16-10-2024

WOESTE HOOGTEN

 In het najaar van 1801 bezoekt de Engelsman Lockwood, ongehuwd, bemiddeld, zijn huisbaas Heathcliff, van wie hij het fraaie landhuis Thrushcross Grange gehuurd heeft. De man woont zelf in de Woeste Hoogten, een oud grijs huis op een heuvel, terwijl een paar kilometer verderop de Grange ligt.  Dit is  Noord -  Engeland, met eindeloze heidevelden, fraaie zomers, pittige winters, altijd een stevige wind. Kortom, ideaal voor  mensen die van eenzaamheid houden. 

Heathcliff is een man met een uitgesproken onaangenaam uiterlijk: groot, breed, zwarte ogen, borstelige wenkbrauwen, achterdochtige blik. Bovendien neemt hij een wel zeer onvriendelijke houding tegen zijn nieuwe huurder aan. Die leert tijdens zijn verblijf in die ruige omgeving Nelly Dean goed kennen, de huishoudster op Woeste Hoogten, die hem de geschiedenis van de bewoners van beide landhuizen en de raadselachtige Heathcliff  uitvoerig vertelt. Waarom ze dat doet? Daarover later.

Eerst Heathcliff. Eens werd hij door de oude heer Earnshaw, eigenaar van Woeste Hoogten, meegenomen uit Liverpool, waar hij als straatschoffie rondliep. Zwart, vuil, haveloos; hij leek wel een zigeunerkind. Hij zal altijd de lieveling van meneer Earnshaw blijven, maar zoon Hindley, toen veertien jaar, haatte hem. Jarenlang zal Heathcliff gepest, getreiterd en vooral vernederd worden. Dat laatste gebeurde vooral in het bijzijn van Catherine, de dochter des huizes, en even oud als hij. Ze zullen als een soort broer en zuster samen opgroeien, en uiteindelijk hartstochtelijk verliefd worden. Zoals Catherine het later verwoordt:" Nelly, ik ben Heathcliff! Hij is altijd, altijd in mijn gedachten - niet tot mijn genoegen, net zomin als ik voor mijzelf een genoegen ben." Ja, haar hartstocht voor hem kent ook een portie eigenliefde.

Voor Heathcliff bestaat er maar één echte hartstocht in zijn leven, en dat is Catherine. Dus is een vernedering door Hindley waar zij bijstaat, absoluut niet te verteren. Telkens weer wraak nemen, dat wordt zijn enige doel. Als hij toevallig Catherine hoort zeggen dat het haar zou verlagen als ze met hem zou trouwen, loopt hij weg. Enkele jaren later keert hij als een welgesteld man terug. Catherine blijkt inmiddels gehuwd te zijn; ze zal in het kraambed sterven en een dochter krijgen met de naam Cathy. Hindley, inmiddels alcoholist, is vader van zoon Hareton. Met andere woorden: de eerste generatie is er nog, een tweede meldt zich aan. En iedereen moet eraan geloven, vindt Heathcliff. Wrok, ontstaan in de jonge jaren, zit heel, heel diep.

Nee, Heathcliff is geen duivel, al heeft hij er uiterlijk wat van weg. Hij haalt enkele rotstreken uit, zeker, maar hij intimideert vooral, hij dreigt voortdurend. De wrok drijft hem, maar ook zijn obsessieve liefde voor Catherine. En aan het slot zal Heathcliff moeten vaststellen dat zijn wraaklust ook zijn grenzen kent.

Heftiger emoties dan in deze roman zult u wel niet tegenkomen. De schrijfster heeft er daarom voor gekozen twee nuchtere personen, de een van dichtbij, de ander van een afstand, het verhaal te laten vertellen: huishoudster Nelly Dean en huurder meneer Lockwood. En Nelly had er een bedoeling mee: de jonge Cathy was haar favoriet. Ze zag haar wegkwijnen en trachtte haar te koppelen aan een welgestelde Engelse vrijgezel. Cathy zal een keuze maken waar zowel Nelly als Heathcliff vanop kijkt. U begrijpt: Wuthering Heights wordt gezien als hèt meesterwerk van de zo getalenteerde zussen Brontë. 

Emily Brontë, Woeste Hoogten. Oorspronkelijke druk 1847. Nederlandse vertaling K. Luberti 1956, elfde druk 1977. Het Spectrum, Utrecht/ Antwerpen. 295 blz. 

Maarten 't Hart, Het eeuwige moment. Essays. Arbeiderspers, Amsterdam, 1983. Blz. 62 e.v. 




01-10-2024

DE MAN DIE ZICH NESCIO NOEMDE

 Hoewel Frits Grönloh (1882 - 1961) geen warme gevoelens koesterde voor zijn ouders, en trouwens om zijn twee zussen ook weinig gaf, moest hij zijn pa toch dankbaar zijn. Deze stuurde hem namelijk naar de driejarige hbs, en dat was bijzonder. Dat schooltype was bedoeld voor de 'hogere burgerij', maar zijn vader behoorde slechts tot de kleine middenstand in Amsterdam - Oost, bij het Oosterpark. 

Frits heeft een goed stel hersens.  Op basis van zijn uitstekende cijfers mag hij naar de Openbare Handelsschool, een opleiding van twee jaar, die eveneens door zijn ouders bekostigd wordt. Hij slaagt, beschikt over diploma's die gelijkwaardig zijn aan de vijfjarige hbs, en vertrekt voor zijn eerste baan naar Hengelo. Bijna vijftig jaar zal hij op handelskantoren zijn brood verdienen en vooral carrière maken.

Was hij daar eigenlijk geschikt voor? Als jongen van achttien jaar leest en schrijft hij graag, maakt urenlange wandelingen door dorpjes, bossen en weilanden. Jaren zal hij dat volhouden, liefst alleen. Hij is anders, vindt ook de knappe Agathe, met wie hij in 1906 trouwt. Nee, aan het kantoorleven had hij al vroeg een hekel, maar er moest geld verdiend worden. Hij was goed in talen, kon brieven en verslagen schrijven en was een harde werker. Op 1 juni 1904 treedt hij in dienst van de Holland - Bombay Trade Company. Hij zal er opklimmen van kantoorbediende tot mededirecteur.

En dat schrijverschap? Twee jaar lang werkt hij verbeten op kantoor, vaak ook `s avonds. Dan beseft hij dat hij zichzelf aan het kwijtraken is. Schrijven geeft hem de vrijheid weer terug. Kleine schetsen worden het, zoals Lenteavond, over hoofdpersonen die zwerven, ketenen van zich af willen werpen. Geholpen door een fantastisch visueel geheugen zal hij autobiografisch materiaal geregeld blijven gebruiken, in vooral korte stukjes, in zijn eigen, kenmerkende stijl. Hoe die eruit ziet? Taal zonder opsmuk, laconiek, veel herhalingen om structuur aan te brengen, licht van toon, wat af en toe een humoristisch effect oplevert. 

Grönloh zelf en dus ook zijn hoofdpersonen beleven de natuur op een aparte manier. Zij raken in extase van een slootje met wat riet ernaast, een bosrand met weilanden, een slingerend paadje met in de verte een kerktoren in een volstrekte stilte. Zo kunnen ze zich losmaken van die doodsaaie alledaagsheid waar ze steeds weer mee geconfronteerd worden. Hoofdpijnen, melancholie, depressies, hij zal er zijn hele leven last van hebben.

Hij koos de schuilnaam Nescio (= ik weet niet), omdat hij werk en schrijven strikt gescheiden wenste te houden. Maar hij wilde ook benadrukken dat hij aan alles twijfelt. Hij houdt tegelijkertijd van de stad èn het platteland. Hoe gespleten kan een mens wel niet zijn?

Zijn reputatie berust op slechts drie novellen, namelijk De uitvreter, dat in januari 1914 in De Gids gepubliceerd werd; Titaantjes, dat in juni 1915 in het tijdschrift Groot Nederland verscheen; Dichtertje, dat in april 1918, samen met de bovenstaande verhalen, als bundel  uitgegeven werd. In De uitvreter streeft de hoofdpersoon er verwoed naar om volstrekt vrij te zijn, terwijl hij zijn best doet om alle belemmeringen uit de weg te ruimen. Titaantjes opent met de beroemde zinnen: "Jongens waren we - maar aardige jongens. We zijn nu veel wijzer, stakkerig wijs zijn we, behalve Bavink, die mal geworden is." De hemelbestormers van eens zijn alledaagse burgers geworden. In  Dichtertje ontmoet de lezer opnieuw mensen met grote verwachtingen en idealen, die allemaal op niets uitlopen. Het huwelijk staat hier centraal, samen met een hartstochtelijke, verboden liefde; allerlei schimpscheuten op de brave burgermaatschappij begeleiden de intrige.

Grönloh was geen gemakkelijke man. Afstandelijk, tactloos, niet in staat complimenten te geven, maar hij hield veel van vrouw en kinderen en als het erop aankwam, stond hij altijd voor hen klaar. Voor zijn medewerkers was hij nadrukkelijk de baas, streng, maar hij kon ook onverwacht sociaal zijn. Op officiële bijeenkomsten was hij een ramp. Hij kleedde zich uitgesproken slecht en gedroeg zich onbeholpen.

In de loop der jaren groeit zijn aanzien onder literaire critici nadrukkelijk. Na zijn overlijden wordt hij uitvoerig geprezen. Er is nog steeds belangstelling voor zijn werk. Van de drie novelles en Mene Tekel verscheen in 2021 bij Nijgh & Van Ditmar de 46ste druk.

Lieneke Frerichs, Nescio. Leven en werk van J.H.F. Grönloh. Uitgeverij Van Oorschot, Amsterdam, 2021. 655 blz.