18-01-2016

DE ZANGER VAN DE WROK

Op 1 oktober 1952 wordt Willem Frederik Hermans aangesteld als wetenschappelijk assistent bij het Economisch - Geografisch Instituut in Groningen. Hij is dan 31 jaar oud, afgestudeerd fysisch geograaf en had in 1951 de geruchtmakende roman Ik heb altijd gelijk gepubliceerd. College geven, tentamens afnemen, onderzoek doen, de komende 21 jaar zou hij zich daarmee bezighouden. In juli 1952 promoveert hij cum laude op een proefschrift waarin hij gesteenten in de Ardennen behandelt; eind 1958 mag hij zich lector in de fysische geografie noemen. Toch acht hij zich als wetenschapper mislukt. Hoezo?

Het liefst was hij full time schrijver geworden, maar als slecht verkopend auteur met een echtgenote en een zoontje kon hij dat rustig vergeten. Hij houdt zijn vak wel min of meer bij, maar publiceren doet hij nauwelijks en colleges geeft hij slechts een paar uur in de week. Aan Groningen heeft hij een hekel, ten opzichte van studenten en collega's stelt hij zich gereserveerd op. Als men gedurende de jaren zestig in studentenkringen om meer inspraak roept, draagt zijn starre houding ertoe bij dat zijn bevoorrechte positie niet meer te handhaven valt. Maar als het zo uitkomt, kan hij ook een bevlogen en minzaam docent zijn. Volstrekt ten onrechte wordt hij in de pers geruime tijd afgeschilderd als een klaploper en een boeman. Op 1 september 1973 neemt hij ontslag. Vanaf dat tijdstip zal Hermans zich volledig aan de literatuur wijden.

Dat kan hij zich nu ook permitteren, want het grote succes heeft hem omarmd: De donkere kamer van Damokles, in 1958 verschenen, wordt massaal gelezen, becommentarieerd, alom geprezen, zelfs verfilmd. Dat literatuurliefhebbers zich zo druk maken over Osewoudt en Dorbeck verbaast hem. Natuurlijk is de eerste niet gek en bestaat de tweede wel degelijk. Maar daar zwijgt hij over, want eigenlijk is hij niet zo tevreden over deze roman. Beroemd en veel gevraagd, spreekt hij in lezingen en interviews over andere onderwerpen.

Omdat hij veel weet en graag praat, heeft hij behoefte aan luisteraars. Want zo ziet hij vrienden: als gebruiksvoorwerpen die hem moeten steunen in zijn overvloedige kritiek op alles en iedereen. Zijn achterdocht maakt dat hij eigenlijk niet zo gesteld is op mensen. Alleen voor zichzelf kan hij interesse opbrengen; daarom lijken de hoofdpersonen in zijn werk allemaal op hem. Wie hem niet bewogen bijvalt in zijn talloze hevige meningsverschillen, kan een brief ontvangen waarin Wim de vriendschap opzegt. Zo vergaat het Gerard Reve, Gust Gils, Rudy Kousbroek en zelfs boekhistoricus Frans Janssen, die hem al in 1976 een vriend mocht noemen en met wie hij talloze reisjes ondernam, maar die Hermans toch in 1993 afdankt.  Dingen zijn betrouwbaarder: schrijfmachines, fototoestellen, auto's.

In 1973 verhuist hij met zijn vrouw naar Parijs. Ze zullen er achttien jaar wonen en zich er vooral eenzaam voelen. Handig zakenman als hij is, zal hij voor allerlei Nederlandse kranten en tijdschriften uitstekend gehonoreerde artikelen schrijven, zijn laatste echt goede roman, Au Pair, speelt zich daar zelfs voor een belangrijk gedeelte af, maar leuk is het er nooit. Dovig, vaak duizelig (Meunière), verschrikkelijk hoestend (jarenlang minstens twintig sigaretten per dag) zet hij zich aan het enige wat hem van zijn depressies af kan helpen: schrijven. Komen er Nederlandse vrienden over, dan zal hij ze allerhartelijkst ontvangen, want zij doorbreken de monotonie van de dag en als erkend gul gastheer zal het ze aan niets ontbreken. Maar zijn wel zeer aparte karakter schrikt ook mensen af: overgevoelig, rancuneus (iedereen was tegen hem), nihilistisch ( er deugde nergens helemaal niets van), pesterig ( iemand pakken op diens zwakheden). Zijn constante angst om bedrogen te worden, een hoofdthema in zijn verhalen en romans, komt helaas ook in de privé - sfeer tot uiting.

Als ze in 1991 naar Brussel trekken, zet de neergang nadrukkelijk in. Hij vervalt in herhalingen, kranten hoeven zijn bijdragen niet meer, hij moet in het ziekenhuis worden opgenomen. Daar ontdekt men op tien april 1995 dat hij  terminale longkanker heeft. Vervolgens wordt hij overgebracht naar een Utrechts ziekenhuis, waar men bereid is hem op  27 april de verlossende injectie toe te dienen. Als dat gebeurd is, draait hij zich op zijn zij, wendt zijn rug naar zijn vrouw Emmy en zoon Ruprecht toe en  sterft in zelfgekozen eenzaamheid. Wim Hermans beschikte over veel talenten, ook al vond hijzelf van niet, maar de gave om gelukkig te zijn was hem niet gegeven.
Willem Otterspeer, De zanger van de wrok. Willem Frederik Hermans, biografie deel II (1953 - 1995). Amsterdam - Antwerpen, 2015. 1149 blz.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten