28-08-2016

EEN DEFTIG BESTAAN

Als u wilt weten hoe de regenten van de zeventiende en achttiende eeuw in de Nederlanden woonden en leefden, dan moet u ze in hun eigen stad gaan opzoeken. Dat was hun territorium, daar heersten zij, zowel in de gemeenteraad als in de kleinste schutterij. Rust en orde, het bevorderen van veiligheid en welvaart, daar streefden ze naar. Maar het allerbelangrijkste bleef toch het consolideren, liefst nog versterken, van hun eigen voorname positie, en die vervolgens doorgeven aan kinderen en kleinkinderen.


De belangrijkste inkomensbron voor de regenten was hun vermogen, verkregen door schenkingen en erfenissen, belegd in obligaties en landerijen. De ambten leverden wel wat op, maar het aanzien, de macht, de invloed die een bepaalde functie bood, was toch het voornaamste. Zonder goede familiebanden echter begon je niets. Je kwam in het stadsbestuur door voordracht van een oom, werd kerkmeester dankzij een neef, mocht officier van de schutterij worden omdat je broer een goed woordje voor je deed. Het patriciaat vormde de top van de sociale piramide in de Hollandse steden; samen met de meest vooraanstaande families van de burgerij besloeg het hooguit vier procent van de bevolking. Maar waar geregeld, bestuurd of geregeerd moest worden, daar zaten onherroepelijk leden van regentenfamilies op het pluche.



Trouwen deed men in regentenkringen dus vooral met elkaar. Daar trof je de grootste rijkdom, de meeste macht, het hoogste prestige aan. Er waren voldoende verjaardagen, visites, uitstapjes en logeerpartijen om een aantrekkelijke partij te ontmoeten. Natuurlijk moesten ouders en ook familieleden met je keus instemmen. Was dat niet zo, dan ging het feest niet door. Schaken, zo vaak aangeprezen in romantische literatuur en films, kwam in werkelijkheid nauwelijks voor, want dat leidde slechts tot rampzalige gevolgen, zoals ontslag en onterving. Seks voor en buiten het huwelijk vond trouwens ook maar zelden plaats, want hoge bomen vangen veel wind en de kerkelijke huwelijksmoraal hield iedereen in een ijzeren greep. Nee, onze jonge patriciërs waren allesbehalve rokkenjagers of mannenverslindsters.

Aanzien was het sleutelwoord. Voortdurend greep je elke mogelijkheid aan om te tonen hoe oud, eerbiedwaardig, machtig, rijk jouw gezin, familie, geslacht wel niet was. Bij een bruiloft met prachtige cadeaus en heel veel voorname gasten; bij een begrafenis, liefst 's avonds, met kostbare rouwkleding en een praalgraf; in de kerk vooraan, in speciale banken met fraai houtsnijwerk. Je indrukwekkende woonhuis werd opgeluisterd met schilderijen, waarop vele generaties in fraaie kledij waren afgebeeld. Natuurlijk stond op het platteland een gerieflijke buitenplaats voor je klaar, aan de Vecht bijvoorbeeld, waar je de zomer kon doorbrengen. Om daar te komen had je een rijtuig met paarden nodig, en jouw Rijnlust, Zorgvliet of Welgelegen beschikte uiteraard over een tuin met tulpen (uit Turkije geïmporteerd), beelden, waterpartijen en een theekoepel.

De patriciërs voelden zich niet de minderen van de edellieden. Men was telg uit oude en aanzienlijke regentengeslachten, en deze hadden het sociale en bestuurlijke leven in het Holland van de zeventiende en achttiende eeuw bepaald. Die samenleving wenste deftig burgerlijk te zijn en te blijven. Pas aan het einde van de negentiende eeuw begon hun macht te tanen.
Joop de Jong, Een deftig bestaan. Het dagelijks leven van regenten in de 17de en 18de eeuw. Utrecht/Antwerpen,1987, 191 blz.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten