13-09-2017

CANDIDE OF HET OPTIMISME

Als er een God bestaat die alles weet, alles ziet en almachtig is, hoe kan het dan dat het kwaad zo nadrukkelijk in de wereld aanwezig is? Dat goede mensen een ellendig leven hebben? Dat aardbevingen en overstromingen hele volken in het ongeluk storten? In de loop der eeuwen hebben talloze theologen en filosofen zich over dit vraagstuk gebogen. Een van hen was de filosoof, natuurwetenschapper en wiskundige Gottfried Wilhelm Leibniz (Leipzig; 1646 - 1716) die in 1710 een Theodicee ( d.w.z. rechtvaardiging van God) publiceerde, waarin hij stelde dat God met onze wereld de beste van alle mogelijke werelden heeft geschapen. Een volmaakte wereld is onhaalbaar, want de mens kent zijn gebreken en beschikt over een vrije wil, dus narigheid zal er altijd wel ergens zijn. Maar de hele schepping zit harmonieus in elkaar: ongeluk op de ene plek zal gecompenseerd worden door geluk elders. Bovendien zal al het kwaad vaak (niet altijd!) tot iets goeds leiden. En omdat Leibniz ook wel zag hoe blind onheil mensenlevens kan verwoesten, ging hij ervan uit dat je dan na je dood daarvoor in het hiernamaals gecompenseerd zou worden. Inderdaad, een optimistisch man.

Deze theorie raakte al snel populair. Ook Voltaire (1694 - 1778), Frans filosoof en gevreesd of gevierd om zijn spotzucht, had grote bewondering voor Leibniz' uiteenzetting. Dat veranderde radicaal toen op 1 november 1755 er in Lissabon een aardbeving plaatsvond die de stad verwoestte en 30.000 doden opleverde. Hoezo de beste van alle mogelijke werelden? Waar blijft die harmonische schepping? En in 1759 verschijnt, dan nog anoniem, Candide ou l'optimisme.

Vrees niet! Dit is geen saaie, almaar doorgaande opsomming van filosofische argumenten. Integendeel: in Candide bundelt Voltaire zijn niet geringe satirische , humoristische en kritische krachten om Leibniz belachelijk te maken. Candide is de hoofdpersoon van de gelijknamige novelle. De jongeman groeit op in een adellijk milieu, waar hij onderwezen wordt door Pangloss (= de man die alles aan elkaar kletst), die met Leibniz - citaten om zich heen strooit. Candide wordt gedwongen de wijde wereld in te trekken, constant op zoek naar zijn grote liefde Cunegonde èn naar de zin van het leven. Hij komt in aanraking met verraad, honger, oorlog, hebzucht, kannibalisme enz. Overal is het kwaad te vinden. Op de gekste plekken ontmoet hij Pangloss: nu eens als zwerver, overdekt met zweren, dan weer als galeislaaf, en telkens volhoudend dat dit toch wel degelijk de beste aller werelden is. Tussendoor grijpt Voltaire deze vertelling aan om een aantal persoonlijke vijanden met zijn spot te overladen. Uiteindelijk komen Candide, Pangloss en Cunegonde op een boerderijtje met een bewerkelijke tuin terecht. En, wijs geworden door de praktijk van het vaak zo rauwe leven, waarbij die prachtige filosofische theorieën zo bleek afsteken, houdt de sceptische Candide de anderen voor: "We moeten ons tuintje doen." Want zo'n bezigheid houdt de mens af van verveling, ondeugd en armoede. En alles begrijpen lukt een mens toch niet.

Leibniz zelf bleef een optimistisch man. Toen hij begin november 1716 het bed moest houden en zijn gezondheid begon te verslechteren, vond hij het niet nodig om een dominee te laten komen. Dat kon later nog wel. Hij vergiste zich; diezelfde avond overleed hij, 14 november, zeventig jaar oud.
Voltaire, Candide of Het optimisme. Vertaald door Hannie Vermeer - Pardoen, Amsterdam, 2003. 110 blz.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten