21-03-2016

DUITSLAND BOVEN ALLES

Omdat Gerrit opgroeide in een provinciestadje in het oosten des lands, was het voor hem niets bijzonders om Duitsers te ontmoeten. Als kind keek hij al enigszins angstig naar de Duitse vrouwen die tijdens de jaren vijftig, gezeten op rare fietsen en gekleed in vreemde jurken, de berg afzoefden om  goedkoop boodschappen te doen. Angstig ja, want de oorlogsverhalen over wrede Duitsers hadden zijn levendige fantasie geprikkeld, terwijl ook de puinhopen die in het centrum diverse straten versperden, Gerrit erg duidelijk hadden gemaakt wat Duitsers de wereld hadden aangedaan.

Toen het Wirtschafswunder zijn intrede deed, profiteerde de stad daar enorm van: in de jaren zestig en daarna bezochten complete Duitse gezinnen zijn geboorteplaats, om koffie en kaas te kopen, vis en frites te nuttigen, Kaffee und Kuchen tot zich te nemen. Nederlanders en Duitsers gingen wat vertrouwelijker met elkaar om, al had Gerrit nooit gedacht dat hij nog eens over een Duitse kennissenkring zou beschikken.

Dat kwam zo. Met een paar vrienden bezocht hij een kermis in een nabijgelegen Duits dorpje. Ze stuitten op een groep meisjes, van wie er één, hoogblond, bruine ogen, hem in hoge mate beviel. Heidi heette ze, en de hele avond bleven ze samen. De volgende dag liepen ze al hand in hand, een week later struikelde hij over zijn Duitse zinnen tijdens de gesprekken met haar ouders en drie broers.  Gelukkig had niemand het over de oorlog. Uitgaan deden ze vooral in haar dorpje, waar men goedkeurend naar hun romance keek en Gerrit door iedereen op prettige toon aangesproken werd, zodat hij al gauw wist: ze mogen mij.

Het is zaterdagavond. Heidi ligt al op bed, Gerrit zit met haar broers in hun gezellige stamcafé. Straks zal hij op zijn brommertje stappen en naar huis tuffen. Opeens buigt Bernd, een jongen uit het dorp, zich naar hem over en zegt op luide toon: "Ik mag jou niet, want jij bent een Hollander." Het wordt stiller rondom hen. Mensen draaien zich om. "Hoezo?" vraagt Gerrit. "Wij jongeren hebben niks met de oorlog te maken gehad. Die was onze schuld niet. En toch verwijten jullie ons dat." Er klinkt instemmend gemompel op. Die kaaskop moet het maar eens gezegd krijgen. "Ik heb jou nooit wat verweten", verweert Gerrit zich. "Maar die Hollanders in Breda wel!" brult Bernd. Op de camping in Breda waar hij, ondanks alles, geregeld zijn tent neerzet, heeft hij te lijden onder Nederlandse pesterijen: doorgesneden fietsbanden, bekladde tentzeilen. Tijdens elke onenigheid wordt hij voor nazi uitgemaakt, vaak werpt men hem voor de voeten dat hij als Duitser de Tweede Wereldoorlog op zijn geweten heeft. "Und darum hasse ich dich!"

Gerrit kijkt eens om zich heen. De drie broers  zeggen niets, maar Gerrit ziet bij hen en de meeste anderen iets triomfantelijks in hun ogen. Het bier heeft bij deze tweede generatie Duitsers duidelijk verse wonden blootgelegd, oud zeer tevoorschijn getoverd. Hij blijft kalm, praat over schuld en verantwoordelijkheid, over vooroordelen en generalisaties. Maar als hij een uurtje later naar huis rijdt, weet hij twee dingen zeker: hier kom ik nooit meer terug. En Heidi zal ik heel, heel erg missen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten