01-12-2024

THE STRAIGHT STORY

 Toen Alvin Straight hoorde dat zijn broer Kyle een beroerte had gehad, wist hij dat hij zo snel mogelijk naar hem toe moest. Maar hoe? Kyle woont in een gehucht in Wisconsin, 510 km verwijderd van het dorpje in Iowa waar Alvin van een uitkering leeft. Hij is 73 jaar, heeft twee versleten heupen, ziet slecht en lijdt aan longemfyseem. Dus: hoe bereikt hij zijn broer? Hij komt met een oplossing die iedereen met verbijstering vervult. Alvin, die geen rijbewijs meer heeft, wil naar Wisconsin rijden op een grasmaaier; u weel wel, eentje met een stuur en een zitje. Die koppelt hij aan een aanhangwagen met wat spulletjes, en dan kan de reis beginnen.

Eindeloos lang zijn de autowegen daar in die twee noordelijke Amerikaanse staten, en leeg. Urenlang rijdt Alvin langs enorme korenvelden, onafzienbare weilanden, met hier en daar een huisje of iets wat op een dorp lijkt. 's Avonds legt hij een kampvuur aan, en zet hij zijn tentje op. Voelt hij zich eenzaam, of ongelukkig? Die indruk maakt hij absoluut niet. In de gesprekken met de mensen die hij tegenkomt spreekt hij bedaard, met de wijsheid van een oude man die gevochten heeft in de oorlog, kinderen verloor, zijn vrouw overleefde. Je moet de tijd die je nog hebt niet aan kleinigheden verprutsen, heeft het leven hem geleerd. Dus adviseert hij een jong meisje dat van huis is weggelopen terug te gaan. Want alleen met familie om je heen, sta je sterk. Daarom bedankt hij plechtig, door zijn pet af te nemen en hem de hand te drukken, de man die hem als vreemdeling onderdak heeft verschaft. Iedereen raadt hem overigens af de tocht met dat grasmaaiertje voort te zetten, maar koppig is hij ook.

Als kind en ook de vele jaren daarna kon Alvin heel goed opschieten met broer Kyle. Toen ontstond er tien jaar geleden een verschrikkelijke ruzie. Beiden weten dat hun einde nabij is. Wie offert zijn trots op? Gedurende al die weken op zijn primitieve voertuig zal Alvin nagedacht hebben over kwesties als jong zijn en oud worden, hoogmoed en verzoening, leven met en zonder broer. Hoe zal Kyle daar straks over denken? 

Dit verhaal is gebaseerd op ware gebeurtenissen. In 1994 kreeg de echte Alvin te horen dat zijn broer ernstig ziek was. Op zijn elektrische grasmaaier heeft hij toen een tocht van zes weken ondernomen om hem te ontmoeten. In 1996 stierf Alvin. Omdat zijn broer niet met zijn echte naam, Henry, in de film wilde komen, is de naam Kyle bedacht. Regisseur David Lynch staat bij filmliefhebbers bekend als de man van nachtmerrieachtige en gecompliceerde films als Blue Velvet en Mulholland Drive, maar hier liet hij zich overtuigen door de oprechtheid en volharding van de echte Alvin, met als gevolg een kristalheldere film over prettige mensen. Ze zijn er wel degelijk! In 2024 kwam de in 4k gerestaureerde versie uit, onder supervisie van de meester zelf.

The Straight Story. Regisseur: David Lynch. Acteurs: Richard Farnsworth, Sissy Spacek, Harry Dean Stanton. Land: VS. Uitgebracht in: 1999.


02-11-2024

KORT VERHAAL (6)

 In het groepje geschiedenisfans dat meneer Arthur sinds jaar en dag leidde, nam Moniek een bijzondere plaats in. Niet alleen omdat ze de enige vrouw was, maar vooral ook omdat zij over een veelzijdige kennis beschikte, zich steeds kritisch opstelde en heel geestig uit de hoek kon komen. Als ze er eens een keer niet bij was, vond iedereen de bijeenkomst toch wat minder geslaagd. Ze blies die twee uurtjes leven in.

Heel langzaam begon ze te veranderen. Arthur zag dat ze vaak verstrooid naar buiten zat te staren; haar opmerkingen misten passie en precisie, en bleven op den duur achterwege. Ook meldde ze zich om onduidelijke redenen steeds vaker af.

Vindt ze het gewoon niet meer leuk bij ons? Verveelt ze zich? Stopt ze? Tot lichte ontsteltenis van meneer Arthur reageerde Moniek agressief toen hij haar deze vragen stelde. Wilde hij haar weg hebben? Was ze niet goed genoeg? Vonden ze haar te oud?

Iedereen merkte dat ze de discussies niet goed meer kon volgen. Af en toe stelde ze nog wel een vraag, maar die was dan zo buiten de orde, dat de anderen elkaar hoofdschuddend aankeken. Uiteindelijk gaf ze telefonisch door dat ze niet meer kwam.

Maanden later kwam Arthur op het idee haar toch eens te bellen. Het duurde lang voordat ze de telefoon opnam.

"Met Moniek."

"Hallo Moniek, je spreekt met Arthur!"

Tamelijk lange stilte. Dan: "Met wie zegt u?"

"Met Arthur, je weet wel, van de geschiedenisclub."

"Geschiedenis? Wat heb ik daar mee te maken?"

"Je was lid! Je deed mee aan de gesprekken! Je las onze boeken."

Weer een tijdje pauze. Alleen haar ademhaling was hoorbaar.

"Zijn jullie dan weer met geschiedenis begonnen? Mag ik meedoen?"

"Ja, natuurlijk."

"Dan zal ik mijn dochter zeggen dat u gebeld heeft. Ik zal uw naam opschrijven. Hoe heette u ook alweer?"

KORT VERHAAL (5)

 En ineens stond ze voor hem: Lydia. Tsjonge, dat was lang geleden. Ze sloegen aan het rekenen. Zo'n dertig jaar? Ja, dat zou best weleens kunnen. Dat ze elkaar nog herkenden...

Gerrit en Lydia hadden samen op de lagere school gezeten, zoals dat toen heette, en daarna jaar na jaar op de middelbare. Ze gingen samen op dansles, vierden elkaars verjaardag en trokken er een keer met de fiets op uit voor een toertocht van twee weken. Iedereen hoorde in de verte de huwelijksklokken al luiden, maar die tocht duurde slechts één week. Daarna ontweken ze elkaar voortdurend.

Want Gerrit bleef zo netjes. Hij haalde haar nooit aan, sloeg geen arm om haar heen en van kusjes was al helemaal geen sprake. Als Lydia er met haar hartsvriendinnen over had, reageerden die vol onbegrip. Blijft hij altijd van je af? Houdt hij constant zijn handen thuis? Nou, nou...

Zo ging ieder zijn eigen weg. Gerrit deed geschiedenis in Leiden, Lydia vertrok zelfs naar het buitenland, om uiteindelijk weer naar Nederland terug te keren. En nu, na al die jaren, hier op de reünie van hun oude school...

Ze staren. Hij met grijs haar en een bril, maar qua postuur net zo sportief als vroeger. Zij wat ronder en wat rimpeliger, maar wel met die vrolijke, wat spottende oogopslag van toen. Ze vindt hem nog altijd leuk.

Er klinkt muziek: langzaam, romantisch. Zou hij haar vragen? Tot haar aangename verbazing pakt Gerrit haar hand en leidt haar naar de dansvloer. Ze dansen steeds dichter tegen elkaar aan. Tot haar onuitsprekelijke verrukking legt hij zijn hoofd tegen het hare. 

Rimpelwang tegen rimpelwang. Eindelijk.


