16-09-2024

MR MICAWBER

 Ik neem u mee naar de eerste helft van de negentiende eeuw in Engeland, waar de tienjarige David Copperfield aan het werk moet in Londen. Zijn hardvochtige stiefouders dwingen hem om, te midden van rondlopende ratten, in een fabriek lege flessen te controleren en schoon te maken. Op de eerste dag wordt hij door zijn chef voorgesteld aan de man in wiens huis David een kamertje mag bewonen. Een gezette heer van middelbare leeftijd rijst voor hem op, met een opvallend breed gezicht en een glimmende schedel. Zijn kleren zien er wat armoedig uit, maar het opzichtige wandelstokje met de frivole kwastjes en de monocle aan de revers van het jasje geven hem toch een haast voornaam aanzien. Meneer Micawber is de naam. Hij zal voor altijd Davids vriend zijn.

Micawber en zijn echtgenote zullen hem niet als een jongen, maar als een volwassene beschouwen. Ze bespreken in alle ernst met hem hun problemen, en die liggen steeds op financieel gebied. Nog duidelijker: Micawber heeft een gat in zijn hand. Constant is hij bezig schuldeisers buiten de deur te houden en potentiële geldschieters om leningen te vragen.

Zijn welbespraaktheid en charme zijn hem daarbij van grote steun. Hij spreekt in lange, aangenaam klinkende volzinnen, waarbij hij strooit met bekende citaten uit het werk van Shakespeare. Mensen van wie hij geld wil lenen, noemt hij al gauw "vriend", en hij drukt ze geregeld warm de hand. Tevens huldigt hij de stelling dat goed eten en drinken vóór het betalen van rekeningen gaat. Micawber is bereid om de laatste lepeltjes van het zilveren bestek naar de lommerd te brengen, zodat hij zijn geliefde punch kan bereiden. U moet hem dan eens zien genieten, omwolkt door de geur van citroenschillen met suiker, de lucht van hete rum en de damp van kokend water. Als het echtpaar op een gegeven moment zit te wachten op een geldwissel waarmee ze de huur kunnen betalen, bestelt Micawber alvast nierbroodjes en garnalen.

Waar David aanvankelijk hevig van schrikt, zijn Micawbers plotseling optredende depressies. Hij schrijft dan brieven die topzwaar zijn van ellende, met zelfmoord als enige uitweg. De ondertekeningen luiden  "Van De Berooide Verworpeling" of "Resten Van Een Ingestorte Toren". Als David de eerste keer zo'n brief ontvangt, ijlt hij naar de plaats des onheils, oftewel het onderkomen van de familie. En wie ziet hij zingend zitten op de bok van een rijtuig? Inderdaad. Manisch? Het zou kunnen.

Ook Micawber heeft, net als u en ik, een duistere kant.  Hij benadeelt zijn gezin, houdt zich veel meer bezig met het wel en wee van anderen dan met zijn eigen plichten, en gebruikt zijn mensenkennis om makkelijk te beïnvloeden figuren over te halen hem wat geld te lenen, terwijl hij weet dat ze het nooit terug zullen krijgen. Berekenend ? Zeker. Zo valt het David op dat Micawber wel iedereen langs gaat, maar hem nooit om geld gevraagd heeft. Waarom niet? Micawber zal zich gerealiseerd hebben dat zijn jonge vriend David zelf eens een meelijwekkend ventje geweest is. Hij wist ook dat David, als hij hem om geld gevraagd had, niet had durven weigeren. Het siert hem, vindt David, dat Micawber hem nooit lastig gevallen heeft. Ook voor een sluwe vos bestaan er blijkbaar grenzen.

Charles Dickens, David Copperfield. Oorspronkelijke druk: Londen, 1850. Vertaling André Noorbeek. Eerste druk 1953, verschenen als Prisma bij Het Spectrum. Company of Books' Dickens Bibliotheek, 2004. 834 blz.

