05-03-2012

EEN MAN ALLEEN

Sjraar ken ik eigenlijk al jaren. Toen ik als jongen van zestien voor het eerst café Monrovia bezocht, zat hij daar al. Kaartend, dobbelend, drinkend met andere, niet meer zo jonge mannen. Hij moet toen vooraan in de dertig geweest zijn, met de ongezonde, bleke gelaatskleur die hij zijn hele leven behouden heeft. Veel binnen zitten, nauwelijks bewegen, constant roken, dat is niet goed voor een mens, dus ook niet voor Sjraar.

Vrouwen speelden geen rol in zijn wereldje, want ze wilden hem niet. Wie valt nu op een verlegen dertiger met een grauw gezicht, weinig haar en een slecht gebit? Behalve zijn werk had hij alleen maar Monrovia. De hele zaterdag en zondag zat hij in de kroeg. Op zaterdag van 's middags  vier tot sluitingstijd, 's zondags van twaalf tot twaalf. Het bier rees zo hoog dat hij, elke zondagavond wanneer hij naar huis fietste, eerst buiten op een vaste plek stond over te geven. Ik wist toen al: zó wil ik nooit worden.

De zomer bracht een aangename onrust in zijn bestaan. Sjraar organiseerde de gezamenlijke uitstapjes van " de vaste jongens " zoals Simon Carmiggelt ze noemde. Hij liet de tickets in Monrovia circuleren, vertelde over de badplaats waar ze twee weken zouden doorbrengen, prees de lokaliteiten  aan die ze konden bezoeken. Want eenmaal dáár deden ze hetzelfde als in Venlo: kaarten, bier drinken, kletsen. Monotonie bleef hun levensmotto.

In de loop der jaren begon de vriendenkring uit te dunnen. Ook die mannen kregen verkering, meden het café, trouwden en bleven definitief weg. Sjraar begreep de wenk en koos een andere stamkroeg. Ik verloor hem uit het oog.

Tot enkele maanden geleden. Haastig een snelle hap nuttigend in zo'n ongezellige zelfbedieningszaak, hoorde ik een karakteristieke, door alcohol en nicotine geteisterde stem. Sjraar? Inderdaad. Duidelijk op leeftijd, ongetwijfeld met pensioen, netjes in het pak, zat hij alleen aan een tafeltje, voor zich zijn dienblad met een  leeggegeten bord en een  leeggedronken glas. Hij was duidelijk klaar met zijn middagmaal. Enigszins onderuitgezakt staarde hij moedeloos voor zich uit. Je zag hem denken: waar kan ik nu in godsnaam naartoe? Want hij wist dat werkelijk nergens ter wereld ook maar iemand op hem zat te wachten.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten