29-03-2021

DE KUNST VAN HET OUD WORDEN

 Toen de Romeinse politicus en schrijver Marcus Tullius Cicero (106 - 41 v. Chr.) al zijn macht kwijt was geraakt en zelfs blij mocht zijn dat hij nog leefde, trok hij zich in zijn buitenhuis in Tusculum terug. Daar bedacht hij voor zichzelf een nieuwe opdracht. In de jaren 45 - 44 schreef hij een aantal filosofische werken, waarin hij de Griekse wijsbegeerte aan de Romeinen wilde voorstellen. Dat hij óók tot de ouderen behoorde, hinderde hem; het besef dat zijn carrière teneinde was, dreef  hem zelfs tot wanhoop.  Waarschijnlijk slaat hij daarom in De senectute (= Over de ouderdom, door Vincent Hunink omgedoopt in De kunst van het oud worden), een wel erg optimistische toon aan.  

Cicero gebruikt voor zijn overpeinzingen de dialoogvorm en neemt de lezer mee terug in de tijd, naar het jaar 150, want dan kan hij veel van zijn teksten in de mond leggen van Marcus Porcius Cato (234 - 149). Deze behoorde tot één van de machtigste personen van zijn tijd: politicus, militair, redenaar, schrijver. Hij voert langdurig het woord, af en toe eerbiedig onderbroken door twee jonge politici.

Cato ( waarschijnlijk vaak met instemming van Cicero) behandelt vier standpunten over ouderdom, en weerlegt ze allemaal.

1. Als je oud bent, moet je allerlei activiteiten opgeven. Natuurlijk, je lichaamskracht neemt af, maar wat zou dat? Je geestkracht blijft intact, als oudere heb je veel ervaring, dus vraag hem om raad, maak gebruik van zijn gezag en oordeelsvermogen. Is zijn geheugen wat minder? Dan traint hij het niet. Doet hij dat wel, dan kan hij nog op hoge leeftijd zijn toehoorders verbazen.

2. Je wordt fysiek zwak. Zeker, je bent geen jonge vent meer, maar maak gebruik van wat er nog is. Ben je een redenaar, besef dat je enthousiasme en je stem in kracht zijn afgenomen. Maar een oude man die kalm en ontspannen praat, neemt door zijn milde optreden het publiek voor zich in. Verlang niet terug naar wat verdwenen is. Elke leeftijd kent zijn eigen periode, benut de rijpheid van de ouderdom. Met oefening en maat kun je bovendien veel compenseren. En laat het paardrijden en het wapengekletter maar aan de jeugd over.

3. Je kunt niet meer zo veel genieten. Ja, gelukkig maar!  Haast elke misdaad of misstap is begaan door iemand die nadrukkelijk genot zocht. Ontucht, overspel, dronkenschap: als begeerte overheerst, is matigheid verdwenen. Heerlijk die oude dag! Al dat gezwelg, al die hitsige fantasieën, ze hoeven niet meer. Wie plezier vindt in kunst en cultuur heeft genoeg aan zichzelf.

4. De dood nadert. Eigenlijk moet je aan de dood helemaal geen aandacht besteden. Of hij dooft je ziel helemaal uit, en daar merk je dus niets van. Of hij voert je naar een onsterfelijk bestaan, en dan zal je eeuwig gelukkig zijn. Dus waarom bang? Wil je toch liever jong zijn? Ook jeugdige mensen kunnen sterven. En je bent ze in ieder geval op één punt voor: jij hebt bereikt wat zij zo graag willen. Voor allen geldt: wees tevreden met de tijd die je wordt gegeven. Herinner je de goede daden die je hebt verricht en de eerbied en het gezag dat je daardoor op je oude dag hebt gekregen. 

Aan het slot neemt Cicero zelf nadrukkelijk het woord. Een mens heeft genoeg geleefd als hij  voldoende aan zijn interesses is toegekomen. Verdwijnen ze als hij ouder wordt, dan is het tijd om te sterven. Met Plato en Socrates is Cicero van mening dat de ziel onsterfelijk is. Hoe het ook zij: de wijze accepteert dat zijn tijd gekomen is.

Cicero, De kunst van het oud worden. Vertaald en toegelicht door Vincent Hunink. Athenaeum - Polak & Van Gennep. Amsterdam 2019. 95 blz. 

 



1 opmerking: