31-12-2019

DE DOOD VAN IVAN ILJITSJ

Over het lot van Ivan Iljitsj hoef je je als lezer geen zorgen te maken: in de allereerste regels krijg je al te horen dat hij overleden is, en wel op 4 februari 1882. Zijn collega's op het gerechtshof, waar hij als officier van justitie werkzaam was, tonen zich geschokt en bedroefd, want ze mochten hem graag. Toch bekruipt hen al snel de triomfantelijke gedachte: beter hij dan ik. Sommigen gaan snel na of er nu een promotie in het verschiet ligt. Ivans oude vriend Peter Ivanowitsj bezoekt de vrouw van Ivan, condoleert haar, en merkt, tot zijn ontsteltenis, dat ze het vooral over geld heeft, en uitstekend op de hoogte is van eventuele toelagen van de staat. Wat was Ivan Iljitsj eigenlijk voor man?

Volstrekt normaal, heel gewoon.Verstandig, levendig, prettig in de omgang. Al op de rechtsschool drong hij zich bij niemand op, maar hij had wel een neusje voor mensen die op belangrijke posities zaten. Het talent om hun vriendschap te winnen, benutte hij ook toen hij na zijn afstuderen een betrekking zocht en vond in de provincie. Hij deed zijn werk keurig, gedroeg zich altijd waardig, trad onder alle omstandigheden beschaafd op. Twee jaar na zijn benoeming aan het gerechtshof ontmoette hij zijn toekomstige echtgenote; Praskovja Fjodorovna was het aantrekkelijkste en intelligentste meisje in zijn omgeving. Zij raakte verliefd, en hij trouwde omdat hij het aangenaam vond een vrouw zoals zij te verwerven. Bovendien behoorde een man in zijn positie gehuwd te zijn. Kortom: Ivan handelde en dacht zoals iedereen. Zo moet het leven verlopen: luchtig, prettig en keurig.

Een ernstige ziekte hoort daar dus niet bij, maar het lot besliste anders. Na een lichte botsing in zijn zij voelt hij korte tijd later een stekende, constante pijn, terwijl hij een onaangename smaak in zijn mond proeft. Blindedarm? Een wandelende of beschadigde nier? Dokters komen en gaan, doen gewichtig, gedragen zich arrogant. Men zegt hem dat hij alleen maar ziek is, slechts rust moet houden en zijn medicijnen op tijd innemen. Over doodgaan spreekt niemand en hij mag er zelf niet over beginnen. Maar hij denkt er vaak aan, later zelfs voortdurend. In drie maanden tijd wordt hij een eenzaam mens, liggend op de divan, te midden van een drukke stad en talrijke kennissen. Zijn geestelijk lijden is nog erger dan zijn lichamelijk lijden, want Ivan blikt terug. Hoe heeft hij eigenlijk geleefd? Een altijd klagende vrouw, een vlucht in dossiers en wetboeken, elke dag dezelfde tredmolen, onbenullige pleziertjes. Hoe hol! Hoe onbetekenend! Aan God, een hiernamaals wijdt Ivan geen enkele gedachte. Hem rest slechts het zoeken naar een manier om de dood te accepteren.

Tolstoj laat een mens zien zoals wij eigenlijk allemaal zijn. Men heeft Ivan daarom wel met Elckerlyc (Middelnederlands voor "iedereen") vergeleken. De auteur kruipt in de huid van zijn hoofdpersoon, met camera en microfoon bekijkt hij zijn gedrag en beluistert hij Ivans gedachten. Zijn angst, hoop, vertwijfeling, zijn vragen over de zin van zijn leven maken tegelijkertijd van Iwan ook een bijzonder mens. Uiteindelijk legt ieder van ons zijn levensweg af op zijn eigen, unieke wijze.
Lev Tolstoj, De dood van Ivan Iljitsj. Vertaald door Arthur Langeveld. Amsterdam, 2007. 109 blz.  

07-12-2019

MIJN EERSTE MOORD

"Het terugkerende thema is de manier waarop mensen zich gedragen als ze geconfronteerd worden met het noodlot of iets waarvan ze alleen al denken dat het onontkoombaar is. Vaak is dat noodlot de dood, die me erg bezighoudt." Dat zei Martin Michael Driessen (Bloemendaal, 1954) in 1918 over zijn pas verschenen verhalenbundel Mijn eerste moord en andere verhalen. Wat zijn dat voor verhalen, en wat doen die mensen dan?

Het zijn er in totaal elf, variërend in lengte van enkele bladzijden tot een vertaling uit het Duits van Aquis submersus, een novelle uit 1876 van Theodor Storm, die 85 bladzijden omvat. Ik zal er enkele verhalen uitlichten die mij in hoge mate bevielen.

In Orpheus speelt de auteur een geraffineerd spel met leven en dood (zie titel!), heden en verleden. Lydia beseft dat dit de laatste dag is in het leven van haar minnaar Menno. Hij blinkt in alles uit, maar wil geen kinderen en ook geen vaste relatie, deelt hij haar nu mee. Haar houding bij het afscheid (hij weet van niets) is die van een koel calculerende vrouw; ze rekent erop dat het leven haar nog genoeg kansen zal bieden. Slim, origineel, dit verhaal.

Van Een ware held zijn sinds 2013 al enkele drukken verschenen. Tijdens de Eerste Wereldoorlog vechten de broers Luigi en Beppo nabij de rivier de Isonzo, aan het Oostenrijks - Hongaarse front. Daar maken ze mee hoe een generaal een manier bedenkt om de vechtlust van de troepen te verhogen: elke tiende man wordt doodgeschoten. Zij ontsnappen deze keer, maar als hun compagnie een bergpas niet heeft verdedigd, dreigt wederom een executie: elke vierde man wordt gedood. Een officier gaat langs, de aangewezen mannen moeten een stukje verderop bij elkaar gaan staan, wachtend op het vuurpeloton. Luigi kan de spanning niet verdragen, Beppo is beheerst, standvastig, moedig. Wie is de ware held? Het slot zal u verrassen.

De hulpeloosheid van de mens zit in het ironische verhaaltje De zon. Willem trotseert de dwangarbeid in Japan; de atoombommen op Hiroshima en Nagasaki overleeft hij; als het vliegtuig dat hem naar huis brengt neerstort, verdrink iedereen, behalve hij. Veel later zal een onbenullige fout hem het leven kosten. We blijven nietige wezentjes.

Vanaf 1992 vertaalde Driessen (ook acteur en regisseur) toneelstukken in het Duits, waaronder Lucifer van Vondel. De laatste jaren neemt hij ook werk van Theodor Fontane en Theodor Storm onder handen. De laatste leefde in Noord - Duitsland en situeerde zijn novelles ook aldaar. Dus woeste winden, polderlandschappen, heidevelden, kleine stadjes en verre uitzichten in Aquis submersus (= in het water verzonken) dat Driessen vooral aangesproken zal hebben om de dreiging, onuitgesproken maar altijd aanwezig, dat eens het onheil zal toeslaan. Een romantisch verhaal over een onmogelijke liefde, kunstenaarschap, noodlot, schuld en boete. Driessen schrijft niet autobiografisch, mijdt gezeur over de middelbare school en strenge ouders, maar zoekt zijn onderwerpen ver weg, zowel qua afstand als qua tijd. On - Nederlands dus, en ook daarom heel lezenswaardig. Wordt vervolgd!
Martin Michael Driessen, Mijn eerste moord en andere verhalen. Amsterdam, 2018. 251 blz.

23-11-2019

EEN FILMKLASSIEKER: THE STING

Toen scenarioschrijver David S. Ward aan het onderzoeken was hoe zakkenrollers eigenlijk werkten, stuitte hij op het boek The Big Con (Het grote bedrog) van David W. Maurer, uitgekomen in 1940. Maurer beschrijft daarin de trucs en oplichterijen van bedriegers als Fred en Charley Gondorff, JJ Singleton en Eddie Niles. Deze bron gebruikte Ward bij het schrijven van het script van The Sting. Nadat regisseur George Roy Hill dat gelezen had, bood hij meteen aan om de film te regisseren. Robert Redford, die voor de rol van Hooker gevraagd werd, weigerde aanvankelijk, kwam daar later op terug, maar geloofde niet dat de film een succes zou worden. Paul Newman wilde meteen. Van hem zeiden critici dat hij alleen dramatische rollen kon spelen, en dit was de kans om te bewijzen dat komische films hem ook lagen. Beiden ontvingen 500.000 dollar voor hun rol, een topgage voor 1974.

Waar gaat The Sting ook alweer  over? Het is september 1936. De jeugdige Hooker (Robert Redford) werkt samen met de veel oudere Luther. Samen bedriegen en beroven ze zó geraffineerd mensen, dat die dat pas merken als de daders gevlucht zijn. Het loopt fout als ze een geldloper van een bende, geleid door de machtige Doyle Lonnegan (Robert Shaw) in de val laten lopen. Kleine crimineeltjes die de grote boss bestelen? Luther wordt het raam uitgeworpen, en vervolgens jaagt iedereen op Hooker. Die krijgt steun van de slimste con man (bedrieger) die er bestaat: Henry Gondorff. Omdat Luther geliefd is in het milieu en  men in de onderwereld genoeg heeft van de tirannieke Lonnegan,  zijn velen bereid hem een loer te draaien. Onder leiding van Gondorff worden alle registers opengetrokken. Lonnegan moet de steek (sting) van een bij voelen, telkens als hij beseft dat hij belazerd is.

Hill wilde de sfeer van de jaren dertig in Chicago oproepen, en een hommage geven aan de Hollywoodse gangsterfilms uit die tijd. Hij filmde in kleurentinten die daarbij passen, gebruikte kaarten met tussentitels, en Edith Head (veel geprezen, vaak gelauwerd) ontwierp stijlvolle, soms uitzinnige, kostuums, japonnen, hoeden. Voor de muziek koos hij de ragtime van Scott Joplin: licht van karakter, tegelijk een eerbetoon aan de gangsterfilms van toen.

The Sting kun je gerust vaker bekijken:  ook al ken je de plot, toch blijft het vermakelijk om te zien hoe ingenieus mensen erin geluisd worden. Dankzij het hoge tempo, de verschillende verhaallijnen en het aanstekelijke spel van de acteurs, blijft de film boeien. Bovendien zit er ook veel herkenbaars in. Het gaat telkens om bedriegers en bedrogenen. Niets is wat het lijkt, iedereen speelt een rol, strooit de ander zand in de ogen om er zelf beter van te worden. Zelfs de kijker wordt op het verkeerde been gezet. En acteurs kom je overal tegen: in het alledaagse leven, in de zakenwereld, in de politiek. Maar echt amusant zijn ze in The Sting.
The Sting. Regisseur: George Roy Hill. Acteurs: Paul Newman, Robert Redford, Robert Shaw. Uitgebracht: 1974.


09-11-2019

HET BESTE VAN POESJKIN

Aleksandr Sergejewitsj Poesjkin (Moskou; 1799 - 1837) kwam uit een oude adellijke familie, die over weinig kapitaal beschikte. Zijn overgrootvader was een adoptiefzoon van tsaar Peter de Grote en afkomstig uit wat wij nu Kameroen noemen. Zijn merkwaardige levensloop heeft Poesjkin later verwerkt in het verhaal De Russische Afrikaan. Maar aanvankelijk schreef hij vooral poëzie, en dat deed hij al toen hij nog op het lyceum in Sint - Petersburg zat. De vertelling in verzen Roeslan en Ljoedmila maakte hem meteen beroemd. De lichte toon, geladen met milde spot, de vloeiende versregels, de muzikaliteit, het zijn de kenmerken, toen al, van zijn meesterschap. Lees maar eens de laatste strofe van Aan Natasja:

Wintertij is aangebroken
Rijm bedekt het naakte land,
En de boerenhutten roken
Nu de kachel er weer brandt.
Tevergeefs zit ik te smachten,
Thuis, alleen met mijn gedachten,
Als een sijsje in zijn kooi -
Ach, wat was Natasja mooi!

Poesjkin was graag en vaak verliefd, maar hij deed ook aan politiek en durfde voor zijn mening uit te komen. Daarom werd hij in 1820 verbannen naar het zuiden, waar hij tot 1826 moest blijven. Toen mocht hij van tsaar Alexander I, onder strenge voorwaarden, terugkeren naar Sint - Petersburg.

Waar hij zich ook bevond, het schrijven lukte altijd wel. Vooral dichten ging hem gemakkelijk af. Hij publiceerde naast talloze losse gedichten, ook novellen in verzen (zoals De krijgsgevangene in de Kaukasus) en zelfs een complete roman in verzen: Jevgeni Onegin (zie 12-07-2019), waar Tsjajkovski in 1878 een opera van maakte. Dat gebeurde trouwens wel vaker met werk van Poesjkin. Zijn toneelstuk Boris Godoenov is door Moessorgski in 1874 gebruikt voor een opera, terwijl zijn stuk Mozart en Salieri door diverse handen ging. Ga maar na: in 1897 wordt het de stof van alweer een opera, dankzij Rimski - Korsakov; in 1979 gebruikt Peter Shaffer het gegeven voor een toneelstuk, getiteld Amadeus. In 1984 wordt de gelijknamige, uiterst succesvolle film  uitgebracht, gebaseerd op Shaffers stuk, geregisseerd door Milos Forman. Het grote publiek, de vakmensen: allen omarmden en omarmen Poesjkin.

Privé bleef hij uitgebreid liefhebben, ook nadat hij in februari 1831 trouwde met zijn jonge, mooie en lichtzinnige Natalja. Hij gokte, maakte schulden, en schreef tussendoor ook proza. Korte verhalen als Schoppenvrouw (een geestverschijning vertelt Herman welke drie kaarten hij moet gebruiken om een fortuin te winnen) en De stationsopzichter (een vader maakt van dichtbij mee hoe zijn mooie, naïeve dochter verleid wordt door een knappe huzaar). Een echte, korte roman is De kapiteinsdochter, vol met onbeantwoorde, onbereikbare, eeuwige liefdes, belegeringen, moed en lafheid en een gelukkig huwelijk. Zijn proza is wat soberder dan zijn poëzie, glashelder, beeldend, met personages zó levensecht zijn dat je ze op straat zou herkennen. Daarom staat Poesjkin terecht in het rijtje van de grote oude Russen, samen dus met Tsjechov, Tolstoj, Dostojevski.

Hoe liep het eigenlijk met hem af? Waarom is hij zo jong gestorven? Op 27 januari 1837 duelleerde hij met Georges d'Anthès, zijn zwager, die een verhouding zou hebben met Natalja. Georges schiet eerder dan geoorloofd, de schrijver wordt getroffen in zijn buik en sterft op 29 januari 1837 aan zijn verwondingen. Inderdaad, bij een man met zo'n leven past geen gewone dood.
A.S. Poesjkin, Werken. Gekozen en vertaald door Hans Boland. De Russische Bibliotheek, Van Oorschot, Amsterdam, 2018. 899 blz.

26-10-2019

DE KUNST VAN HET SNIJDEN

In het begin van de negentiende eeuw stonden in Engeland artsen uit de hogere klassen bovenaan in de pikorde. Op eerbiedige afstand volgden de chirurgen. Zij werden beschouwd als handwerkslieden, die buiten de universiteit in de praktijk het vak hadden geleerd. Na 1815 kreeg chirurgie wat meer aanzien. Een student moest college volgen, assisteren in het ziekenhuis en tenminste zes jaar in opleiding zijn geweest. En in die tijd gold: een goede chirurg is een snelle chirurg. Een van de beroemdste chirurgen was Robert Liston: in dertig seconden amputeerde hij je been.

Waarom moest dat zo snel? Voor 1842 kon men niet echt goed verdoven. In speelfilms over die tijd zie je dat mensen een fles jenever of whisky overhandigd kregen, maar helpen deed dat nauwelijks. Om de patiënt zo kort mogelijk te laten lijden, was een snelle behandeling gewenst.  In 1842 werd in de V.S. voor het eerst verdoofd met ether, in Europa in 1846. In een operatiezaal die gevuld was met honderden toeschouwers liet Liston als een ware acteur zijn kunsten zien, met in dit geval een jongeman die een bacteriële infectie aan zijn knie had opgelopen, zodat zijn been eraf moest. Onder de talloze belangstellenden bevond zich ook de held van deze biografie: de jonge student Joseph Lister (Upton; 1827 - 1912). Hij zal de beroemdste chirurg van zijn tijd worden, en een oplossing weten te vinden voor twee levensbedreigende medische problemen: waarom ontstaan vooral na een operatie infecties, en hoe lossen we deze kwestie op?

Voor chirurgen was er altijd werk. De industrialisatie zorgde voor ongelukken met tandwielen, kranen en stoommachines. Mannen zagen hun vrouwen als persoonlijk bezit, zodat zij geregeld mishandeld werden. Syfilis en tbc konden niet behandeld worden, en armoede leidde tot scheurbuik, want men at eenzijdig voedsel. En in de ziekenhuizen lette geen mens op hygiëne, want niemand wist hoe besmettelijke ziektes werden overgebracht. Listers vader was altijd in de weer geweest met een microscoop; hijzelf zal er, aanvankelijk tot hoon van velen, optimaal gebruik van maken.

In 1864 wees een collega Lister op een onderzoek van de Franse microbioloog en scheikundige Louis Pasteur. Deze had ontdekt dat gisting geen chemisch, maar een biologisch proces was. Bovendien had hij vastgesteld dat microben, toen ook wel 'ziektekiemen' genoemd, door stofdeeltjes worden verspreid en rotting kunnen veroorzaken. Zouden die microben de oorzaak kunnen zijn van al die ziekenhuisinfecties? Zou het niet handig zijn als artsen hun handen wasten, hun instrumenten voortdurend schoonmaakten en hun kleding, vaak onder het bloed, verversten? Hij stelde dankzij zijn microscoop vast dat deze bacteriën in wonden zaten. Hoe vernietig je ze? Met carbolzuur (fenol) ontdekte hij. In 1867 publiceerde hij zijn onderzoek in het gezaghebbende tijdschrift The Lancet.

Originele geesten met splinternieuwe ideeën, die rotsvaste opvattingen omkegelen, worden verguisd. Zo ook Lister. Maar na jaren van strijd worden zijn inzichten erkend. Hij krijgt de erkenning en de roem die daarbij hoort, al zat hij daar niet op te wachten, want Lister was een bescheiden man. In 1877 benoemt men hem tot hoogleraar klinische heelkunde aan het prestigieuze King's College in Londen. Zijn theorieën en technieken worden overal geaccepteerd en ingevoerd; elke medische student wil bij hem college lopen. Hij wordt geridderd en mag zich baronet (Sir) noemen. In 1897 wordt hij zelfs in de adelstand verheven; hij krijgt de titel Lord Lister of Lyme Regis.
Lindsey Fitzharris, De kunst van het snijden. Vertaling Herman Meester. Het Spectrum, Houten, 2018. 302 blz.


12-10-2019

DE AANSLAG

In de jaren na de Tweede Wereldoorlog waarschuwden voormalige verzetsstrijders elkaar al. "Vertel bij sollicitaties niet dat je in het verzet gezeten hebt. Je wordt dan namelijk niet aangenomen." Veel Nederlanders zagen hen als waaghalzen, onverantwoordelijke types, die landgenoten opofferden om hun doel te bereiken. Die kon je in je bedrijf niet gebruiken. In De aanslag, Mulisch' beroemdste roman, wordt uiteengezet hoe mensen gebukt kunnen gaan onder schuld en verantwoordelijkheid.

Haarlem, januari 1945, 's avonds rond acht uur. Aan een kade liggen vier villa's naast elkaar: Welgelegen, Buitenrust, Nooitgedacht, Rustenburg. Plotseling klinken zes scherpe knallen. Twee verzetsmensen doden de gevreesde beul en hoofdinspecteur van politie Fake Ploeg. Zijn lichaam ligt voor Nooitgedacht. De bewoners, de heer Korteweg en zijn dochter Karin, slepen het lijk weg van hun huis en deponeren het voor Buitenrust, waar hoofdpersoon Anton (12 jaar) woont, met zijn ouders en broer Peter (17 jaar). Peter is de enige die de situatie doorheeft: de Duitsers zullen represaillemaatregelen nemen die vooral gericht zijn tegen de bewoners van het huis waar het lijk zich bevindt. Hij snelt naar buiten, pakt het pistool van Ploeg en raakt uit het zicht van Anton die zijn oudere broer staat na te kijken. Hun villa wordt in brand gestoken, zijn ouders en broer gedood; op zijn twaalfde is Anton wees. Een oom en tante ontfermen zich over hem. Jarenlang zal Anton zijn frustraties trachten te verwerken door nergens over te praten en niet op onderzoek uit te gaan, maar het toeval (of het noodlot) wil dat hij in een bestek van zo'n dertig jaar te weten komt wat er zich op die avond nu precies afgespeeld heeft.

"Schuld", verklaarde Mulisch in één van zijn vele interviews, "noem je dat wat niet goed is, over schuld gaan we praten als er gestraft moet worden. Schuld en verantwoordelijkheid moet je uit elkaar houden." Want voor verantwoordelijkheid geldt dat je rekenschap moet afleggen van je daden; bij schuld is dat niet het geval. De schuldige moet met zichzelf in het reine zien te komen. Wie in deze roman treft dat lot?

Om te beginnen de Duitsers, die onschuldige burgers executeerden. Vervolgens de mensen van het verzet die dat wisten, maar toch iemand als Ploeg doodden, omdat die door te martelen namen en adressen van andere verzetsstrijders te weten wilde komen. De heer Korteweg voelt zich zó schuldig, dat hij met dochter Karin helemaal naar de andere kant van de wereld, Nieuw - Zeeland, verhuist. Karin zelf was het liefste meteen doodgeschoten, vertelt ze veel later.

Moesten de verzetsmensen na de oorlog niet verantwoording afleggen voor hun daden? Verzetsman Cor Takes doet dat tegenover Anton Steenwijk. Het was oorlog, Ploeg had al zoveel slachtoffers gemaakt, door stom toeval lag hij voor jullie huis, wie het gedaan heeft, heeft het gedaan. De Duitsers dus. Mulisch spreekt geen oordeel uit; de lezer moet zelf maar beslissen.

Ergens heeft Harry Mulisch eens verzucht: "Hoe meer ik van de Tweede Wereldoorlog af weet, hoe minder ik ervan begrijp." Dat geldt ook voor Anton Steenwijk, en uiteindelijk ook voor de lezer. Aan het slot weet Anton alles, zijn frustraties kan hij loslaten, als een, min of meer, bevrijd man loopt hij in de grote antikernwapenbetoging van 1981. Een van de velen nu, opgelucht. Maar van begrijpen is geen sprake. Waartoe mensen in staat zijn, wat hen drijft, waarom ze het kwaad omarmen: het is raadselachtig, niet te bevatten, volstrekt absurd.
Harry Mulisch, De aanslag. Eerste druk 1982,61ste druk oktober, 1917. 256 blz.
Sander Bax, De Mulisch Mythe. Amsterdam, 2015.


28-09-2019

EEN AFREKENING

Zijn huisarts was er gauw klaar mee: "U heeft pfeiffer." Gerrit reageerde ontzet. "Dat krijgen toch alleen jonge mensen?" "Iedereen kan het krijgen. Het is een virusziekte waar we niks voor hebben. We zullen nog een bloedonderzoek laten doen, maar ga er maar vanuit dat ik gelijk heb. Bel uw werkgever maar. Gewoon veel slapen, niet werken en wachten tot het voorbij is."

Inderdaad, van werken kwam niets. Hij was constant moe, slaperig, lusteloos. Zijn keel was opgezwollen en zijn stem schor. In het onderwijs konden ze hem nu echt niet gebruiken. En nu? Hoe kom ik nou mijn dagen door? vroeg Gerrit zich af.

Hij was tot weinig in staat. Ging hij met zijn vrouw de stad in, dan maakte het rumoer van fietsers, toeterende auto's en pratende mensen hem al snel doodmoe. Dus gauw naar huis, op bed liggen, slapen. Thuis was het in ieder geval rustig, maar ook daar waren de mogelijkheden beperkt. Lezen ging niet: alle letters dwarrelden als sneeuwvlokjes voor zijn ogen. Televisiekijken lukte niet, omdat na een paar minuten de beelden begonnen te draaien en te wentelen. Wat overbleef was niet al te opzichtig voor het raam zitten en naar buiten kijken. Ondertussen maalden allerlei gedachten door zijn hoofd. Eén daarvan kwam telkens weer terug: waar blijven ze nou?

Met vier collega's had Gerrit beroepsmatig veel contact. Tot zijn privé - leven liet hij ze niet toe, maar op zijn werk had hij nu eenmaal voortdurend met hen te maken. Nu hij niets te doen had en maar voor zich uit zat te staren, ging hij in zijn gedachten geregeld met ze aan de slag.

Zo dacht hij 's morgens, zo rond elf uur, als hij net was opgestaan, vaak aan Kees. Terwijl hij de buurvrouwen met hun boodschappen zag slepen, zag hij hem voor zich: tamelijk lang, mager, harde stem. Zijn gevoelens wist hij meesterlijk te verbergen, en daarom had hij Gerrit een paar jaar geleden niet in het ziekenhuis opgezocht, toen hij er tien dagen verbleef. Hij was wel de leider van hun groep. Zou hij een bezoekje overwegen? Gerrit kon het zich nauwelijks voorstellen.

Dan had je Marriet, een hulpeloos mensje met een grote mond. De lichte minachting die Gerrit voor haar voelde zal ze weleens gemerkt hebben, maar aan de andere kant: toen zij eens overspannen thuis zat, had Gerrit haar belangstellend opgebeld. Dus nu een telefoontje van háár?

In de loop van de middag kwamen kinderen naar huis, fietsers en brommers reden langs en door die bedrijvigheid voelde hij zich minder eenzaam. Hij riep Nico op, de man die hem geregeld prees, maar toch ook onbarmhartig hard kon zijn. Hij praatte graag over zichzelf, waarbij hij telkens benadrukte over hoeveel talenten hij wel niet beschikte. Een kaartje met Beterschap ! ? Gerrit sloot het niet helemaal uit.

De avonden waren het ergst. Buiten was er niets te zien, vrouw en kinderen hadden hun werkzaamheden en hij had dus niets om handen. Alleen naar muziek luisteren bleef over. Als laatste van de Vier dook dan Johan op. Hij woonde bij hem in de buurt: elke dag reed of fietste Johan twee keer langs zijn huis. Hij mocht graag in het bijzijn van verschrikte vrouwen schuine moppen vertellen. Maar zou hij toch niet één keer op het idee komen om eens af of uit te stappen, en aan te bellen?

Drie maanden lang zat Gerrit te hopen op een telefoontje, een kaartje of een bezoekje van zijn naaste collega's en al die tijd hoorde hij helemaal niets. Gerrit besloot om het heft in eigen hand te nemen. Als de berg niet tot Mohamed wil komen, moet Mohamed naar de berg gaan, dacht hij. Op de dag dat er uitgebreid vergaderd werd en boeken gekeurd, fietste hij vroeg in de ochtend naar school.

Bij zijn onverwachte terugkeer werd hij hartverwarmend begroet. De directeur sprak een sympathiek welkomstwoordje, diverse collega's vroegen naar zijn gezondheid en drukten hem bemoedigend de hand. Opgewekt ging Gerrit op zoek naar de Vier. Waar was Kees? Aha, die zat daar verderop achter een bureautje. Gerrit liep ernaartoe en kuchte. Toen Kees opkeek en Gerrit zag, trok het bloed uit zijn gezicht weg. Versteend keek hij hem aan. Omdat een voorbijlopende vrouwelijke collega opmerkte dat het toch wel erg leuk van Gerrit was dat hij kwam kijken, knikte Kees kort en maakte vervolgens dat hij weg kwam. Dat was één. Ergens in de verte zag en hoorde hij Marriet en Johan bewegen, maar ze kwamen niet zijn kant uit. Dat waren dus twee en drie.
 Ach, daar komt Nico aan. Klein, breed, kalend staat hij voor Gerrit. Hij ziet een kwaadaardige schittering in diens ogen. Vervolgens spreekt hij de zin uit die Gerrit nog jaren zal achtervolgen. "Als je gekomen bent om boeken te keuren, dan had je beter thuis kunnen blijven. Dat kunnen we zelf ook wel."

 Nooit heeft Gerrit zich zó eenzaam gevoeld als toen. Het was of de grond onder hem werd weggeslagen. En hij begreep. Op deze plek was voor hem geen plaats meer.

14-09-2019

OVER LEIBNIZ EN HET OPTIMISME

De Duitse filosoof Gottfried Wilhelm Leibniz (1646 - 1716) was een optimistische denker. God staat buiten en boven de wereld. Hij is alwetend en door en door goed. Daarom heeft Hij een wereld geschapen die onder alle mogelijke werelden de beste is. Was een nog betere mogelijk geweest, dan had God die heus wel gekozen. Maar, kun je dan tegenwerpen, hoe komt het kwaad, het lijden, het leed dan in de wereld? De mens is onvolmaakt, hij heeft zijn fouten; hij kan niet aan God gelijk zijn. Daarom zal hij falen, zondigen, een ander ongelukkig maken. Dat we wel degelijk in "de beste van alle mogelijke werelden" leven, daar was Leibniz vast van overtuigd.

Voltaire (pseudoniem van Francois - Marie Arouet; 1694 - 1778) zag dit totaal anders. Deze Franse filosoof, literator en aartsspotter, die op het persoonlijke vlak al heel wat naars had meegemaakt, was, net als zovelen, geschokt door de aardbeving in Lissabon in 1755, die 30.000 mensen het leven kostte. Toen in 1756 op verschillende plekken in Europa de Zevenjarige Oorlog losbarstte, was er voor Voltaire alle reden om er een pessimistische levensvisie op na te houden. Hoezo 'de beste aller werelden' ? En hij publiceerde in 1759 de satirische avonturenroman Candide ou l'optimisme.

Een brave, zachtmoedige jongeman, die daarom Candide heet, wordt op het kasteel van een baron opgevoed, waar hij als huisonderwijzer Pangloss treft. De man is onder alle omstandigheden een overtuigd aanhanger van Leibniz. Altijd zal hij proberen de theorie van 'de beste aller werelden' te verdedigen. Dat is niet eenvoudig, omdat hij en Candide, soms samen, vaak ook apart, door de wereld trekken en de verschrikkelijkste avonturen meemaken. Oorlogen, natuurrampen, martelingen, executies. Of ze zich nu bevinden in Bulgarije, Venetië, Spanje, Argentinië of Suriname: machtsmisbruik, oplichting, diefstal, je komt het allemaal tegen. En telkens weer is er Pangloss die uitroept dat dit toch echt de beste wereld is die er mogelijk moet zijn. "Hoe zouden die andere werelden er dan uit hebben gezien?" vraagt een opstandig type zich weleens af. Uiteindelijk zitten Candide en enkele trouwe lotgenoten bij elkaar op een boerenhoeve en kijken op hun leven terug. Ze zijn het erover eens dat arbeid ze van de drie grootste plagen afhoudt, namelijk verveling, verdorvenheid en armoede. Als Pangloss weer eens over Leibniz begint, reageert de sceptisch geworden Candide slechts met: "Laten we onze tuin bewerken." Die is niet te groot, dus overzichtelijk, dat kan een mens nog wel aan.

De verzamelde werken van Voltaire zijn in 99 delen verschenen, maar ik heb het idee dat de Candide één van de weinige teksten is die de tand des tijds nadrukkelijk hebben doorstaan. Het is een vermakelijk en wijs boekje, waarin Voltaire Leibniz en eigenlijk ook al die andere rationalistische filosofen met hun abstracte systemen erop wijst dat er een tegenstelling bestaat tussen hun bedenksels en de barre werkelijkheid. Hij karakteriseerde optimisme als volgt: "Zo heet de waanzin, vol te houden dat alles goed gaat, als alles verkeerd gaat." Wanneer Candide op het aardse paradijs El Dorado vertoeft, ontstaat de volgende discussie met een autochtoon. Candide vraagt: "Hebt gij dan geen monniken die onderrricht geven, die redetwisten, heersen, kuipen en diegenen doen verbranden, die die het niet met hen eens zijn?" Hij krijgt als antwoord: "Dan moesten wij wel gek zijn. Wij zijn het hier allen met elkander eens en wij begrijpen niet wat u bedoelt met uw monniken." Niet alleen filosofie, ook religie en politiek krijgen van Voltaire behoorlijke tikken.

Voltaire hoorde bij de Verlichting en met hem waren er meer die argwanende geluiden lieten horen in de richting van dogmatische denkers als Leibniz, Descartes en Spinoza. En dat is prima zo. In de filosofie ben je nooit klaar met denken, en de stilte van je studeerkamer af en toe inruilen voor  straatrumoer kan nooit kwaad.
Voltaire, Candide of het optimisme. Vertaling Hans van Pinxteren. Amsterdam, 2017. 139 blz.
Jabik Veenbaas, De Verlichting als kraamkamer. Amsterdam, 2013. 288 blz.

24-08-2019

EEN TEVREDEN MAN

Gerrit kende niemand die zo goed tegenslagen kon verwerken als Arthur. Ze hadden bij elkaar in alle klassen van de basisschool gezeten, waren beiden misdienaar geweest, speelden jaren in de jeugdelftallen van de plaatselijke amateurvoetbalclub. Rond hun twintigste stonden ze schouder aan schouder in de populaire cafés, dus Gerrit wist wat er in Arthurs leven misging en hoe hij daarop reageerde.

Zo kon Gerrit zich Arthurs opgewekte gezicht herinneren toen hij kwam melden dat zijn vriendinnetje Mandy zwanger was. Beiden waren negentien, studeerden nog, maar Arthur straalde bij de gedachte vader te zullen worden. "Ik hoop op een jongen", nam hij Gerrit in vertrouwen terwijl ze zijn armzalige flat bezichtigden. "Gezellig, hè? " vroeg hij glimlachend, en Gerrit wist dat hij het meende.

Die tevredenheid met alles wat het leven hem schonk, bleef Arthur altijd behouden. Toen hij ten onrechte ontslagen werd, verheugde hij zich op de sollicitatiegesprekken, die volgens hem altijd gunstig verliepen. Zijn vrouw kreeg borstkanker en hij was de enige die zeker wist dat de behandeling zou aanslaan, zodat niemand zich zorgen hoefde te maken. Als weduwnaar speelde hij met welbehagen moeder en vader, en dankzij zijn enthousiasme was de jonge Emilie bereid zijn tweede vrouw te worden.

Nadat zij enkele jaren later van hem scheidde, had hij het echt zwaar. Vrienden, de biljartclub en de carnavalsvereniging steunden hem, zijn jongste zoon bleek een begaafde voetballer te zijn, dus het leven werd weer leuk. Hij drukte overal handen, klopte op schouders en bezocht oudere eenzamen, want verdriet kon hij niet verdragen.

Toen hij met een ongeneeslijke ziekte werd opgenomen in het ziekenhuis, berustte hij snel. " Het leven was goed voor mij", placht hij tegen het bezoek te zeggen. Zat daar iemand bij die het zichtbaar moeilijk had, dan troostte hij hem of haar. Met een glimlach om de lippen sliep Arthur uiteindelijk in. Als er een hemel bestaat, dan zal hij de engelen vertellen dat het bij hen onmogelijk net zo leuk kan zijn als daar beneden.

10-08-2019

DE BROERS KARAMAZOV

Sommige vaders zijn een ramp. Neem nu Fjódor Pávlovitsj Karamazov. Hij heeft drie zoons en mogelijk nog een bastaardzoon. Zijn kinderen liet hij op het achtererf opgroeien en hij keek verder niet naar ze om. Geboren als edelman, begon hij zijn carrière als straatarme uitvreter, wist zich dankzij een toevallig kapitaaltje op te werken van kleine schurk tot een woekeraar van enige importantie. Nu, als oude man, een vrouwenjager, een drinkebroer, een onverbeterlijke egoïst. Wat hebben zijn zoons, de broers Karamazov, van hem meegekregen?

Dmitri is de oudste. Opgeleid tot officier in het leger wordt hij vanwege zijn onstuimige gedrag een tijdlang naar een grensstadje verbannen, waar hij zijn geld verbrast, zodat hij zijn vader om geld smeekt. Als hun moeder sterft, betaalt pa hem te weinig van de erfenis uit, vindt Dmitri. Eenmaal terug in hun dorp Skotoprigonjevesk (niet opzoeken, bestaat niet) spreekt hij zijn vader daar nadrukkelijk op aan. We leven in Rusland, 1866, eind augustus tot begin november. In die periode heeft de hitsige, driftige, hartstochtelijke Dmitri nog een ander appeltje met zijn vader te schillen. Beiden zijn uitzinnig verliefd op Gróesjenka, 22 jaar, een blozende, mollige, Russische schoonheid, ongenaakbaar als het moet, een femme fatale als ze daar zin in heeft.

Ivan is de middelste en de intelligentste. Hij is nu 23 jaar, en net zo'n ruziezoeker als zijn oudste broer en zijn vader. Toch een ontwikkeld man, een op het westen gerichte vrijdenker, die niet in God gelooft, maar de overtuiging huldigt: als God niet bestaat, is alles geoorloofd en valt dus het onderscheid tussen goed en kwaad weg. Een mening die grote droefheid veroorzaakt bij de enige beminnelijke, beheerste, haast engelachtige Karamazov: Aljosja. Hij is negentien, heeft enige tijd in een Russisch - orthodox klooster gezeten, maar op verzoek van een oudere monnik en biechtvader uitgetreden 'om het leven te leren kennen'. Hoofdschuddend, geregeld voor hen biddend, zegt hij over zijn familieleden: " Mijn broers richten zichzelf te gronde, en mijn vader ook. En zij richten behalve zichzelf ook anderen te gronde."

Blijft over de vermoedelijke bastaardzoon: Smerdjakóv. Hij heeft tot taak allerlei simpele, huishoudelijke karweitjes bij pa Karamazov op te knappen. Hij blijkt een goed mensenkenner te zijn, voelt zich broer met de broers, maar dat is niet wederzijds en daarom wordt hij kwaadaardig, wraakzuchtig en jaloers. Smerdjakóv lokt Ivan in een val, uitroepend: "U heeft mij toch al uw hele leven als niet meer dan een vlieg beschouwd, niet als een mens."

Dat er in dit explosieve milieu een moord gepleegd wordt, zal geen verbazing wekken. Alleen: wie heeft het gedaan? Er zijn geen getuigen, wel mensen die iets gehoord en gezien hebben. Op basis daarvan gaan de officier van justitie en een advocaat uitvoerig met elkaar in debat, waarbij ze uitgebreid psychologiseren en fantaseren.  Dostojevski weet overtuigend twee diametraal tegenover elkaar staande pleidooien  weer te geven, waarbij hij het juridische taaleigen van de advocaat en de officier van justitie knap nabootst. En je vraagt je af: wie heeft er gelijk? En later: is er sprake van een gerechtelijke dwaling? Ook Dostojevski kan actueel zijn.

Dostojevski is trouwens sterk bezig in De broers Karamazov. Compositorisch fraai is het zoals hij de luidruchtige hoofdintrige (de Karamazovs) afwisselt met verstilde gedeeltes over het kloosterleven, en de tragiek van het jongetje Iljoesja (hier laat hij zien dat hij van Dickens houdt) afzet tegen de spanning over de rechtszaak van Dmitri.

 Dostojevski zou Dostojevski niet zijn als hij zijn geloofsovertuiging zou verzwijgen. Bij hem is de liefde een kracht die uit God voortkomt. In de Russisch - orthodoxe Kerk betekent dit dat de liefde een middel is om van jezelf los te komen, zodat je je kunt verenigen met de mensheid en met God. Zo zou een zondeloos bestaan al tijdens je leven, als monnik bijvoorbeeld,  mogelijk kunnen worden. Ook daarover laat de auteur de broers debatteren.

En ja, natuurlijk is dit een roman vol extatische taferelen. Dat is het verwijt dat Dostojevski altijd gemaakt wordt. Zijn personages brullen, schelden, wentelen zich vol woede of verdriet over het tapijt, delen kaakslagen uit, haten of beminnen elkaar met de grootst mogelijke hartstocht. Zulke types ontmoet je uiterst zelden in het alledaagse leven; dus goed dat we Fjodor hebben.
Fjodor Dostojevski, De broers Karamazov. Vertaling Arthur Langeveld. Van Oorschot, Amsterdam, 2014. 966 blz.

27-07-2019

EEN BIJZONDERE VRIENDSCHAP

"Zullen we bij Piet gaan zitten?" Gerrit vroeg het zijn vrouw toen ze die warme zondagmiddag een plaatsje op het terras zochten. Piet zat al vanuit de verte naar hen te zwaaien. Ze kenden hem oppervlakkig van het buurtcafé. Af en toe bezocht Gerrit, soms begeleid door zijn Ineke, de kroeg om wat te kaarten of over voetbal te praten. Piet was een wat oudere man, een weduwnaar met veel tijd die graag mensen om zich heen had en over een opgewekt humeur beschikte. Ze schoven aan, bestelden wat en begonnen, zoals dat hoort in Nederland, over het weer te klagen.

Ze praatten, lachten, discussieerden en de gesprekken werden nog geanimeerder toen de eerste pilsjes op tafel kwamen. Na enige tijd viel Gerrit iets op. Ineke lachte zo hard! Dat kwam door het bier, zeker, maar er was nog wat. Ze keek Piet zo indringend aan. Ze vond zijn grapjes zo leuk. Tot Gerrits lichte verbijstering kreeg ze zelfs kleine blosjes toen Piet haar onverwacht aansprak. En zag hij het goed? Knipoogde Piet naar haar? Gerrit kon het niet geloven. Begon het bier nu te veel te werken? Werd hij jaloers? Natuurlijk, Ineke wàs aantrekkelijk; genoeg mannelijke kennissen hadden hem in de loop der jaren gecomplimenteerd. Maar Ineke bleef onder vleiende opmerkingen en bewonderende blikken van vrienden en bekenden heel nuchter, terwijl gefluit op straat en getongklikklak van vreemden haar slechts amuseerden. Gerrit was haar man; daar hoefde niemand aan te twijfelen. En nu: blosjes, overdreven stralende lachjes? Wat moest dat? Piet was zeker vijftien jaar ouder, aan de dikke kant en al flink grijs. Gerrit begon zich op te winden.

Toen Ineke zich excuseerde en op weg naar het toilet een kennis begroette, kon Gerrit zich niet meer inhouden. Hij boog zich voorover en voegde Piet op zachte toon toe: " Zie ik dat goed? Ineke valt op jou! Hoe kan dat?"
Piet reageerde anders dan Gerrit verwachtte. Hij keek niet verbaasd, schoot niet in een daverend gelach, vroeg niet ongelovig: "Waar heb je het over?" Nee, hij keek een beetje schuw op; er lag iets van schrik in zijn ogen, terwijl hij mompelde: " Hoezo?" Kreeg  hij een kleur, of verbeeldde Gerrit zich dat maar? Er viel een ongemakkelijke stilte tussen beide mannen.

Ineke schoof aan. Ze keek in het rond en vroeg verwonderd: "Wat zijn jullie zwijgzaam? Gaat het weer over voetbal? Het is toch niet zo erg dat Ajax kampioen geworden is?"
Gerrit heeft iets in de gaten", bromde Piet.
"Wat heeft hij in de gaten?"
"Van ons."
Geschrokken keek ze beurtelings haar mannen aan.
"Hoezo?"
"Dus er ìs wat tussen jullie", stelde Gerrit, kalmer dan hijzelf gedacht had, vast.
"Het is niet wat je denkt, schat."
"Dat zeggen ze allemaal, liefje. Leg het me maar eens uit."
Ineke haalde diep adem. Gerrit had het idee dat ze eigenlijk wel blij was dat ze eindelijk haar verhaal kon vertellen. "Het begon allemaal toen ik mijn eerste baan kreeg als secretaresse op een makelaarskantoor, dus lang voordat ik jou leerde kennen. Ik vond alles spannend, deed met veel plezier wat me werd opgedragen en kon van mijn salaris allerlei leuke kleren kopen. En ik werd al gauw verliefd op mijn chef. En dat was Piet."
" Ineke was een verademing", vulde Piet aan. "Ze was jong, altijd vrolijk, zong veel en liep al dansend over de afdelingen rond. En: ze zag er goed uit."
" Maar wat zag jij in godsnaam in Piet?"
 Ineke keek nadenkend voor zich uit. "Hij was zo anders. Hij flirtte niet met mij, maakte geen flauwe grappen over mijn jurken, mijn kapsel, mijn make - up. Hij was serieus, zwijgzaam, veel ouder dan ik, had al wat grijze haren. Ja, wat zag ik in hem? Juist omdat hij zo verschilde van die jonge knulletjes, werd ik smoorverliefd, denk ik. Een echte vent, hè, een volwassen kerel."

Weer viel er een stilte. Iedereen was bezig met zijn eigen gedachten. Gerrit had hier nooit wat van geweten, maar waardeerde hun eerlijkheid. Het luchtte hun ook wel op, vermoedde hij.
"Jij was toen nog getrouwd?" vroeg hij aan Piet.
"Ja, en daar is onze verhouding ook eigenlijk op afgeknapt. Ik moest thuis liegen en bedriegen, en dat viel me steeds zwaarder. Ik heb mijn vrouw nooit iets verteld, ze heeft ook nooit wat vermoed. Ineke en ik besloten te stoppen."
" Ik heb ontslag genomen en ben ergens anders gaan werken. En toen kwam ik jou tegen. Jij was mijn tweede grote liefde."
Gerrit kende zijn vrouw door en door. Als ze zo iets zei, meende ze dat ook. Hij begon nu nieuwsgierig te worden. "Hoe heftig was jullie relatie?"
Piet en Ineke keken elkaar vragend aan. Zullen ze het zeggen?
"Je hebt er recht op het antwoord te weten. Ja, heel hartstochtelijk. Een echte, volwassen, seksuele relatie".

Opnieuw zwijgen ze met zijn drieën. Gerrit zit toch wel even na te duizelen. Zijn Ineke! "En nu? Wat is de stand van zaken?"
Beiden aarzelen. Dan neemt Piet het woord: " Zo'n jaar geleden kwamen we elkaar weer tegen in ons buurtcafé. We keken elkaar in de ogen, en wisten: we moeten praten. Dat hebben we gedaan. Ik geloof dat ik ook namens Ineke mag zeggen dat we niet echt verliefd meer zijn, maar we mogen elkaar nog altijd erg, erg graag." Ineke knikt instemmend.
" De afgelopen maanden hebben we een paar keer afgesproken, gewoon, ergens in een restaurant. We praten, we lachen, we zijn ook vaak serieus ", neemt ze het woord over. "Er is sympathie over en weer, vriendschap die ik niet zou willen missen." Piet knikt. "Dat geldt ook voor mij. Vrouwen praten anders dan mannen. Ze hebben meer zelfspot, willen zich niet telkens bewijzen, zijn meer in andere mensen geïnteresseerd dan mannen. Ik zou het vreselijk vinden als mijn vriendschap met Ineke verloren ging. Maar ze is jouw vrouw, Gerrit." 
 "Echte, eerlijke, oprechte vriendschap is heel veel waard in het leven", besluit Gerit opgelucht. Hij wendt zich om: "Ober, drie bier. Misschien hebben we wat te vieren."

12-07-2019

EEN ROMAN IN VERZEN

Alexander Poesjkin (Sint - Petersburg; 1799 - 1837) startte in 1823 met Jevgeni Onegin en voltooide deze roman in verzen in 1831. Pas in 1833 werd het werk voor het eerst in zijn geheel, dat wil zeggen in acht hoofstukken, gepubliceerd. In het begin van de negentiende eeuw waren de Russische schrijvers zoekende: men zocht naar een literaire standaardtaal en naar een vaste vorm. Tot aan 1830 was literatuur in Rusland namelijk vooral poëzie, daarna richt men zich meer op proza. Poesjkin bewandelt een middenweg. Hij wil een verhaal vertellen met verschillende personen, maar kiest daarvoor het vers. Hij creëert zelfs een eigen versvorm, de Onegin - strofe, die bestaat uit veertien regels met een rijmschema waarin gekruist, gepaard en omarmend rijm afwisselend worden gehanteerd. Poesjkin sprak ook niet over 'hoofdstukken', maar over 'zangen'.

Het draait in Jevgeni Onegin om de volgende vier personen: Jevgeni zelf, rijk, verwend, snel verveeld, een man van de wereld. Uit Sint - Peterburg afkomstig, bewoont hij nu het landgoed van zijn oom, dat hij geërfd heeft. Daar, op het platteland, ontmoet hij de mooie freule Tatjana, die haar mensenkennis heeft opgedaan uit de talloze romans die ze gelezen heeft en dus allerlei hooggestemde ideeën over de liefde en de mannen koestert. Ze wordt hopeloos verliefd op Jevgeni. Hij weet dat, maar doet er niets mee. Haar zusje Olga is een stuk oppervlakkiger; de dichter Vladimir Lenski zal haar minnaar worden, en vriendschap sluiten met Jevgeni. Tussendoor duikt telkens de verteller op: hij is bevriend met Jevgeni en levert voortdurend vaak spottend commentaar op personen, gebeurtenissen, toestanden. Naarmate de roman vordert, wordt hij ernstiger. Geen wonder, want Poesjkin maakt zelf het een en ander mee in zijn privé - leven gedurende de jaren dat hij met deze roman bezig is. Dat leidt dan tot nuchtere constateringen als:

 Alles vergeten is een gave
 Die men slechts met de dood verkrijgt. Of:

Al je geheimen te verklappen,
Verliefdheid, afkeer, treurnis, vreugd,
Dat alles er maar uit te flappen:
Het is een kenmerk van de jeugd.

Voor de toenmalige lezers van Jevgeni Onegin was het aantrekkelijke van de roman hierin gelegen dat ze lazen over hun eigen tijd, hun eigen Moskou en Sint - Petersburg, compleet met de rangen en standen, de tradities en gewoontes van die dagen. Op een aanstekelijke manier, in prettig klinkende verzen, laat Poesjkin over van alles en nog wat zijn licht schijnen.

Het slot is ernstig en weemoedig. Na 26 jaar zien Jevgeni en Tatjana elkaar weer terug, maar de omstandigheden zijn totaal verschillend. Zij heeft een verstandshuwelijk gesloten met een generaal, en is dus in Moskou een 'grande dame'. Over Jevgeni kunnen we kort zijn:

Hij had in 26 jaar
Alleen een beetje lopen kloten,
Hij had geen vrouw, geen vak, geen baan,
En zin noch doel had zijn bestaan.

Veel harder had Poesjkin niet kunnen uithalen. De zielige poging om Tatjana toch nog te veroveren stuit op haar ijzige houding, hoewel ze toegeeft, o romantiek, nog van hem te houden. Je hele leven wijden aan vrijheid, onafhankelijkheid en onverstoorbaarheid kan, vooral als je jong bent, je een hele prettige tijd bezorgen, maar o wee als de oude dag nadert. Het inzicht dat je eigenlijk een mislukt leven geleid hebt, zal voor menige bon vivant zijn laatste levensjaren verzuurd hebben.
A.S. Poesjkin. Werken. Gekozen en vertaald door Hans Boland. Uitgeverij Van Oorschot, Amsterdam, 2018. 899 blz.
Arthur Langeveld en Willem G. Weststeijn, Moderne Russische literatuur. Amsterdam, 2005.

28-06-2019

WAAROVER SPRAKEN ZIJ?

Natuurlijk was het bomvol in de trein. Na heel wat geworstel en gewring bereik ik een plaatsje bij het raam, zodat ik goed licht heb om mijn sportkrant te lezen. Door omstandigheden heb ik het voetbalnieuws van het weekend gemist; dat kan ik nu mooi inhalen. Schuin tegenover mij zit een viertal vrouwen van middelbare leeftijd. Na jarenlange treinervaring weet ik wat me te wachten staat: ze stappen straks uit in Eindhoven om te winkelen, en voor die tijd hebben ze luidkeels zitten praten over onbenullige tv - programma's, hun mannen en hun kleinkinderen.

Mijn mensenkennis faalt volkomen. Deze dames blijken voetballiefhebbers te zijn. Ze laten zich bewonderend uit over het spel van Ajax van de vorige avond, waarbij ze zich zeer tevreden tonen over de verdedigende capaciteiten van Matthijs de Ligt en het spelinzicht van Frenkie de Jong. Sprekend over de laatste komt de vrouw in hen toch even naar boven: " Vind je dat ook zo'n lekker ventje, Truus?"  Hoewel Truus instemmend knikt, heeft ze even geen tijd, want ze moet mevrouw 3 uitleggen hoe dat zit met doelpunten, gescoord in uitwedstrijden. "Die tellen dubbel."

Mevrouw 4 lijkt er wat verloren bij te zitten, alsof ze de gesprekken niet begrijpt. Maar dat blijkt een misvatting. Ze draait zich naar de anderen om, en vraagt:"Hoe zit dat ook weer met buitenspel? Wanneer sta je dat?" Een verstandige vraag. Ik ken mannen die al jaren naar wedstrijden kijken, maar bij deze kwestie niet verder komen dan een mompelend, onduidelijk antwoord. Truus pakt een stuk papier, schetst een situatie en start haar uitleg. Mevrouw 4 luistert geboeid toe.

Zoveel vakkennis, zoveel geestdrift! Ik kan niet nalaten om te roepen: "Wat geweldig dat jullie zo goed op de hoogte zijn!" Dan staat mevrouw 4 op. Glimlachend antwoordt ze: " Ik zit thuis geregeld bloednerveus naar een wedstrijd te kijken, terwijl mijn man de krant leest. Als ik juichend opveer uit mijn stoel, zegt hij geërgerd: "Stel je niet aan." Ik ben blij dat ik voetbalvriendinnen heb."

13-06-2019

DE ADVOCAAT VAN HOLLAND

Als op 29 augustus 1619 Johan van Oldenbarnevelt, 71 jaar en landsadvocaat van Holland, per koets de korte afstand van zijn prachtige huis aan de Kneuterdijk in Den Haag via het Buitenhof naar het Binnenhof aflegt, houdt een kamerheer van Maurits hem staande als hij de vergaderzaal betreedt. Of hij even mee naar boven wil gaan, want de prins wenst hem te spreken. Daar aangekomen wordt hij opgewacht door een kapitein van de lijfwacht, die hem meldt dat hij in hechtenis is genomen. "Op bevel van Zijne Excellentie, op last van de Staten - Generaal." Negen maanden lang zal  één van de machtigste mannen van Holland, ook internationaal van groot gewicht, een gevangene zijn in een aanbouwsel achter de Ridderzaal.

Nicolaas Matsier, auteur van De Advocaat van Holland, een historische roman over Oldenbarnevelt in gevangenschap, omschrijft de functie van raadpensionaris anachronistisch zo: "zowel minister - president als minister van Financiën als minister van Buitenlandse Zaken." Zonder Oldenbarnevelt zou er geen Republiek der Verenigde Nederlanden geweest zijn. Hij is de vergadertijger, de man die alle partijen bij elkaar roept zodat er overleg gepleegd wordt, een compromis gesloten, vrede gesticht. De overheid moet het steeds voor het zeggen hebben, ook over de Kerk. En absoluut geen godsdiensttwisten, want dat leidt slechts tot verdeeldheid onder het volk.

Waarom dan, met al die verdiensten, vernederend opgesloten in een paar eenvoudige kamers? Na een aantal weken van piekeren en herinneringen ophalen, beginnen de ondervragingen. Heeft hij zichzelf, ten koste van de staat, verrijkt? Heeft hij majesteitsschennis gepleegd? Landverraad? Tenslotte is hij de man die, tot woede van Maurits, het Twaalfjarig Bestand (1609 - 1621) heeft weten door te drukken, zodat de Tachtigjarige Oorlog met Spanje onderbroken werd.

Veel weten we niet van de man, beweert zijn biograaf Ben Knapen. Zijn daden kennen we, als mens bleek hij erg gesloten, geremd haast, erg vormelijk, hooghartig, altijd kalm en beleefd. Maar wat gaat er in het hoofd om van een eens zo machtig man die, juridisch gezien, volstrekt onterecht gevangen zit?

Gewapend met veel kennis van zaken en een groot inlevingsvermogen is Matsier aan de slag gegaan. Hij nestelde zich in het hoofd van de Advocaat, zoals hij hem constant noemt, en beschrijft in sobere bewoordingen wat daar allemaal omgaat. Nee, weinig over Maurits, al was dat uiteindelijk zijn kwelgeest en moordenaar. Die twee hadden allang geen contact meer. De Advocaat geloofde aanvankelijk nog aan gerechtigheid: eens zullen de juristen die hem ondervragen wel inzien dat ze ongelijk hebben. Hij, altijd actief, verveelt zich na enkele weken vreselijk: hij mag alleen maar binnen zitten. Heimwee naar zijn vrouw, kinderen, schoonzoons, Hugo de Groot, dominee Wttenbogaard.

 Als hem duidelijk wordt dat hij tijdens de wekenlang durende ondervragingen rekenschap moet afleggen van zijn daden, zoekt hij zijn formidabele geheugen af en kan tevreden vaststellen dat hij erg veel bereikt heeft. Toen de dochter van deze voormalige polderjongen trouwde was er drie avonden achtereen een maaltijd vanaf vijf uur, met daarna bal. Onder de talloze aanwezigen bevonden zich Louise de Coligny, de laatste vrouw van Willem van Oranje (!), diens zoon Frederik Hendrik (!), en beroemd veldheer en voortreffelijk danser prins Maurits (!)

Het heeft allemaal niet geholpen. Op zondagochtend komen drie mannen hem mededelen dat de doodstraf de volgende dag voltrokken zal worden. Op 13 mei 1619 wordt Oldenbarnevelt met het zwaard onthoofd op het Binnenhof. Omdat hij een muts over zijn hoofd had getrokken en die vasthield, vlogen een wijsvinger en een ringvinger mee.
Nicolaas Matsier, De Advocaat van Holland. Amsterdam, 2019. 358 blz.
Ben Knapen, De man en zijn staat. Amsterdam, 2005, 367 blz.



31-05-2019

EEN MAN VAN GEWICHT

Op een bloedhete zondag als deze zit meneer Arthur het liefst binnen, zijn fraaie penthouse afgeschermd met gordijnen en zonneschermen. Hitte maakt hem slaperig, lusteloos. Hij doodt de tijd door te luisteren naar klassieke kamermuziek, jaarverslagen te bestuderen, sportwedstrijden op tv te bekijken. Eigenlijk wacht hij op het vallen van de avond. Dan kan hij weer normaal functioneren.

Zo ook nu. Als het na achten wat koeler geworden is, trekt hij zijn favoriete lichtblauwe pak aan, zoekt er een passende stropdas bij, en kijkt peinzend naar het stapeltje pochetjes. Na enige aarzeling steekt hij een felrood exemplaar in het linker borstzakje van zijn colbertjasje. Klaar, hij kan naar buiten. Meneer Arthur steekt het marktplein over en neemt plaats op zijn favoriete terras, aan het tafeltje links vooraan. Dat is al jaren zijn stek. Vanaf hier kan hij alles en iedereen zien aankomen.

In dit dorp is Arthur geboren en opgegroeid. Na zijn studie keerde hij terug om de zaak van zijn vader over te nemen. Hij bleek nog veel beter dan zijn oude heer. Jaar in, jaar uit wist hij zijn imperium uit te breiden. Onroerend goed, winkelpanden, restaurants, een paardenfokkerij: alles wat hij aanraakte, veranderde in goud. Geld verdienen, zaken doen, dat is zijn passie. Soms een vrouw, nauwelijks vrienden, geen kinderen. Hij doet niet aan politiek, zit in geen enkel bestuur, is nergens lid van. Maar macht, invloed en dus aanzien, daarover beschikt hij in hoge mate.

En zo zit hij hier op zijn geliefde plek. Een grote, zware man, al vroeg grijs, met een haviksneus en een opvallend zachte stem. Mensen schuifelen voorbij, sommige knikken, andere groeten, niemand durft vooralsnog stil te blijven staan om een praatje te maken. Hij wordt gerespecteerd, soms zelfs gevreesd, want velen zijn op de een of andere manier financieel van hem afhankelijk. Ja, it's lonely at the top. Maar iedereen weet: een rode pochet betekent dat hij kritisch maar aanspreekbaar is. Blauw wil zeggen: alles vind ik goed; wit houdt in: laat me in godsnaam met rust.

Kijk, daar komt Sjakie aanzetten. Intelligente jongen, zoon van de bakker, die nog naast hem heeft gezeten op de basisschool. Sjakie drukt hem de hand, vraagt of hij plaats mag nemen. "Vertel het maar, Sjaak", moedigt Arthur hem al gauw aan. Sjaak wil gaan studeren, maar hij heeft geld nodig om een kamer te huren en de studie te financieren. 'En je vader dan?" vraagt Arthur, al kent hij het antwoord." De bakkerij loopt slecht, de klanten gaan naar de supermarkt, en mijn vader..." Arthur knikt. Hij weet ervan. Pa is aan de drank. "Ik zal het aan Van Houten doorgeven. Meld je maar bij hem", besluit hij grootmoedig. Van Houten is de man van de financiën. Als je naar Van Houten toegestuurd wordt, is je verzoek in orde bevonden.

Meneer Arthur steekt een sigaar op en drinkt van zijn mineraalwater. Nu er één gekomen is, zullen er anderen volgen. Zozo, luie Henkie. Een goed stel hersens, net als zijn moeder, maar werken ho maar. Wat wil die? Na wat gemompel komt het eruit: een sportzaak beginnen. Hij wil een winkel van Arthur huren, maar het eerste jaar geen huur betalen. Arthur schudt zijn hoofd. "Laat me eerst eens zien dat je een jaar lang gewoon je werk doet, niet elke maandagochtend ziek bent en ervoor zorgt dat je moeder er een beetje fatsoenlijk bijloopt. Dan mag je volgend jaar hier terugkomen." Verongelijkt beent Henkie weg, maar daar kan hij goed tegen. Benieuwd of ik hem ooit nog eens terug zie.

Opeens staat ze voor hem: Lisa. Niet lelijk, niet knap, maar ze hééft iets. Rijzig, donker, slank. Precies haar moeder, op wie Arthur lang, lang geleden hopeloos verliefd was. Ze zegt niets, kijkt de machtigste man van de hele provincie glimlachend aan. Arthur voelt alle kracht uit zijn lichaam wegvloeien, en dat weet ze. Ze kust hem voorzichtig op zijn wang, streelt even over zijn haar. Vervolgens bestelt ze een kop koffie. "Toen er werd rondverteld dat jij hier zat, heb ik alles laten liggen en ben hier naartoe gefietst. Hoe is het met je? Nog steeds dat rokershoestje?" Ze babbelen wat, zoals oude vrienden doen die elkaar lang niet gezien hebben. Dan vraagt ze: "Wil je me helpen?"
"Zeker."
"Ik wil een eigen zaak beginnen."
"Wat voor een?"
"Een kapperszaak. Hier in het dorp. Je weet, ik heb alle diploma's."
Meneer Arthur knikt. Lisa heeft hersens en beschikt over een formidabel doorzettingsvermogen.
"Ik heb geld nodig voor de huur, de inboedel en de salarissen van de kapsters. Kan ik op je rekenen?"
"Natuurlijk."
"Dus morgen kan ik naar Van Houten?"
" Ja, hoor."
Lisa glimlacht. Ze staat op, meneer Arthur doet dat ook. Zwijgend, glimlachend, voorover gebogen, met hun voorhoofden tegen elkaar. Dan omhelst ze hem, kust hem kuis op de mond en wiegt weg.
Peinzend kijkt meneer Arthur haar na. Tsja, hij had eigenlijk best een dochter willen hebben.




17-05-2019

EEN FILMKLASSIEKER: LE BONHEUR

Wat is geluk? Francois kan die vraag moeiteloos beantwoorden. Hij hoeft maar naar zichzelf te kijken: jong, gelukkig getrouwd met de lieve, volgzame Thérèse, twee schattige kleine kinderen, timmerman in het familiebedrijf, levend op het idyllische Franse platteland. Eenvoudige genoegens zijn hun deel. Muzikaal ondersteund door fraaie, rustige muziek van Mozart zien we hoe de lente voor prachtige volle kleuren zorgt in de bossen en velden waar het jonge gezin Chevalier wandelt, speelt, picnict. Francois (Jean - Claude Drouot) groet iedereen, omarmt en kust familieleden, gaat ontspannen om met ondergeschikten, en vertelt voortdurend dat hij zo gelukkig is. Thérèse is dat trouwens ook.

Dat geluk wordt alleen maar groter als Émilie in zijn leven komt. Ze is ook blond, maar nog iets knapper dan zijn eigen vrouw, en ook wat zelfbewuster. Ze raken snel verliefd, en al gauw is er sprake van een volwassen verhouding: afspraakjes, serieuze gesprekken, seksuele avontuurtjes. Merkt Thérèse niets? Jawel, haar valt op dat haar man nog opgewekter, nog gelukkiger is dan vroeger. Hij beaamt dat. Er komt steeds meer geluk bij, hij kan het haast niet bevatten. En dan vertelt hij haar, in alle rust, over Émilie. Thérèse begrijpt en accepteert, lijkt het. Hoe gelukkig kan een man wel niet zijn? Maar als ze haar wanhoopsdaad pleegt, staat hij er alleen voor, en denkt hij anders over geluk, vermoed je.

En dat is niet zo. Geen familielid spreekt hem ergens op aan, Émilie is net zo getroffen als hij, maar woorden als schuld, schaamte, berouw en spijt worden door niemand uitgesproken. Thérèse neemt stukje bij beetje de rol van haar voorgangster over, de kindjes hebben het niet over mama en aan het einde van de film, het is inmiddels herfst, zien we Francois en Emilie, gehuld in dezelfde gele sweater (uni - look heette dat toen) door dezelfde fraaie bossen dwalen als toen met Thérèse. Aan Francois is allang niets meer te merken. Gelukkig voelt hij zich nog steeds en Emilie omarmt geregeld de man van haar dromen. Dus: wat is geluk? Een puur egoïstische aangelegenheid? Uitsluitend vervulling van je eigen wensen? Zijn morele kwesties alleen maar lastig? Is een slecht geweten de beste weg naar een aangenaam leven? Nog sterker: vergeten we zo snel? Is een mens inwisselbaar?

Agnes Varda (1928 - 2019), geboren in België, wordt wel gezien als een van de voorlopers van de Nouvelle Vague en een vernieuwer van de Franse film. Met Le bonheur heeft ze gekozen voor een film die ook mooi moest zijn: prachtige kleuren, schitterende muziek, aantrekkelijke mensen, prettige omgangsvormen. Niemand schreeuwt, tiert of wordt kwaad. Om de geloofwaardigheid te versterken heeft ze gekozen voor een echt gezin: Thérèse wordt gespeeld door de vrouw van acteur Jean - Claude Drouot en de beide kinderen zijn van hen. Regisseur en scenarioschrijfster Varda toont dus alleen; de kijker beseft gaandeweg dat er achter al dat moois een verontrustende waarheid te ontdekken valt, die alles te maken heeft met het filosofische vraagstuk van het geluk. Jean - Claude en Claire Drouot zijn overigens al sinds 1960 met elkaar getrouwd. Gelukkig, vermoed ik.
Le bonheur. Regisseur: Agnes Varda. Acteurs: Jean - Claude Drouot, Marie - France Boyer, Claire Drouot. Uitgebracht: in 1965.

03-05-2019

'T KAN VERKEREN

Over het leven van toneelschrijver en dichter Gerbrandt Adriaensz. Bredero (1585 - 1618) bestaan veel onduidelijkheden, met als gevolg dat er ook veel onzin over hem verteld wordt. Zo zou hij een zuiplap zijn geweest, een bordeelbezoeker, een dodelijke longontsteking hebben opgelopen nadat hij in zijn laatste winter door het ijs gezakt was. Wat auteur René van Stipriaan (in 1995 gepromoveerd op Bredero) in  zijn boek De hartenjager dus doet, is datgene zorgvuldig bestuderen wat we echt van hem in handen hebben: zijn toneelwerk, liederen en gedichten. Daarnaast betrekt Van Stipriaan maatschappij en omgeving nadrukkelijk bij zijn onderzoek 

Geboren en opgegroeid is onze hoofdpersoon in de Amsterdamse Nes. Zijn vader was aanvankelijk schoenmaker, maar hield zich later met handel en onroerend goed bezig, waardoor hij een bemiddeld man werd. Gerbrandt was zeventien jaar toen zijn pa een huis kocht aan de Oudezijds Voorburgwal, waar het gezin ook ging wonen. Het pand kreeg de naam 'In de Heer van Bredero', genoemd naar de alom bewonderde graaf Hendrik van Brederode. Een klassieke opleiding kreeg hij niet, wel leerde Gerbrandt behoorlijk Frans. Zijn algemene ontwikkeling is opmerkelijk, hij weet overal wat van; dat kan alleen door veel te lezen en te studeren. Bovendien moet hij over een aanzienlijk tekentalent beschikt hebben, want een vooraanstaand schilder als Frans Badens is bereid hem als leerling te accepteren. Zijn vroegst dateerbare gedicht stamt al uit 1610.

Waarom was hij in zijn eigen tijd zo populair als schrijver van kluchten en komedies, en wat maakt hem ook voor ons tot een belangrijk literator? Bredero was een emfatisch man: hij doorzag de mensen met hun verborgen verlangens en hun dwaasheden, hun huichelarij en hun gesnoef. Hij kon types uit allerlei standen creëren, vooral ook uit het volkse milieu; hij legde ze teksten in de mond die zo uit leven gegrepen schenen. De  kluchten spelen bijna allemaal rond Amsterdam, iedereen spreekt zijn eigen dialect. De chronologie wordt niet altijd aangehouden, de plaatsen veranderen voortdurend, waardoor de stukken veel afwisseling kennen. Maar ze hebben een serieuze kern: niets is wat het schijnt. De mens laat zich leiden door zijn hartstochten, en is dus constant veranderlijk, net als de wereld waarin hij leeft. Zijn meesterwerk? De Spaanschen Brabander.

Zijn liederen en gedichten vallen op door hun zoetvloeiendheid, het spel met klank, rijm en ritme, de afwezigheid van Latijnse en Franse woorden en uitdrukkingen, waar de voorafgaande generatie zo dol op was. Bredero zorgde voor populaire liedjes, hij bezong boertige, seksueel getinte situaties, maar had het ook veelvuldig over liefdesverdriet en, ook hier, over de veranderlijkheid van de mens. Zijn poëzie is nog steeds heel leesbaar, fris, soms ook religieus getint. Qua godsdienst was hij algemeen christelijk, bewust van de menselijke tekortkomingen, geen scherpslijper. Filosofisch leunde hij tegen Erasmus aan, met een voorkeur voor het stoïcisme. Kon de mens zijn passies maar beheersen!

Zijn dood kwam totaal onverwacht en schokte allen, want hij was in Amsterdam een bekend en gerespecteerd man. Over de doodsoorzaak tast men nog steeds in het duister. Ja, er was sprake van liefdesverdriet, maar daar sterf je niet aan. Wel kun je  daardoor jezelf verwaarlozen, en dan dicht je dit:

Míjn hart dat is vol smarten
Vol koortsen en vol brand.
Zíj heeft ijs in 't harte,
En lood en steen in 't ingewand.

Van Stipriaan wil zelfs zelfmoord niet uitsluiten, in die tijd ook wel "de Romeinse oplossing' genoemd. Seneca sprak namelijk over 'de remedie van alle kwaad'.

Wat betekent nu eigenlijk zijn lijfspreuk 't kan verkeren? In deze wereld is alles onstandvastig. Inderdaad, de kern van een groots en omvangrijk oeuvre: in nog geen tien jaar geschreven, bevat het 30.000 rijmende versregels.
René van Stipriaan, De hartenjager. Leven, werk en roem van Gerbrandt Adriaensz. Bredero. Amsterdam - Antwerpen, 2018. 359 blz.



19-04-2019

EEN FILMKLASSIEKER MET JOHN EN JAMES

Als na jaren van afwezigheid senator Ransom Stoddard helemaal naar het westen van de V.S. reist om in het nietige plaatsje Shinbone een begrafenis bij te wonen, dan is dat groot nieuws. De man die de outlaw Liberty Valance heeft doodgeschoten! Voor wie komt hij? Tom Doniphon? Wie is dat? Slechts een enkeling kan zich Tom nog herinneren. Arm, oud en eenzaam is hij gestorven. En dat brengt Stoddard ertoe om de plaatselijke pers zijn levensverhaal te vertellen. Deze uitvoerige flashback is tegelijkertijd ook een reis naar wat eens het Wilde Westen was.

