diplomatieke talenten wist hij een schandaal rond Willem II, die van homoseksualiteit verdacht en daarom gechanteerde werd, te verhinderen. Met geduld en wijsheid kon hij Willem III ertoe bewegen het koningschap toch op zich te nemen. Door handig te bemiddelen lukte het hem in 1849 het kabinet van de geniale maar ook arrogante Thorbecke mogelijk te maken. Over welke karaktereigenschappen beschikte deze man?

Frederik was van onbesproken gedrag: geen maîtresses, geen buitenechtelijke kinderen, geen steekpenningen. Altijd hoffelijk, bescheiden, wat gereserveerd, een tikkeltje verlegen. Als het moest kon hij onbetwist de leider zijn, de bestuurder met visie, terwijl hij eveneens het vermogen bezat om door roerende toespraken de mensen voor zich te winnen. Waren er nog negatieve kanten aan hem? Te weinig zelfvertrouwen vonden sommige insiders, soms besluiteloos, en toch wel erg zuinig. Hoewel hij tijdens zijn leven verreweg de populairste Oranje was, raakte hij al snel in vergetelheid. Deze degelijke biografie maakt duidelijk waarom dat absoluut niet terecht is.
Anton van de Sande, Prins Frederik der Nederlanden 1797 - 1881. Uitgeverij Vantilt, Nijmegen, 2015. 303 blz.

01-02-2016

DODE ZIELEN

Vanuit een alledaags, dus tamelijk smerig hotel in een anoniem gouvernementsstadje op het oneindige Russische platteland trekt Tsjitsjikov eropuit om landheren, met liefst zo veel mogelijk lijfeigenen, te bezoeken. Hij beschikt over een bediende, een koetsier, een rijtuig van het soort waarin vrijgezellen zich verplaatsen, en een driespan paarden. Tsjitsjikov is een kleurloze man, maar wel iemand die mensen voor zich weet te winnen. Hij vleit ze, geeft ze gelijk, stelt tussendoor gerichte vragen die altijd met geld en bezit te maken hebben. Zo lukt het hem om al snel in het stadje vriendschap te sluiten, zodat hij op gezellige avondjes wordt uitgenodigd, waar de mannen van belang hem na de nodige drank al gauw op de schouder kloppen en omarmen.

Wat voert hij in zijn schild? We leven in het Rusland van ongeveer 1820, toen er nog lijfeigenen bestonden, in het Russisch ook wel 'zielen' genoemd. Hun namen waren bekend bij de belasting, de eigenaar moest voor ze betalen, ook als ze inmiddels gestorven waren. Pas als de nieuwe lijst verscheen, konden de namen geschrapt worden. Tsjitsjikov nu reist van de ene naar de andere landheer om een bod te doen op de dode zielen. Zo bezoekt hij de niet al te snuggere vrouw Korobotsjka; de koppige onderhandelaar Sobakevitsj, die eruit ziet als een beer en van wie het huis en de inrichting ervan even lomp en omvangrijk zijn als de eigenaar zelf; Nozdrjov, de kleurrijkste van allen, omdat hij een hartstochtelijk gokker, fantast, drinkebroer en ruziezoeker is. Wel vraagt iedereen, de lezer incluis, zich steeds af wat Isjitsjikov nu eigenlijk met die dode zielen wil. Veel later blijkt dat hij  vierhonderd goedkoop gekochte lijfeigenen op een nog aan te schaffen stuk grond, ergens ver weg, wil installeren. Dan zal hij proberen op dit alles een hypotheek te nemen bij de Voogdijraad, ooit opgericht om de Russische landadel wat financiële ruimte te verschaffen. De sympathiek ogende Tsjitsjikov is dus gewoon een kleine oplichter. Of deze truc in werkelijkheid toen echt gelukt zou zijn, betwijfelen de deskundigen in  hoge mate, maar om de pure realiteit is het schrijver Nikolaj Gogol (1809 - 1852) in zijn meesterwerk Dode zielen (1842) ook niet te doen geweest.

Schrijvend in lange, meanderende zinnen vol ironie, humor, lichtelijk bizarre beelden en vaak gekke namen schildert Gogol een grauwe, platvloerse wereld, bevolkt door oppervlakkig levende mensen die slechts aan geld, voedsel en drank denken. Daarom vermeldt Gogol de kakkerlakken in de hotelkamer, de lijflucht van de bediende, de dronkenschap van de notabelen. Heel even, als een bloem op de mesthoop, is er een moment van schoonheid, als Tsjitsjikov in een rijtuig een zeer jong, heel blond meisje ontwaart, met een fraai, ovaal gezichtje en doorschijnende oortjes. Zelfs hij raakt voor korte tijd geroerd, maar aangezien ook hij slechts een kleine ziel is, een man met een kil en behoedzaam karakter, duurt de ontroering maar even. Nee, noem Dode zielen geen somber boek, want door Gogols stijl van schrijven en het spottende commentaar van de alwetende verteller ligt er een sluier van lichtheid over het hele verhaal.
N.V. Gogol, Dode zielen. Deel II van de Verzamelde Werken van Gogol, uitgegeven in de reeks De Russische Bibliotheek van Van Oorschot,2014, vertaald door Aai Prins, 464 blz.

25-01-2016

HANDYMAN

Iedereen adviseert je een kluisje te huren als je in een Spaans hotel zit, zeker als dat wat smoezelig blijkt te zijn en de badplaats zelf vooral vergane glorie uitstraalt. Ik tel dus mijn euro's op de balie uit en vraag waar dat brandkastje zich eigenlijk bevindt. "In de kamere", zegt de jolige Spaanse bediende, die kennelijk al meer Nederlanders te woord heeft gestaan. Inderdaad treffen we op een lage plek in onze hotelkamer een metalen voorwerp aan dat over dikke wanden beschikt. Er ligt een vijfstappenplan bij, waarmee je het kluisje kan instellen. Wat mij verbaast, is dat daarin niet gerept wordt over het kaartje dat men mij bij de receptie meegegeven heeft. Na enkele vruchteloze pogingen kijk ik op de achterkant van het ding, en warempel: daar staat een tweetal aanwijzingen waaruit blijkt dat je het kaartje in een gleuf moet schuiven, waarna er een groen lampje gaat branden; vervolgens kan het installeren beginnen. Ik doe van alles en er gebeurt niets. Maar dan begrijp ik het. We zijn nu eenmaal in een Zuid - Europees land waar mensen extreem jong met pensioen gaan, de torenhoge staatsschuld niemand interesseert en apparaten zelden werken. Het kreng is natuurlijk kapot.

Aan de balie meld ik op hooghartige toon het ongemak. Waar ik van opkijk is dat er geen monteur met mij meegestuurd wordt, maar een vermoeid ogende, oudere ober die mij kennelijk iets moet uitleggen. Als we onze kamer binnenstappen, loopt hij meteen naar het onwillige ding. Hij brengt het kaartje in, laat als een goochelaar zo behendig zijn vingers over het cijferbord gaan, en alles functioneert. De woorden OPEN en CLOSED blinken op, terwijl het groene lampje schittert als de helderste ster. Nu begrijp ik het. Onze waardevolle spullen kunnen opgeborgen worden.

Als een half uurtje later mijn vrouw binnenkomt, verwelkom ik haar met een triomfantelijke glimlach. Ik leid haar naar mijn geliefde kastje teneinde haar mijn technische kwaliteiten te demonstreren. Er gebeurt helemaal niets. Er brandt geen lampje, en zeker geen groen, er flitsen geen woorden op, er gaat wel een deurtje open, maar het wil niet dicht; het monster lijkt wel behekst. Uiteindelijk begrijp ik het. Ik zal onze betaalpasjes en paspoorten de hele vakantie bij me moeten dragen.

18-01-2016

DE ZANGER VAN DE WROK

Op 1 oktober 1952 wordt Willem Frederik Hermans aangesteld als wetenschappelijk assistent bij het Economisch - Geografisch Instituut in Groningen. Hij is dan 31 jaar oud, afgestudeerd fysisch geograaf en had in 1951 de geruchtmakende roman Ik heb altijd gelijk gepubliceerd. College geven, tentamens afnemen, onderzoek doen, de komende 21 jaar zou hij zich daarmee bezighouden. In juli 1952 promoveert hij cum laude op een proefschrift waarin hij gesteenten in de Ardennen behandelt; eind 1958 mag hij zich lector in de fysische geografie noemen. Toch acht hij zich als wetenschapper mislukt. Hoezo?

Het liefst was hij full time schrijver geworden, maar als slecht verkopend auteur met een echtgenote en een zoontje kon hij dat rustig vergeten. Hij houdt zijn vak wel min of meer bij, maar publiceren doet hij nauwelijks en colleges geeft hij slechts een paar uur in de week. Aan Groningen heeft hij een hekel, ten opzichte van studenten en collega's stelt hij zich gereserveerd op. Als men gedurende de jaren zestig in studentenkringen om meer inspraak roept, draagt zijn starre houding ertoe bij dat zijn bevoorrechte positie niet meer te handhaven valt. Maar als het zo uitkomt, kan hij ook een bevlogen en minzaam docent zijn. Volstrekt ten onrechte wordt hij in de pers geruime tijd afgeschilderd als een klaploper en een boeman. Op 1 september 1973 neemt hij ontslag. Vanaf dat tijdstip zal Hermans zich volledig aan de literatuur wijden.

Dat kan hij zich nu ook permitteren, want het grote succes heeft hem omarmd: De donkere kamer van Damokles, in 1958 verschenen, wordt massaal gelezen, becommentarieerd, alom geprezen, zelfs verfilmd. Dat literatuurliefhebbers zich zo druk maken over Osewoudt en Dorbeck verbaast hem. Natuurlijk is de eerste niet gek en bestaat de tweede wel degelijk. Maar daar zwijgt hij over, want eigenlijk is hij niet zo tevreden over deze roman. Beroemd en veel gevraagd, spreekt hij in lezingen en interviews over andere onderwerpen.

Omdat hij veel weet en graag praat, heeft hij behoefte aan luisteraars. Want zo ziet hij vrienden: als gebruiksvoorwerpen die hem moeten steunen in zijn overvloedige kritiek op alles en iedereen. Zijn achterdocht maakt dat hij eigenlijk niet zo gesteld is op mensen. Alleen voor zichzelf kan hij interesse opbrengen; daarom lijken de hoofdpersonen in zijn werk allemaal op hem. Wie hem niet bewogen bijvalt in zijn talloze hevige meningsverschillen, kan een brief ontvangen waarin Wim de vriendschap opzegt. Zo vergaat het Gerard Reve, Gust Gils, Rudy Kousbroek en zelfs boekhistoricus Frans Janssen, die hem al in 1976 een vriend mocht noemen en met wie hij talloze reisjes ondernam, maar die Hermans toch in 1993 afdankt.  Dingen zijn betrouwbaarder: schrijfmachines, fototoestellen, auto's.

In 1973 verhuist hij met zijn vrouw naar Parijs. Ze zullen er achttien jaar wonen en zich er vooral eenzaam voelen. Handig zakenman als hij is, zal hij voor allerlei Nederlandse kranten en tijdschriften uitstekend gehonoreerde artikelen schrijven, zijn laatste echt goede roman, Au Pair, speelt zich daar zelfs voor een belangrijk gedeelte af, maar leuk is het er nooit. Dovig, vaak duizelig (Meunière), verschrikkelijk hoestend (jarenlang minstens twintig sigaretten per dag) zet hij zich aan het enige wat hem van zijn depressies af kan helpen: schrijven. Komen er Nederlandse vrienden over, dan zal hij ze allerhartelijkst ontvangen, want zij doorbreken de monotonie van de dag en als erkend gul gastheer zal het ze aan niets ontbreken. Maar zijn wel zeer aparte karakter schrikt ook mensen af: overgevoelig, rancuneus (iedereen was tegen hem), nihilistisch ( er deugde nergens helemaal niets van), pesterig ( iemand pakken op diens zwakheden). Zijn constante angst om bedrogen te worden, een hoofdthema in zijn verhalen en romans, komt helaas ook in de privé - sfeer tot uiting.

Als ze in 1991 naar Brussel trekken, zet de neergang nadrukkelijk in. Hij vervalt in herhalingen, kranten hoeven zijn bijdragen niet meer, hij moet in het ziekenhuis worden opgenomen. Daar ontdekt men op tien april 1995 dat hij  terminale longkanker heeft. Vervolgens wordt hij overgebracht naar een Utrechts ziekenhuis, waar men bereid is hem op  27 april de verlossende injectie toe te dienen. Als dat gebeurd is, draait hij zich op zijn zij, wendt zijn rug naar zijn vrouw Emmy en zoon Ruprecht toe en  sterft in zelfgekozen eenzaamheid. Wim Hermans beschikte over veel talenten, ook al vond hijzelf van niet, maar de gave om gelukkig te zijn was hem niet gegeven.
Willem Otterspeer, De zanger van de wrok. Willem Frederik Hermans, biografie deel II (1953 - 1995). Amsterdam - Antwerpen, 2015. 1149 blz.

05-01-2016

EEN HEILIGE VAN DE HORLOGERIE

Voor Constantin Brueghel, bijna veertig en vrijgezel, is het Feest van de Langste Dag het hoogtepunt van het jaar. Nu kan hij, de klokkenmaker, laten zien wat hij in zijn mars heeft. Tijdens het laatste uur van de dag wordt in het paleis waar hij werkt om half twaalf alle klokken tegelijkertijd geluid, terwijl ze om middernacht een concert van vijf minuten houden. Alleen een absolute vakman kan de klokken en pendules zo afstellen, en dat is hij dus ook.

Al zo'n twaalf jaar vult Constantin wekelijks zijn vijf werkdagen met het opwinden, repareren en afstellen van 1473 klokken in een paleis dat als klokkenmuseum gebruikt wordt, ergens in Frankrijk. Ze staan opgesteld in 294 zalen, waarvan er een groot aantal niet voor het publiek toegankelijk is. In enkele ruimtes werken gemeenteambtenaren, die met een mengeling van bewondering en vooral ergernis de klokkenmaker binnen zien komen met zijn onvermijdelijke beugeltas vol borsteltjes, tangetjes, schroevendraaiers, sleutelbos en chronometer. Want Constantin is de vleesgeworden plichtsbetrachting: elke klok moet iedere dag slaan, ieder schroefje of radertje dat versleten is behoort vervangen te worden, alles wat tikt dient gelijk te lopen. Eenzaam, geconcentreerd, waakzaam, trekt hij van zaal naar zaal, iedere dag weer. Nee, simpel mag je hem niet noemen. Hij heeft zijn studie filosofie succesvol afgerond met een scriptie over Tijd en Duur, maar een baan hield hij daar niet aan over.

Als Louise opduikt, wordt alles anders. Ze werkt bij de gemeente en lijkt sprekend op Louise Brooks, zijn favoriete filmster uit de jaren twintig: rond gezicht, grote bruine ogen, een pony van sluik zwart haar. En dan die benen! De naïeve, dagdromende klokkenman is als was in haar handen. Maar iets heiligs heeft hij inderdaad wel over zich, want als hij uiteindelijk teleurgesteld terugreist naar zijn moeder in Parijs, blijven wraakgevoelens achterwege.

In de nadagen van zijn carrière schreef W.F. Hermans (1921 - 1995) met Een heilige van de horlogerie (1987) weliswaar geen meesterwerk, maar toch een echt hermansiaanse novelle van een heel behoorlijk niveau. Inderdaad, echt Hermans, want zijn geliefde nihilisme spat ervan af. Zoveel blijkt namelijk zinloos: die klokken zijn oninteressant, het museum trekt nauwelijks bezoekers, van een systematisch opgebouwde collectie is geen sprake, de gemeente wil van het onbelangrijke kasteel af, alle inspanningen van Constantin hebben niets opgeleverd, waardering krijgt hij van niemand. Hoe mislukt kan een mensenleven zijn?

Hoe kwam Hermans eigenlijk aan het idee? Eens had hij ergens een artikel gelezen over een Engelse klokkenmaker die de klokken van de Engelse koningin moest opwinden en daar een dagtaak aan had. Een stukje werkelijkheid omvormen tot een brokje surrealisme, een fantastisch element invoegen, ook dat is Hermans. Hij deed dat al eerder in De donkere kamer van Damokles. Alleen maar dingen opschrijven die echt gebeurd zijn, is zo verschrikkelijk saai. Leve de fantasie!
W.F. Hermans, Een heilige van de horlogerie. Amsterdam, 1987, eerste druk, 219 blz.
Willem Otterspeer, De zanger van de wrok. Amsterdam - Antwerpen, 2015, 1150 blz.