01-09-2024

IK KOM HIER NOG OP TERUG

 Er liggen twee bruggen over het IJ: de Amsterdamsebrug en de Schellingerwouderbrug. Het stalen hekwerk langs de fietspaden van die bruggen dient goed in de verf te zitten. De spijlen, de leuning, de horizontale balken, ze worden constant onderhouden door een man die daar drieënhalve dag per week mee bezig is. Hij heet Rob Hollander, heeft in de jaren tachtig twee jaar filosofie gestudeerd, was werkloos totdat men hem bij de gemeente dit baantje toeschoof. Hij kan ervan leven, doet het al jaren, woont in een flatje dat vol staat met boeken, want hij leest elke dag romans en verhalen. Als het maar verzonnen is.

Rob is een pure individualist, altijd geweest. Tijdens zijn werk wil hij liever niet aangesproken worden, als student had hij ook nauwelijks contacten, hij houdt mensen graag op afstand. Waarom? Is er in zijn leven wat voorgevallen? Vormen mensen een bedreiging? Nou ja, hij wordt er door een enkele journalist nog weleens op aangesproken dat hij als jongen van twaalf met een vriendje in een bos verdwaalde waar een verdachte man woonde. Ongeruste moeders, opgewonden buren, politie erbij... het haalde de plaatselijke krant, maar veel stelde het allemaal niet voor, toch?

Allerlei herinneringen komen naar boven als een voormalige student filosofie zich tot hem wendt. Zijn naam luidt André Icks, woonachtig in Los Angeles, waar hij schatrijk geworden is. Hij beschikt zelfs over, en nu moet u niet schrikken, een tijdmachine. Wist u dat zo'n apparaat er heel eenvoudig uitziet? Een manshoge glanzend witte kast, die wat lijkt op zo'n kunststof toilet dat je op bouwplaatsen ziet. Als Rob erin stapt en de deur dichtslaat, maakt het apparaat een beweginkje en dan bevindt hij zich al in Los Angeles.

Icks doet hem een voorstel. Met behulp van de tijdmachine kan Rob terugreizen naar een persoon, of een plek, om iets recht te zetten. Hij had iets moeten zeggen, doen, maar dat is niet gebeurd. Dat kan nu geregeld worden. Hij krijgt vijf pogingen, omdat, zoals Icks weet, er makkelijk wat fout kan gaan. 

Rob hapt toe. Hij wil naar 13 november 1998. Toen zag hij op de brug over de Amstel mr. G.B.J. Hiltermann, in ochtendjas en op pantoffels. Hiltermann! Vooraanstaand journalist en op de radio de man die de toestand van de wereld toelichtte. Het heeft Rob altijd dwars gezeten dat hij hem niet met zachte hand naar huis heeft geleid. Rob liep gewoon door; nu grijpt hij de kans om een goede daad te verrichten.

Vier keer loopt het fout af. Bij de vijfde keer ontdekt Rob tot zijn ontzetting dat hij wel in Amsterdam is, maar op een verkeerde plek, en ook de datum klopt niet. Het is november 1987. Wat nu?

Dwalend door de stad ontmoet hij zijn oud - studenten filosofie, die allemaal hetzelfde is overkomen. Icks, tijdmachine, laatste poging, en nu staan ze hier. Waarom? Heeft Icks op iets wraak willen nemen? Hebben we ooit iets ergs gedaan? Hoe komen we de tijd door? Wat doen we met ons leven?

Werkelijk fascinerend, deze roman. Je blijft denken, combineren, raden wat komen gaat, en toch word je door de slimme opbouw en goedgekozen details geregeld verrast, al viel het slot me een tikkeltje tegen. Vooral bevalt mij het beeld van die schilder, Rob dus, die in zijn flatje 's avonds leest en leest, alleen maar fictie, en over het talent beschikt om wat hij leest op dat moment voor waar aan te nemen. En een nog belangrijkere eigenschap voor hem: dankzij zijn fantasie kan hij zijn eigen leven verfraaien en zin geven. Want je verleden kun je nu eenmaal niet overdoen, maar wel voor jezelf draaglijk maken.  

Rob van Essen, Ik kom hier nog op terug. Atlas Contact, Amsterdam/Antwerpen, 2023. 397 blz. Winnaar van de Libris Literatuur Prijs  2024.