Als buitenstaander, een greenhorn dus, kwam de jeugdige jurist Stoddard in botsing met de harde werkelijkheid van cowboys, veebaronnen en saloons. Dat gebeurde in Shinbone, waar hij per ongeluk verzeild was geraakt. Je bent hier op jezelf aangewezen, leert hij van Tom Doniphon, een stoere rancher die in deze wereld is opgegroeid en uiteraard door John Wayne gespeeld wordt. Het recht van de sterkste geldt hier, wetten spelen geen rol. Liberty Valance (Lee Marvin) en zijn mannen (onder wie Lee Van Cleef) bewijzen dat, de sheriff staat machteloos. Het is aan Ransom, gesteund door Tom, om de lokale bevolking kennis te laten maken met rechtspraak, verkiezingen, democratie, kortom: beschaving. Wie is het meest geschikt voor zo'n edele rol? James Stewart natuurlijk.

Regisseur John Ford (1894 - 1973) maakte als erkend westernspecialist films als Stagecoach, Two Rode Together en My Darling Clementine. Hierin wordt de glorie van het Wilde Westen nadrukkelijk getoond: moedige individualisten die als nobele ridders koppig hun doel najoegen, met op de achtergrond imposante rotspartijen, uitgestrekte velden en eindeloze luchten. In The Man Who Shot Liberty Valance is dat anders. Liberty krijgt zijn verdiende loon, Tom ziet het nut van strakke regelgeving in en Ransom gaat een glanzende politieke carrière tegemoet. Ford filmt vrijwel alles in de studio, kiest niet voor kleur maar voor zwartwit, en de spoorwegen met hun treinen hebben de cowboys het het werk uit handen genomen. Het Wilde Westen is niet meer, wil Ford dus eigenlijk zeggen. Wat bleef, beweert de hoofdredacteur van de plaatselijke krant, is de hang naar sterke verhalen. "Dit is het Westen, meneer. Als de legende tot feit gemaakt wordt, drukken wij de legende af." Hij heeft gelijk. Een meeslepend verhaal is altijd waar, of het nu echt gebeurd is of niet.

Toch zit u nu met een brandende kwestie. Hoe is het mogelijk dat een fatsoenlijk, vooraanstaand politicus, uitgebeeld door een keurige heer als James Stewart, beroemd wordt door een moord te plegen? Ja, dat is een goede vraag...
The Man Who Shot Liberty Valance. Regisseur: Jon Ford. Acteurs: John Wayne, James Stewart, Vera Miles, Lee Marvin, Lee Van Cleef. Uitgebracht in: 1962.

05-04-2019

EN TOEN WERDEN ZE VRIENDEN

Als in 1953 Stan Laurel en Oliver Hardy aan een tournee door het Verenigd Koninkrijk beginnen, bevindt het komische filmduo zich in de herfst van zijn carrière. Stan is 63, Ollie 61 jaar. De twee mannen worden in een sjofel hotel gehuisvest, en de tweederangs theaters waarin ze moeten optreden, raken slechts half gevuld. Ze zijn op elkaar aangewezen, waardoor er, nu pas, echte vriendschap ontstaat. De verschillen waren namelijk altijd groot. Stan (de dunne) zorgde voor de grappen, regelde de zakelijke besprekingen, was voortdurend aan het werk. Ollie (voor intimi 'babe') at en dronk te veel, gokte, en maakte zich totaal niet druk. Maar nu moeten ze aan de bak, en de twee geroutineerde acteurs weten een steeds groter publiek aan het lachen te krijgen, zodat de tournee toch nog een succes wordt.

Toch slaat bij de toeschouwer geregeld de weemoed toe. Komieken om wie eens de hele wereld schaterde, moeten uitleggen dat ze helemaal niet met pensioen zijn, dat ze heel graag nog een film willen maken, dat ze wel degelijk kunnen dansen, zingen en moppen vertellen. Ondertussen verlangen ze naar hun land en hun vrouw. "Ik heb haar 46 dagen niet gezien", verzucht Stan. Jonge komieken als Norman Wisdom en jeugdige duo's als Abbott & Costello veroveren de markt. Maar je ziet de ogen van Stan en Ollie flonkeren wanneer ze eindelijk in een Londens theater voor 2000 mensen mogen optreden. Want een komiek wil altijd entertainen, en hoe meer er lachen, hoe gelukkiger hij wordt. Grappig, deze film, en oh zo weemoedig.
Stan & Ollie. Regisseur: Jon S. Baird. Acteurs: John C. Reilly, Steve Coogan. Uitgebracht in: 2018.

23-03-2019

HET SNOER DER ONTFERMING

Net teruggekeerd van een reis door Noord - Afrika, werd Louis Couperus (1863 - 1923) in mei 1921 alweer opgezocht door de hoofdredacteur van het weekblad de  Haagsche Post of hij bereid was, met zijn vrouw, een reis te maken naar het Verre Oosten. Couperus, die zich toen al niet erg fit voelde, hapte toe. Hij schreef om te reizen en reisde om te schrijven. Wekelijks zou hij het blad een reisbrief toesturen, het saaie, calvinistische Nederland kon hij weer even de rug toekeren, en de 60.000 gulden die hij meekreeg, waren van harte welkom. Op 1 oktober 1921 vertrok het echtpaar op een stoomschip vanuit Amsterdam richting Indonesië. Ook enkele Chinese havens en vooral Japan stonden op het programma. Op 10 oktober 1922 kwamen ze weer in de hoofdstad terug.

De brieven had hij al tijdens de reis naar de Haagsche Post gestuurd, maar Couperus had nog veel materiaal over Japan niet gebruikt. Van wat hij had meegemaakt, gezien aan Japanse prenten en vooral gelezen in Franse en Engelse reisgidsen, verwerkte hij in 25 schetsen en verhalen, waar hij vervolgens vier Japanse legenden aan toevoegde. Na zijn dood werd alles gebundeld en in 1924 uitgegeven onder de titel Het snoer der ontferming en Japansche legenden.

Wat bedoelt hij met die titel? De boeddha Amida is één van de drie boeddhistische goden voor wie Couperus een groot zwak had. Zij wensten namelijk niet het nirwana binnen te gaan om het eeuwige geluk te ontvangen, zolang er nog ongelukkigen leefden. Amida draagt een snoer dat hij stervenden laat aanraken om ze rust te geven in zijn paradijs na een ellendig leven. Zie bijvoorbeeld de bekende schets over de krekel. Die tsjilpt zo mooi, dat twee meisjes hem in een kooitje stoppen, even plezier aan het beestje beleven, om hem vervolgens ergens in huis achter te laten. Het diertje (ook als symbool te zien voor de hulpeloze mens) sterft een nare dood, maar ook voor hem zorgt Amida. Want alle wezens zijn gelijk; daarom verbiedt het boeddhisme het doden van dieren.

Natuurlijk laat Couperus ook zijn eigen levensvisie doorklinken in deze bundel. Zo ziet in De aestheet de hoofdpersoon geluk als volgt: "Een gemoedstoestand die slechts heel kort duurt en onverwacht komt door een esthetische ervaring van kunst, liefde en wetenschap. Die korte ervaringen tellen echter zwaarder dan alle perioden van ongeluk."

En vanzelfsprekend komt Het Noodlot aan bod; iedereen die bekend is met zijn werk weet hoezeer hij daarin gelooft. Dat kan een zonde uit het verleden zijn; of een onbedwingbare hartstocht, zoal in De jonge pelgrim, die niet van vrouwen kon afblijven; of een bovenwereldse Wil die ons mensen beheerst, zoals de verleidelijke Komurasaki overkomt, een jonge vrouw van goeden huize, die als courtisane mannen in het verderf stort. Met boeddhisme heeft deze visie niets te maken. Het Japanse boeddhisme kent het begrip 'noodlot' niet, want ontferming verzacht het fatale lot en brengt verlossing.

Deze uitgave van Het snoer van ontferming, bezorgd door Couperuskenner H.T.M. van Vliet, is een prachtige bundel geworden. De Japanse prenten die Couperus geraadpleegd of geïnspireerd heeft, staan erin. De Franse en Engelse teksten die hij als bronnen raadpleegde, zijn afgedrukt, met een toelichting erbij. Alleen: de moderne lezer die de auteur niet kent zij gewaarschuwd. Louis mocht graag bloemrijk schrijven, klank en ritme ten volle benutten, details uitvoerig beschrijven. Lees langzaam, uiteindelijk zal u ervoor beloond worden.
Louis Couperus, Het snoer der ontferming. Amsterdam, 2018. 414 blz.







09-03-2019

DE KOOPMAN VAN PERU

Als de dertiger Merrick Tremayne in augustus 1859 op het landgoed van zijn overleden ouders in Cornwall rondloopt, begrijpt hij dat hij eigenlijk weinig keus heeft. Hij is de tweede zoon, zijn oudere broer erft dus alles; daarom telt hij in de ogen van andere vermogende families totaal niet mee, en moet hij dus maar zien hoe hij aan de kost komt. Hij had al in de opiumsmokkel gezeten; nu wordt hij benaderd om naar Peru af te reizen, om aldaar de afgeschermde stekjes van kininebomen te stelen. Zijn opdrachtgever is het India Office. In dat land, behorend tot het Britse rijk, sterven duizenden mensen aan malaria. Kinine is het enige geneesmiddel. Maar de handelaren in Peru bewaken hun bomen uiterst zorgvuldig en doden iedereen die er ook maar een vinger naar uitsteekt.

Met deze  voor een deel op feiten berustende gegevens start de tweede roman van Natasha Pulley (geboren 4-12-1988; Verenigd Koninkrijk; noemt geen geboorteplaats; studeerde in Oxford Engels). Haar debuut, De horlogemaker van Londen, was me al uitstekend bevallen; zie daarvoor 17-02-2018. Laat haar historie met fictie verbinden en dankzij haar ongebreidelde fantasie schotelt ze u meeslepende verhalen voor die vooral bedoeld zijn om te amuseren. Noem haar romans fantasy of magisch realisme, dat maakt allemaal niet uit. Natasha leidt de lezer een wereld binnen die ze zelf gecreëerd heeft.

Zo ook hier. Merrick en zijn compagnon Clem dwalen in de buurt van de Andes rond op zoek naar de bomen, bewerend dat ze op jacht zijn naar koffie. Een geheimzinnige gids, Raphael, loodst hen naar een dorpje, midden in het oerwoud, zo hoog dat ze er misselijk en verward van worden. Er loopt een grens van 75 km die de scheidslijn vormt tussen zieke en gezonde bewoners, het menselijke en het goddelijke. Daar staan ook de zo begeerde kininebomen met hun stekjes. Een streep van zout, geflankeerd door botten en geraamtes; vreemdelingen die erover willen, worden gedood door de indianen. Op strategische plekken bevinden zich markayugs. Ze zien eruit als standbeelden, maar kunnen zich verplaatsen, waren eens mannen en vrouwen, zijn heel langzaam van steen geworden. Vlak trouwens ook Raphael niet uit. Aanvankelijk was hij de vijand van Clem en Merrick, later wordt hij hun beschermer. Hij is ongewoon sterk, heeft geen gevoel en kan dus hitte en kou moeiteloos verdragen. Zoals elke held heeft ook hij een zwakke plek: hij lijdt aan catalepsie, oftewel complete verstijving. Uren, dagen, jaren(!) kan, nee moet hij onbeweeglijk zitten of staan, zonder dat hij merkt dat de tijd verstrijkt. Fantasie, nietwaar, of Zuid - Amerikaanse mythes, zoals Pulley het zelf noemt. Ze overdrijft hier en daar en het slot is eigenlijk overbodig.

 Wat ik in deze zeer onderhoudende roman zie, is de queeste, de zoektocht. Als een tamelijk oppervlakkige, op geld beluste avonturier reist de hoofdpersoon naar Peru; als een bedachtzame, op het metafysische gerichte gentleman keert hij terug. Ik wens u veel leesplezier toe.
Natasha Pulley, De koopman van Peru. Oorspronkelijke titel: The Betlam Stacks. Bloomsbury Publishing, 2017. Nederlandse vertaling Lia Belt. Utrecht, 2018. 351 blz.

22-02-2019

EEN VROUW UIT DUIZENDEN

Het is heel begrijpelijk dat je als vooraanstaand schrijver kort aangebonden en vooral nerveus door je huis ronddwaalt als ergens in oktober de winnaar van de Nobelprijs voor Literatuur bekend wordt gemaakt. En dan gebeurt het. Midden in de nacht rinkelt de telefoon, en een stem met een Scandinavisch accent vraagt of Joe Castleman, de auteur, aan de telefoon is. Na een uiterst beleefd, betrekkelijk kort gesprek vind je jezelf terug op het echtelijke bed, onhandig dansend met je vrouw Joan. Je hebt hem! Op naar Stockholm!

Voor het zo ver is, weet de kijker meer over je dan je lief is. Joan kende je aanvankelijk alleen als een mooie, zeer talentvolle studente. Jullie raakten verliefd, jij ging scheiden, en nu zijn jullie al veertig jaar getrouwd. Maar trots zijn jullie zeker niet over deze periode in jullie leven, en affaires heb je ook in je tweede huwelijk geregeld gehad. Joan heeft dat altijd geweten, want er is niemand die jou zo goed doorheeft als zij. Maar zij is en blijft de perfecte echtgenote: ze waakt over je gezondheid, legt de kleren voor je klaar, voedt zoon David op, regelt alle rompslomp die een wereldberoemde literator nu eenmaal op zich af ziet komen. Toch blijf je veeleisend, onaangenaam tegen je zoon, flirtend met veel te jonge meisjes, ijdel. En een toekomstige biograaf ruikt onraad. Wat bedoelde David eigenlijk toen hij zich herinnerde dat de deur altijd dicht moest als moeder aan het werken was? Hoe groot is haar invloed? Tenslotte schreef zij ook in haar jonge jaren.

Glenn Close (inmiddels ook 71; denk eens terug aan Fatal Attraction) speelt heel genuanceerd de vrouw die zich uit liefde voor haar man volledig weggecijferd heeft voor zijn carrière en daar eigenlijk weinig voor heeft teruggekregen. Wat als ik zus of zo gedaan had in mijn leven? Heb ik wel de juiste keuzes gemaakt? Ook gaat de film The Wife over het schrijverschap. Je hebt een hoofd vol ideeën, maar nu moet dat allemaal ook nog op papier, en wel zo overtuigend mogelijk en stilistisch perfect. Wie kan dat?

Toch is er met de rol van Glenn Close iets mis. Deze vrouw is te perfect. Altijd tactisch, geduldig, wijs, geestig en intelligent. En Joe, gespeeld door de gelouterde acteur Jonathan Pryce, blijkt een man met zoveel ondeugden dat je haast medelijden met hem krijgt. En zou zoon David (Max Irons; inderdaad, de zoon van Jeremy) zo weinig in de gaten gehad hebben?
The Wife. Regisseur: Björn Runge. Acteurs: Glenn Close, Jonathan Pryce, Christian Slater, Max Irons. Uitgebracht: 2017.

08-02-2019

LIEFDE IN DE KOUDE OORLOG

Als de musicus Wiktor de jonge zangeres Zula ontmoet, vallen ze als een blok voor elkaar, hoewel hun karakters nadrukkelijk botsen. In de jaren vijftig is in Polen iedereen arm, de communistische partij almachtig, het gevecht om een baantje hevig. Wanneer de regeringsleiders het plan opvatten om nationalistische gevoelens bij de berooide bevolking op te roepen door een volksdansgroep met zangeressen en muzikanten door het land te laten trekken, melden beiden zich. Wiktor leidt de groep, Zula kan dansen en zingen. Ondanks het grote succes vinden ze het klimaat zó benauwend, dat ze naar het westen willen vluchten. Wiktor komt in Parijs terecht, maar de onzekere Zula durft uiteindelijk niet. Elke kans om elkaar te ontmoeten grijpen ze echter aan, want hun liefde blijft onverminderd hartstochtelijk. En zo zal het jaar in jaar uit gaan: elkaar opzoeken, samenwonen, om vervolgens door het lot, de politiek of ruzie gescheiden te worden. Een onmogelijke liefde in een hardvochtige tijd. Wat doe je als je alleen maar elkaar hebt?

Sentimenteel wordt de Poolse film Cold War nergens, omdat regisseur Pawel Pawlikowski, ook verantwoordelijk voor het scenario, een zakelijke verteltrant hanteert, die de film wat op een documentaire doet lijken. Aanvankelijk wilde hij in kleur filmen, maar voor de authenticiteit en de sfeer van de jaren vijftig koos hij toch voor zwart - wit. Bij de hoofdpersonages heeft hij nadrukkelijk aan zijn ouders gedacht, reden waarom hij ze in de aftiteling genoemd heeft: beiden maakten het aan en uit, reisden door verschillende landen, trokken toch weer naar elkaar toe.

Op het filmfestival in Cannes in 1918 oogstte film veel succes; na afloop van de vertoning klonk er gedurende achttien minuten luid applaus. Voor 2019 is Cold War genomineerd voor drie Oscars, waaronder de nominatie voor beste buitenlandse film. Terecht, want een warme, gevoelige film die over eeuwige liefde gaat en tegelijkertijd een goed tijdsbeeld geeft en humoristisch is, ja, die verdient het een belangrijke prijs te krijgen.
Cold War. Regisseur: Pawel Pawlikowski. Acteurs: Tomasz Kot, Joanna Kulig, Agatha Kulesza. Uitgebracht: 2018.

26-01-2019

DE TRANEN VAN MIJN VADER

Zijn eerste publicatie verscheen in 1959, daarna lukte het hem om bijna elk jaar met iets nieuws te komen: John Updike (Reading, Pennsylvania, V.S. 1932 - 2009) was een hardwerkende, productieve auteur, die bovendien ook veelzijdig bleek. Romans, dichtbundels, korte verhalen, hij kon het allemaal en wist toch telkens een hoog niveau te halen, reden waarom hij twee maal de prestigieuze Amerikaanse Pulitzer Prize ontving. Hij mocht graag schrijven over het alledaagse leven van gewone burgers in New England, het uiterste noordoosten van de Verenigde Staten, waar hij woonde. In interviews benadrukte hij dat dit niet zo eenvoudig is: geen schokkende gebeurtenissen, geen heldendaden, maar voorvallen vol vreugde of verdriet; daarbij putte hij vaak uit zijn eigen leven.

Kort voor zijn dood in 2009 verscheen de bundel met korte verhalen My Father's Tears and Other Stories. Dat een auteur van in de zeventig zijn hoofdpersonen voortdurend laat terugblikken, zal geen verwondering wekken. Een van hen omschrijft in Persoonlijke archeologie zijn situatie als volgt: "Bejaarde golfvrienden dood of op sterven, oude zakenconnecties verwateren, geen kantoor om heen te gaan, vrouw altijd van huis om te bridgen of vergaderen, kinderen net zo druk en in beslag genomen als hijzelf op middelbare leeftijd." De herinneringen die dan opkomen, zijn bij Updike vooral weemoedig van aard, met een snufje wijsheid en een geur van gelatenheid. Zijn hoofdfiguren kennen eigenlijk geen wrok, zijn niet opstandig, vragen zich alleen weleens af: wat zou er gebeurd zijn als...zeker als het gaat om echtgenotes, want alle mannen hebben een echtscheiding meegemaakt, net als Updike zelf  trouwens.

Zo herinnert de ik - verteller in Marokko zich een vakantie, waar werkelijk alles misliep, terwijl hij en zijn vrouw toch hun vier jongere kinderen moesten entertainen. Toch voelde hij zich toen gelukkig en had het idee dat ze zo altijd bij elkaar zouden blijven. In de tien jaar die volgden, werd hun huwelijk ontbonden en zwierven alle kinderen uit. Ouderdom, isolement, weemoed.

De onvermijdelijke reünies kunnen ook voor raadsels en verrassingen zorgen. Leila in Vrij, met wie de hoofdpersoon een verhouding gehad heeft, beschikt nog altijd over prachtige ogen, "glanzend als juwelen in gerimpeld papier." Hij komt tot de conclusie dat hij indertijd onvrij was met zijn eigen vrouw, maar vrij met Leila.
Als in De weg naar huis David na vijftig jaar terugkeert naar het dorp en gebied waar hij opgegroeid is, hun boerderij bezoekt, afspreekt met oude high school - vrienden, beseft hij aan het einde van de avond: je bent van alles en iedereen vervreemd; zoals het was, zo zal het nooit meer worden.

Arthur Begley, die een biografie over Updike geschreven heeft, stelde eens een top tien op van zijn beste short stories; Updike heeft er 126 gepubliceerd. Op een eervolle tiende plaats zette hij De tranen van mijn vader, het titelverhaal van deze bundel. Een zoon, achttien jaar, reist met de trein naar zijn universiteit. Als zijn vader hem de hand drukt, schieten hem de tranen in de ogen. De jongen begrijpt het niet zo goed; later, als hij na vijftig jaar aan dit voorval terugdenkt, begrijpt hij het des te beter: een vader doet afstand van zijn zoon, die vanaf nu voor zichzelf kan zorgen. De vader beëindigt bovendien een levensfase waarin hij belangrijk was voor vrouw en kinderen. Een dubbel afscheid dus, en de zoon neemt in dit verhaal nog eens het hele leven van zijn vader door, vol begrip en compassie, want ook hij beseft nu ten volle dat het leven geeft en neemt.153   totaal
John Updike, De tranen van mijn vader. Vertaald door Auke Leistra. Amsterdam - Antwerpen, 2010. 312 blz.

10-01-2019

VADER GAAT OP STAP

" Van Het Dwaallicht is Elsschot ruim vijftien jaar zwanger geweest. Het boek speelt zich weliswaar af in de novembermaand van 1938, maar De Ridders eigen wandeling met de drie zeelieden door donker Antwerpen heeft al zo'n tien jaar daarvoor plaatsgevonden. Hij heeft het verhaal jaren met zich meegedragen en erover verteld. Pas in het voorjaar van 1944 was de geest blijkbaar rijp om het op te schrijven." Aldus Vic van de Rijt in zijn biografie van Willem Elsschot, pseudoniem van Alfons De Ridder. Met deze novelle, verschenen in 1946, zal hij zijn carrière als schrijver afsluiten.

Het Dwaallicht begint met een karakteristieke zin: "Een ellendige novemberavond, met een motregen die de dappersten van de straat veegt." Laarmans, een wat oudere man, is eigenlijk op weg naar zijn stamcafé, maar het nare weer doet hem besluiten huiswaarts te keren, naar vrouw en kinderen. Hij doet dat ongaarne, want het Antwerpse kroegleven maakt van hem een ander mens. Om thuis maar niet te hoeven praten, besluit hij een krant te kopen, zodat hij zich daar straks achter kan verschuilen. Dan wordt hij aangesproken door drie donkere mannen, zeelui, afkomstig uit Afghanistan, zoals ze later uitleggen. Ze zijn op zoek naar een meisje, Maria Van Dam, wonend in Kloosterstraat 15. Het adres staat op een stuk karton dat hun Engels sprekende leider, Ali, als een talisman bij zich draagt. Maria is rond de twintig, schatten ze, en heeft een verpletterende indruk op hen gemaakt. Als zakkennaaister was ze die middag op hun schip werkzaam; vriendelijk, vrolijk, behulpzaam, met een aangenaam figuur. Zij gaven haar cadeautjes, zij nodigde hen uit voor die avond. Waar is de Kloosterstraat?

Een lange tocht begint. Onder het mom van 'ik ga nu dwalende zwarte mannen helpen' trekt Laarmans van het ene adres naar het andere, hoewel hij eigenlijk hoopt op een avontuurtje met zo'n struise volksmeid die niet moeilijk doet. Terwijl ze hem bewonderend en dankbaar gadeslaan discussieert hij met Ali over het christendom, de islam, het communisme. En zie: Ali weet hem geregeld in het nauw te drijven.

De belangrijkste overwinning behalen de Afghanen op een ander vlak. Voor hen is Maria een heel bijzonder meisje, een pareltje. Van de vrouwen die hun als zeeman overal worden aangeboden, hebben ze een afschuw. En daar staat Laarmans dan aan het eind van de avond, met zijn troebele fantasieën. Hij schaamt zich. Vader moet maar eens naar huis.
Willem Elsschot, Het Dwaallicht. Eerste druk: Amsterdam, 1948. Deze druk: uitgeverij Polis, Antwerpen, 2018, met aantekeningen van Peter de Bruijn en een nawoord van Jamal Ouariachi. 113 blz.
Vic van de Reijt, Elsschot. Leven en werken van Alfons De Ridder. Amsterdam, 2011. 414 blz.