28-10-2014

ONDERWEG

Dat de mensen in het dorp Frank zagen als een oudere, vereenzaamde man begreep hij wel. Geen vrouw, geen kinderen, nauwelijks vrienden, want hij woonde nog niet zo lang daar. Hij kookte zijn eigen potje, deed hier en daar wat klusjes, zat soms in het café zijn pilsje te drinken en bemoeide zich weinig met anderen. Binnenkort trok hij toch weer weg, want dat zat hem in het bloed. Zwerven, andere landen, vreemde talen, merkwaardige tradities, dan eens in een wereldstad, dan weer op het platteland, hij vond het prachtig. Langer dan een jaar kon hij nooit ergens blijven. Steeds weer dezelfde gezichten, dagen die op elkaar leken, hij moest er niet aan denken. Als geroutineerd kok kon hij overal terecht, en dat voordeel buitte hij dan ook volledig uit. En tja, dan zat je soms weleens alleen en had je weinig aanspraak, maar daar kon hij goed tegen. Eenzaam voelde hij zich nooit, hij keek met genoegen terug op de vele jaren die achter hem lagen, want hij vond dat hij een bevoorrecht man was geweest.

Vrouwen vielen op hem. Met name de onafhankelijken, de zelfstandigen onder hen, zij die het zelf wilden uitzoeken en hun eigen brood wensten te verdienen, kwamen op hem af. Ze voelden kennelijk verwantschap, snapten dat Frank ook zo in elkaar stak. Hij wist hoe hij ze benaderen moest. Geen vleiende woorden, absoluut geen complimentjes, vooral gewoon doen en goed luisteren. En als ze hem vertrouwden, kon hij zijn verhalen vertellen over de verre reizen die hij gemaakt had, over bijzondere ontmoetingen, over rare voorvallen. Wanneer het echt klikte, durfde Frank uit te komen voor zijn kwetsbaarheid, verlangens, tegenslagen. Deze vrouwen begrepen een man als hij. Aan sommigen dacht hij nog geregeld terug, met een groot gevoel van dankbaarheid.

Zo ontmoette hij toen hij twintig was Barbara, in Hamburg. Groot en blond, vol levenservaring, moederlijk, beschermend. Niemand kon zo vrolijk zijn als zij. Ze kon zó geweldig schateren dat haar gelach hem nu nog in de oren klonk. Alle zorgen waar Frank mee kwam, wist ze van tafel te blazen. Hamburg, Barbara, altijd weer werd hij warm van binnen wanneer hij die namen hoorde.

Vijfentwintig jaar later liep hij in San Francisco Monica tegen het lijf. Ze kon prachtig tekenen, ontwierp kleding, handelde in sieraden. Hem sleepte ze mee van het ene museum naar het andere, vertelde, legde uit. En ze bleef bij hem, elke dag weer. Ze zei het eerlijk: een leven zonder Frank kon ze zich niet voorstellen. Noch voor, noch na haar had hij een vrouw ontmoet die zó dol op hem was. Het had hem soms haast verlegen gemaakt. Nu voelde hij de trots dat hij zo'n geluk had mogen ervaren.

Bijna zestig was Frank toen hij merkte dat de dochter van zijn bazin in Parijs voortdurend om hem heen draaide. Dat kwam hem eigenlijk niet zo goed uit, want haar moeder beviel hem in hoge mate en die raakte geprikkeld door de concurrentie van Jeannette. Tegen haar jeugdige charme was Frank echter niet opgewassen. Zíj zag in hem de oudere, wijze vriend, híj beschouwde haar min of meer als de dochter die hij nooit had gehad. Urenlang konden ze praten: over God, de zin van het leven, de plichten van ieder mens. In alles zaten ze op één lijn. Nog nooit had Frank een vrouw ontmoet die zo volstrekt doorhad hoe hij in elkaar stak. Jeannette was de enige die accepteerde dat hij haar zou verlaten, omdat hij niet anders kon.

Een leven lang onderweg, af en toe achterom kijkend, niemand ontkomt daaraan. Als Frank het doet, krult er een glimlach om zijn mond, en zachtjes zingt hij dat liedje van Rod McKuen:

still in all I'm happy
the reason is, you see,
once in a while along the way
love's been good to me.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten