13-07-2021

DE JACOBSLADDER

 Als de jonge Anton de veerboot neemt van Maassluis naar het eiland Rozenburg zal deze tocht hem de rest van zijn leven bijblijven. Hij ziet daar de elfjarige Jan Ruygveen staan, die kort daarna zal verdrinken, en bovendien maakt het natuurschoon op het eiland met zijn dijkmoestuinen, koolzaadvelden, vlinders en sprinkhanen een overweldigende indruk op hem. Echt paradijselijk wordt het als hij de woning van zijn tante bereikt. Daar ziet hij een blauw grasveld met twee enorme platanen, er omheen een meidoornhaag en spelende geitjes. Hij ontmoet er ook zijn even oude achternichtje Klaske, die hij pas jaren later zal terugzien.

De dood van Jan zal tien jaar lang op hem drukken. Al die tijd loopt hij met een schuldcomplex rond, want zijn allereerste reactie was een geweldige opluchting: niet ik, maar hij. Schandelijk, een rechtgeaard christen mag zo niet denken, dan verheug je je ten koste van een ander. Maarten 't Hart, Maassluis en het calvinisme: ze horen nadrukkelijk bij elkaar.

De tragische figuur is hier vader Ruygveen, timmerman van beroep, godsdienstfanaat ten koste van alles en iedereen. Somberder, zwarter, worden ze door God niet gemaakt. Het leven is ellendig, bijna iedereen gaat naar de hel, voor eeuwig uiteraard, kaarten, dansen, vrolijk zijn, je opmaken, alles is verboden. Wat rest is Gods uitverkiezing: miljoenen jaren geleden heeft Hij beslist wie in de hemel mag komen en wie niet. Nee, de mens heeft daar geen invloed op. Of je nu goed of slecht leeft, dat maakt helemaal niets uit. Ruygveen richt zelfs een eigen kerkgenootschap op om zijn overtuiging uit te dragen. Dat was overigens niets bijzonders: in Maassluis bestonden toentertijd zo'n zestien richtingen, van de Remonstranten via de Orthodoxe Calvinisten naar de grote groep van de Nadere Reformatie.   

Adriaan dwaalt over de wereld, op zoek naar houvast, naar de zin van het leven. Hij begrijpt niet waarom hij er is, waarom mensen tot onzinnige daden in staat zijn. Hij rookt niet, drinkt niet, vrijt niet, verveelt zich met mensen, vindt het eigenlijk heerlijk om alleen te zijn. De Bijbel biedt hem geen troost, die staat vol met ongerijmdheden. Gesprekken met zijn nuchtere en geestige grootvader helpen. Die wijst hem op de schoonheid van de natuur, de wisselende jaargetijden, en, bedekt, het aangename gezelschap van een vrouw. Uiteindelijk zal uitgerekend Ruygveen het laatste zetje geven om hem te verzoenen met het bestaan.

Maarten 't Hart is een uitstekend verteller. Personen, situaties, gebeurtenissen, hij rijgt ze met zijn eenvoudige stijl moeiteloos aan elkaar, zorgt voor een verrassende wending of een  vrolijk voorval. En als je de lezer mee laat denken over schuld, boete en de zin van het bestaan, dan geef je je roman ook de nodige diepgang. Ik ben het trouwens eens met Wam de Moor, die in zijn boek Een Hollands mirakel vindt dat het eerste hoofdstuk van De jacobsladder tot het beste behoort wat 't Hart geschreven heeft. 

Maarten 't Hart, De jacobsladder. Eerste druk 1986. De Arbeiderspers, Amsterdam. 206 blz.




Geen opmerkingen:

Een reactie posten