20-04-2017

DE ONTDEKKING VAN DE HEMEL

Er zijn lezers die het magnum opus van Harry Mulisch (1927 - 2010), De ontdekking van de hemel, hartgrondig haten. Emmers vol kennis worden over je uitgestort, zo klagen ze. Feiten, theorieën en bespiegelingen uit de wereld van de radiosterrenkunde, architectuur, theologie, filosofie, kosmologie krijg je voor je kiezen, waarbij je de indruk hebt dat die arrogante Mulisch het er vooral om te doen is zijn brede algemene ontwikkeling te etaleren. Columnist Battus, oftewel Hugo Brandt Corstius, was hun woordvoerder. In de loop van 1993 schreef hij een vijftal stukjes in de Volkskrant, waar het venijn van afspatte.

Maar in binnen - en buitenland bleek de bewondering, zowel onder critici als het grote publiek, opmerkelijk groot. In 2007 kozen de lezers van NRC Handelsblad de roman tot beste Nederlandstalige boek aller tijden, The New York Times en de Frankfurter Allgemeine waren lovend. Inmiddels zijn er in Nederland meer dan 700.000 exemplaren van verkocht, de speelfilm van regisseur Jeroen Krabbé trok meer dan 400.000 bezoekers en kreeg dus platina. Vanwaar deze enorme belangstelling?

Zelf noemde Mulisch De ontdekking van de hemel een ode aan zijn vriendschap met de in 1988 overleden schaakgrootmeester Jan Hein Donner.  In de roman heet hij Onno, zijn kameraad is Max, die inderdaad enige gelijkenis vertoont met Mulisch. De eerste is een talenwonder, de tweede sterrenkundige; beiden voeren cynische, ironische, diepzinnige gesprekken, en hebben alles voor elkaar over. Belangrijk dus, maar het boek wordt toch vooral gedragen door twee zoektochten:
naar het ontstaan van het heelal, en naar de Ark des Verbonds, waarin de twee stenen tafelen met de tien geboden opgeslagen liggen. Eens heeft God een contract afgesloten met Mozes, de vertegenwoordiger van het Joodse volk, waarin afgesproken werd aan welke tien regels de mensheid zich in de toekomst te houden heeft. Mulisch voert nu in zijn boek twee engelen op, die van de Chef de opdracht gekregen hebben dit contract te beëindigen. De mensheid heeft zoveel technologische kennis opgedaan, dat ze God niet meer nodig denkt te hebben en daar dan ook naar leeft. Hier toont Mulisch zich een cultuurpessimist: oorlogen en moreel verval zijn alom tegenwoordig. Daar wil God niets meer mee te maken hebben.

Nee, dit is geen loodzwaar boek. Het is Mulisch gelukt constant helder, licht en luchtig te schrijven, geregeld een snuifje humor rond te strooien, zodat de ernstige onderwerpen goed behapbaar zijn. Bovendien voegt hij ook zeer aardse taferelen toe: denk aan Onno's omgang met zijn calvinistische en invloedrijke familieleden, Max als rokkenjager, de hilarische avonturen van beide vrienden op het communistische Cuba. Mulisch blijft zich ervan bewust dat hij hoofdfiguren van vlees en bloed moet hebben ( ja, ook zijn engelen),  terwijl het de plicht is van een romancier zijn publiek te boeien met  verhalen die verrassen.

Wie kennis als rijkdom ervaart, wie langdurige vriendschap als een groot goed beschouwt, wie zich graag met filosofie bezighoudt en toch een flinke scheut fantasie niet schuwt, die zal dit boek, terecht, een meesterwerk noemen.
Harry Mulisch, De ontdekking van de hemel. Amsterdam, 1992, 905 blz.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten