Meneer Arthur heeft zijn auto onopvallend geparkeerd bij een goed onderhouden, ruim huis, dat toch al wat ouder is, gelegen in een wijk waar mensen wonen met een bovengemiddeld inkomen. Hij bestudeert het zorgvuldig. Die brandbom, denkt hij, zou ik door dat raampje kunnen gooien dat vaak open is en waarschijnlijk bij de badkamer hoort. De bovenverdieping fikt dan meteen, de rest volgt snel. Hij ziet dat de deur van het huis opengaat; Kees, die hij in gedachten altijd de Vogelverschrikker noemt, loopt naar buiten, stapt in zijn auto en rijdt weg. Dat is een idee, denkt meneer Arthur. Hij ziet het helemaal voor zich: een bepaald soort bom onder de auto bevestigen, en wel zo dat die bom ontploft op het moment dat Kees zijn wagen start. In gangsterfilms zie je dat vaak gebeuren. Geweldig!
Meneer Arthur en de Vogelverschrikker werken beiden op een kantoor dat gelegen is op een duidelijk hoger gedeelte van de stad. Nu wil hij zijn aartsvijand het volgende voorstel doen. Kees komt op de fiets naar zijn werk, meneer Arthur neemt de auto. Als ze om zes uur naar huis gaan, doen ze dat gelijktijdig. Kees daalt per fiets de berg af; meneer Arthur wacht in zijn auto en volgt hem, haalt hem halverwege in, stuurt naar rechts en rijdt Kees volledig van de sokken. "Durf je dat, Kees? Of ga je ervan uit dat ik dat toch niet doe en jou alleen maar bang wil maken?"
"Dat zou moord met voorbedachten rade zijn, Arthur. Dat betekent: levenslang. En in Nederland houdt dat in: echt je hele leven. Dat doe jij nooit, jongen."
Meneer Arthur kijkt hem triomfantelijk aan. " Ik heb alvleesklierkanker, Kees. Ik heb nog maar kort te leven. Voor ik doodga wil ik nog tenminste één goed werk verricht hebben."
De ochtendzon gluurde door de gordijnen, terwijl meneer Arthur tevreden zijn ogen opsloeg. Wat de dag niet biedt, levert de nacht wel.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten