22-01-2017

LOLITA'S OPVOLGER HEET PNIN

Toen eind 1955 een literaire medewerker van The Sunday Times de toen beroemde romanschrijver en criticus Graham Greene de vraag stelde welke drie boeken hij de beste van het jaar vond, noemde hij o.a. Lolita. Deze Engelstalige roman was nog niet in Engeland en de Verenigde Staten uitgebracht, maar wel al in Parijs. De conservatieve hoofdredacteur van The Sunday Express, John Gordon, reageerde daar furieus op. Hij sprak over "pure, ongebreidelde pornografie" en ging ervan uit dat dit walgelijke werkje in Engeland verboden zou worden. Greene en Gordon bleken een ideaal koppel om in Engeland, Noord - Amerika en Frankrijk een verhitte discussie, een heftig schandaal en een enorm verkoopsucces te bewerkstelligen. Dit was de twaalfde roman van de Russisch - Amerikaanse schrijver Vladimir Nabokov (klemtoon op de tweede lettergreep), maar zijn eerste echte financiële klapper. Nadat de stofwolken rond 1958 waren opgetrokken, werd Nabokov (1899 - 1977) niet meer als een viespeuk gezien; tot op de dag van vandaag beschouwt iedere literaire fijnproever hem als een groot stilist en vernuftige romanbouwer.

Omdat hij afkomstig was uit een rijk en voornaam milieu, vluchtte hij in 1918 van Sint - Petersburg naar Engeland, om vervolgens een aantal jaren in Berlijn door te brengen en korte tijd in Parijs te wonen. In 1940 vertrok Nabokov met vrouw en zoon naar de Verenigde Staten. Hij besloot uitsluitend in het Engels te publiceren; om aan de kost te komen doceerde hij aan kleinere universiteiten Russische en Europese letterkunde. Dankzij Lolita kon hij eindelijk vorstelijk van de pen leven. Alleen: waar kom je mee na zo'n geruchtmakend succes?

Dat werd Pnin (1957). Jarenlang had Nabokov tussen Russische emigranten verkeerd; hij was aan ze voorgesteld, had ze als collega gehad, zag ze zich moeizaam aanpassen aan een totaal andere cultuur, terwijl ze, ploeterend met accenten en klemtonen, trachtten een wildvreemde taal te leren. Hij bedacht Pnin, een Russische emigré, die als professor in de Amerikaanse provincie zijn brood moet zien te verdienen. Pnin zou niet misstaan in een film van Chaplin: hij beweegt zich ongemakkelijk, kleedt zich merkwaardig, is onhandig met apparaten, drukt zich ongelukkig in het Engels uit. Maar dit is slechts uiterlijk. Innerlijk is hij een man van hoog niveau: trouw, moedig, oprecht in zijn vriendschap, bezonken in zijn oordeel. Nabokov was trots op zijn creatie. In een brief aan zijn uitgever noemt hij Pnin: "Een personage dat geheel nieuw is in de literatuur - een belangrijk en intens aandoenlijk personage - en nieuwe literaire personages worden niet dagelijks geboren." Wel had Nabokov zich laten inspireren door Marc Szeftel, een Russische historicus en collega. Diens vrouw viel de overeenkomsten tussen beide mannen op toen ze het boek las.

Omdat het boek eerder op een verzameling verhalen leek dan op een echte roman wees bovenstaande uitgever het boek af; pas na enige moeite bleek een tweede geïnteresseerd.Toen Pnin in 1957 verscheen, werd er in de kritiek aanvankelijk zuinigjes over geoordeeld, maar na twee weken was er al een herdruk nodig en in 1958 behoorde het tot de tien finalisten voor de National Book Award. Nabokov had definitief naam gemaakt.
Vladimir Nabokov, Pnin. New York, 1957. Uit het Amerikaans vertaald door Else Hoog, Amsterdam 1969, tweede druk, 197 blz.

08-01-2017

TOCH ZO KWETSBAAR

Hoe sla je je in het negentiende - eeuwse Engeland door het leven als je lichamelijke gebreken vertoont en er alleen voorstaat? Charles Dickens, altijd al meelevend met de zwakkeren in de samenleving, schuift in zijn laatste roman, Our Mutual Friend, Fanny Cleaver naar voren. Als je haar zo ziet zitten, schrik je een beetje. Haar schouders zijn misvormd, haar handjes mager en ze heeft moeite met opstaan en zeker met lopen, want ze is kreupel. Het is moeilijk om haar leeftijd te schatten: is ze een kind, een jonge vrouw? "Wat jaren betreft een kind, een vrouw als het gaat om zelfvertrouwen en beproeving", zeggen de schaarse ingewijden. Maar Fanny heeft ook wat om trots op te zijn. Graag mag ze haar muts afdoen en met haar hoofd schudden, zodat haar lange, prachtige, dikke, lichtblonde haren tot op de grond neervallen, tot lichte jaloezie van de aanwezige dames. En heeft ze niet plotseling oplichtende, schitterende, grijze ogen als iets haar treft, ontroert, of  irriteert?  Want Jenny Wren ( = winterkoninkje), zoals Fanny zich al jaren noemt, beschikt over een scherpe tong, die ze met haast sardonisch genoegen inzet om zich te verweren en ontzag in te boezemen.

"Mijn rug is zo slecht en mijn benen doen zo raar", verzucht Jenny geregeld, en daarom gebruikt ze een kruk en moet ze geholpen worden als ze de trap van haar kleine huisje op of af wil. Gelukkig heeft ze een trouwe vriendin die haar helpt; jammer genoeg is er ook een alcoholistische vader die vaak ten prooi valt aan een delirium. Hem behandelt ze streng. Ze beschouwt hem als haar kind, ze ziet zich als zijn moeder. Ze berispt hem, zet hem voor straf in de hoek, stuurt hem op tijd naar bed. En tussendoor droomt ze van een prins op het witte paard, die eens voor haar stilhoudt. Hij zal het niet makkelijk bij haar hebben, meldt ze haar vriendin Lizzie. Strak houden moet je die mannen! En aan het werk zetten! Kinderen zullen er wel niet komen, want die vindt ze vreselijk. De buurkinderen van vroeger lieten haar schrikken door schelle geluiden te maken zodat ze over haar hele lichaam beefde, en lachten haar uit.

Ze verdient haar geld als poppenkleermaakster, en gelukkig, ze beheerst haar vak uitstekend. Ook dames uit de hogere kringen plaatsen bestellingen bij haar. Trots wijst ze op een avond naar een schitterend verlichte etalage van een speelgoedwinkel, waar in een halve cirkel poppen in allerlei kleuren staan opgesteld, die gekleed zijn om naar bals te gaan, paard te rijden, te wandelen, bruiloften te bezoeken. "Allemaal mijn werk", beaamt ze. En ze vertelt hoe ze, leunend op haar kruk, urenlang mensen staat te bekijken, kleren, mutsen, hoeden onthoudt om ze vervolgens thuis perfect na te maken. Dat is de wereld waarin ze weg kan dromen, spelend met haar poppen, en engelen verzinnend die haar pijn kunnen verzachten. Weer terug in de harde grotemensenwereld weet ze zich met haar intelligentie, getrainde oog en mondelinge vaardigheid staande te houden. Maar gevoelig en dus kwetsbaar blijft ze; gelukkig schenkt Dickens haar uiteindelijk de liefde en vriendschap waarnaar ze altijd al gehunkerd heeft.
Charles Dickens, Onze wederzijdse vriend. Vertaling door Hans van Haaren van Our Mutual Friend (1863 - 1865), Brilliant Books, 2005. 693 blz.