KORT VERHAAL (4)

 Nadat Eugenie met meneer Arthur in het huwelijk getreden was, verhuisden ze naar een provinciestad zoals er zoveel zijn. Ze nam zich terstond voor om door te stoten naar de hoogste kringen. Tennissen, golfen, bridgen, zingen in een dameskoor: alles werd gebruikt om haar doel te bereiken. Dat haar man als notaris al spoedig veel aanzien genoot, zal ongetwijfeld een rol gespeeld hebben.

Met haar nieuwe vriendinnen bezocht Eugenie de exclusieve modeshow die eens per jaar in het stadje georganiseerd werd. Toen ze na afloop in de garderobe stonden, zagen ze tot hun ontsteltenis dat het plotseling hard begon te regenen. Het leek erop dat dit nog wel een tijdje kon duren. De ongeduldigste was, zoals altijd, Sylvia. Gehuld in een zeer modieus mantelpakje, tot op het bot verwend door haar echtgenoot, wenste ze ogenblikkelijk kurkdroog naar de parkeerplaats te kunnen lopen, waar haar man op haar stond te wachten.

Ze keek om zich heen, zag wat paraplu's staan van de andere bezoekers, en zei vastbesloten: "Daar neem ik er eentje van."

"Maar dan kan er straks één van de andere dames niet door",  wierp Eugenie zachtjes tegen.

"Dat kan me niets schelen",  reageerde Sylvia met haar wat bekakte stem.

In Eugenie kwam een gevoel naar boven dat ze in het stadje nog niet eerder bij zichzelf had waargenomen. Wat een trut! Ze ging pal voor Sylvia staan, en zei: "Als je dat doet, kijk ik je nooit meer aan." 

Het is tussen beide dames nooit meer goed gekomen.

16-10-2024

WOESTE HOOGTEN

 In het najaar van 1801 bezoekt de Engelsman Lockwood, ongehuwd, bemiddeld, zijn huisbaas Heathcliff, van wie hij het fraaie landhuis Thrushcross Grange gehuurd heeft. De man woont zelf in de Woeste Hoogten, een oud grijs huis op een heuvel, terwijl een paar kilometer verderop de Grange ligt.  Dit is  Noord -  Engeland, met eindeloze heidevelden, fraaie zomers, pittige winters, altijd een stevige wind. Kortom, ideaal voor  mensen die van eenzaamheid houden. 

Heathcliff is een man met een uitgesproken onaangenaam uiterlijk: groot, breed, zwarte ogen, borstelige wenkbrauwen, achterdochtige blik. Bovendien neemt hij een wel zeer onvriendelijke houding tegen zijn nieuwe huurder aan. Die leert tijdens zijn verblijf in die ruige omgeving Nelly Dean goed kennen, de huishoudster op Woeste Hoogten, die hem de geschiedenis van de bewoners van beide landhuizen en de raadselachtige Heathcliff  uitvoerig vertelt. Waarom ze dat doet? Daarover later.

Eerst Heathcliff. Eens werd hij door de oude heer Earnshaw, eigenaar van Woeste Hoogten, meegenomen uit Liverpool, waar hij als straatschoffie rondliep. Zwart, vuil, haveloos; hij leek wel een zigeunerkind. Hij zal altijd de lieveling van meneer Earnshaw blijven, maar zoon Hindley, toen veertien jaar, haatte hem. Jarenlang zal Heathcliff gepest, getreiterd en vooral vernederd worden. Dat laatste gebeurde vooral in het bijzijn van Catherine, de dochter des huizes, en even oud als hij. Ze zullen als een soort broer en zuster samen opgroeien, en uiteindelijk hartstochtelijk verliefd worden. Zoals Catherine het later verwoordt:" Nelly, ik ben Heathcliff! Hij is altijd, altijd in mijn gedachten - niet tot mijn genoegen, net zomin als ik voor mijzelf een genoegen ben." Ja, haar hartstocht voor hem kent ook een portie eigenliefde.

Voor Heathcliff bestaat er maar één echte hartstocht in zijn leven, en dat is Catherine. Dus is een vernedering door Hindley waar zij bijstaat, absoluut niet te verteren. Telkens weer wraak nemen, dat wordt zijn enige doel. Als hij toevallig Catherine hoort zeggen dat het haar zou verlagen als ze met hem zou trouwen, loopt hij weg. Enkele jaren later keert hij als een welgesteld man terug. Catherine blijkt inmiddels gehuwd te zijn; ze zal in het kraambed sterven en een dochter krijgen met de naam Cathy. Hindley, inmiddels alcoholist, is vader van zoon Hareton. Met andere woorden: de eerste generatie is er nog, een tweede meldt zich aan. En iedereen moet eraan geloven, vindt Heathcliff. Wrok, ontstaan in de jonge jaren, zit heel, heel diep.

Nee, Heathcliff is geen duivel, al heeft hij er uiterlijk wat van weg. Hij haalt enkele rotstreken uit, zeker, maar hij intimideert vooral, hij dreigt voortdurend. De wrok drijft hem, maar ook zijn obsessieve liefde voor Catherine. En aan het slot zal Heathcliff moeten vaststellen dat zijn wraaklust ook zijn grenzen kent.

Heftiger emoties dan in deze roman zult u wel niet tegenkomen. De schrijfster heeft er daarom voor gekozen twee nuchtere personen, de een van dichtbij, de ander van een afstand, het verhaal te laten vertellen: huishoudster Nelly Dean en huurder meneer Lockwood. En Nelly had er een bedoeling mee: de jonge Cathy was haar favoriet. Ze zag haar wegkwijnen en trachtte haar te koppelen aan een welgestelde Engelse vrijgezel. Cathy zal een keuze maken waar zowel Nelly als Heathcliff vanop kijkt. U begrijpt: Wuthering Heights wordt gezien als hèt meesterwerk van de zo getalenteerde zussen Brontë. 

Emily Brontë, Woeste Hoogten. Oorspronkelijke druk 1847. Nederlandse vertaling K. Luberti 1956, elfde druk 1977. Het Spectrum, Utrecht/ Antwerpen. 295 blz. 

Maarten 't Hart, Het eeuwige moment. Essays. Arbeiderspers, Amsterdam, 1983. Blz. 62 e.v. 




01-10-2024

DE MAN DIE ZICH NESCIO NOEMDE

 Hoewel Frits Grönloh (1882 - 1961) geen warme gevoelens koesterde voor zijn ouders, en trouwens om zijn twee zussen ook weinig gaf, moest hij zijn pa toch dankbaar zijn. Deze stuurde hem namelijk naar de driejarige hbs, en dat was bijzonder. Dat schooltype was bedoeld voor de 'hogere burgerij', maar zijn vader behoorde slechts tot de kleine middenstand in Amsterdam - Oost, bij het Oosterpark. 

Frits heeft een goed stel hersens.  Op basis van zijn uitstekende cijfers mag hij naar de Openbare Handelsschool, een opleiding van twee jaar, die eveneens door zijn ouders bekostigd wordt. Hij slaagt, beschikt over diploma's die gelijkwaardig zijn aan de vijfjarige hbs, en vertrekt voor zijn eerste baan naar Hengelo. Bijna vijftig jaar zal hij op handelskantoren zijn brood verdienen en vooral carrière maken.

Was hij daar eigenlijk geschikt voor? Als jongen van achttien jaar leest en schrijft hij graag, maakt urenlange wandelingen door dorpjes, bossen en weilanden. Jaren zal hij dat volhouden, liefst alleen. Hij is anders, vindt ook de knappe Agathe, met wie hij in 1906 trouwt. Nee, aan het kantoorleven had hij al vroeg een hekel, maar er moest geld verdiend worden. Hij was goed in talen, kon brieven en verslagen schrijven en was een harde werker. Op 1 juni 1904 treedt hij in dienst van de Holland - Bombay Trade Company. Hij zal er opklimmen van kantoorbediende tot mededirecteur.

En dat schrijverschap? Twee jaar lang werkt hij verbeten op kantoor, vaak ook `s avonds. Dan beseft hij dat hij zichzelf aan het kwijtraken is. Schrijven geeft hem de vrijheid weer terug. Kleine schetsen worden het, zoals Lenteavond, over hoofdpersonen die zwerven, ketenen van zich af willen werpen. Geholpen door een fantastisch visueel geheugen zal hij autobiografisch materiaal geregeld blijven gebruiken, in vooral korte stukjes, in zijn eigen, kenmerkende stijl. Hoe die eruit ziet? Taal zonder opsmuk, laconiek, veel herhalingen om structuur aan te brengen, licht van toon, wat af en toe een humoristisch effect oplevert. 

Grönloh zelf en dus ook zijn hoofdpersonen beleven de natuur op een aparte manier. Zij raken in extase van een slootje met wat riet ernaast, een bosrand met weilanden, een slingerend paadje met in de verte een kerktoren in een volstrekte stilte. Zo kunnen ze zich losmaken van die doodsaaie alledaagsheid waar ze steeds weer mee geconfronteerd worden. Hoofdpijnen, melancholie, depressies, hij zal er zijn hele leven last van hebben.

Hij koos de schuilnaam Nescio (= ik weet niet), omdat hij werk en schrijven strikt gescheiden wenste te houden. Maar hij wilde ook benadrukken dat hij aan alles twijfelt. Hij houdt tegelijkertijd van de stad èn het platteland. Hoe gespleten kan een mens wel niet zijn?

Zijn reputatie berust op slechts drie novellen, namelijk De uitvreter, dat in januari 1914 in De Gids gepubliceerd werd; Titaantjes, dat in juni 1915 in het tijdschrift Groot Nederland verscheen; Dichtertje, dat in april 1918, samen met de bovenstaande verhalen, als bundel  uitgegeven werd. In De uitvreter streeft de hoofdpersoon er verwoed naar om volstrekt vrij te zijn, terwijl hij zijn best doet om alle belemmeringen uit de weg te ruimen. Titaantjes opent met de beroemde zinnen: "Jongens waren we - maar aardige jongens. We zijn nu veel wijzer, stakkerig wijs zijn we, behalve Bavink, die mal geworden is." De hemelbestormers van eens zijn alledaagse burgers geworden. In  Dichtertje ontmoet de lezer opnieuw mensen met grote verwachtingen en idealen, die allemaal op niets uitlopen. Het huwelijk staat hier centraal, samen met een hartstochtelijke, verboden liefde; allerlei schimpscheuten op de brave burgermaatschappij begeleiden de intrige.

Grönloh was geen gemakkelijke man. Afstandelijk, tactloos, niet in staat complimenten te geven, maar hij hield veel van vrouw en kinderen en als het erop aankwam, stond hij altijd voor hen klaar. Voor zijn medewerkers was hij nadrukkelijk de baas, streng, maar hij kon ook onverwacht sociaal zijn. Op officiële bijeenkomsten was hij een ramp. Hij kleedde zich uitgesproken slecht en gedroeg zich onbeholpen.

In de loop der jaren groeit zijn aanzien onder literaire critici nadrukkelijk. Na zijn overlijden wordt hij uitvoerig geprezen. Er is nog steeds belangstelling voor zijn werk. Van de drie novelles en Mene Tekel verscheen in 2021 bij Nijgh & Van Ditmar de 46ste druk.

Lieneke Frerichs, Nescio. Leven en werk van J.H.F. Grönloh. Uitgeverij Van Oorschot, Amsterdam, 2021. 655 blz. 


16-09-2024

MR MICAWBER

 Ik neem u mee naar de eerste helft van de negentiende eeuw in Engeland, waar de tienjarige David Copperfield aan het werk moet in Londen. Zijn hardvochtige stiefouders dwingen hem om, te midden van rondlopende ratten, in een fabriek lege flessen te controleren en schoon te maken. Op de eerste dag wordt hij door zijn chef voorgesteld aan de man in wiens huis David een kamertje mag bewonen. Een gezette heer van middelbare leeftijd rijst voor hem op, met een opvallend breed gezicht en een glimmende schedel. Zijn kleren zien er wat armoedig uit, maar het opzichtige wandelstokje met de frivole kwastjes en de monocle aan de revers van het jasje geven hem toch een haast voornaam aanzien. Meneer Micawber is de naam. Hij zal voor altijd Davids vriend zijn.

Micawber en zijn echtgenote zullen hem niet als een jongen, maar als een volwassene beschouwen. Ze bespreken in alle ernst met hem hun problemen, en die liggen steeds op financieel gebied. Nog duidelijker: Micawber heeft een gat in zijn hand. Constant is hij bezig schuldeisers buiten de deur te houden en potentiële geldschieters om leningen te vragen.

Zijn welbespraaktheid en charme zijn hem daarbij van grote steun. Hij spreekt in lange, aangenaam klinkende volzinnen, waarbij hij strooit met bekende citaten uit het werk van Shakespeare. Mensen van wie hij geld wil lenen, noemt hij al gauw "vriend", en hij drukt ze geregeld warm de hand. Tevens huldigt hij de stelling dat goed eten en drinken vóór het betalen van rekeningen gaat. Micawber is bereid om de laatste lepeltjes van het zilveren bestek naar de lommerd te brengen, zodat hij zijn geliefde punch kan bereiden. U moet hem dan eens zien genieten, omwolkt door de geur van citroenschillen met suiker, de lucht van hete rum en de damp van kokend water. Als het echtpaar op een gegeven moment zit te wachten op een geldwissel waarmee ze de huur kunnen betalen, bestelt Micawber alvast nierbroodjes en garnalen.

Waar David aanvankelijk hevig van schrikt, zijn Micawbers plotseling optredende depressies. Hij schrijft dan brieven die topzwaar zijn van ellende, met zelfmoord als enige uitweg. De ondertekeningen luiden  "Van De Berooide Verworpeling" of "Resten Van Een Ingestorte Toren". Als David de eerste keer zo'n brief ontvangt, ijlt hij naar de plaats des onheils, oftewel het onderkomen van de familie. En wie ziet hij zingend zitten op de bok van een rijtuig? Inderdaad. Manisch? Het zou kunnen.

Ook Micawber heeft, net als u en ik, een duistere kant.  Hij benadeelt zijn gezin, houdt zich veel meer bezig met het wel en wee van anderen dan met zijn eigen plichten, en gebruikt zijn mensenkennis om makkelijk te beïnvloeden figuren over te halen hem wat geld te lenen, terwijl hij weet dat ze het nooit terug zullen krijgen. Berekenend ? Zeker. Zo valt het David op dat Micawber wel iedereen langs gaat, maar hem nooit om geld gevraagd heeft. Waarom niet? Micawber zal zich gerealiseerd hebben dat zijn jonge vriend David zelf eens een meelijwekkend ventje geweest is. Hij wist ook dat David, als hij hem om geld gevraagd had, niet had durven weigeren. Het siert hem, vindt David, dat Micawber hem nooit lastig gevallen heeft. Ook voor een sluwe vos bestaan er blijkbaar grenzen.

Charles Dickens, David Copperfield. Oorspronkelijke druk: Londen, 1850. Vertaling André Noorbeek. Eerste druk 1953, verschenen als Prisma bij Het Spectrum. Company of Books' Dickens Bibliotheek, 2004. 834 blz.

01-09-2024

IK KOM HIER NOG OP TERUG

 Er liggen twee bruggen over het IJ: de Amsterdamsebrug en de Schellingerwouderbrug. Het stalen hekwerk langs de fietspaden van die bruggen dient goed in de verf te zitten. De spijlen, de leuning, de horizontale balken, ze worden constant onderhouden door een man die daar drieënhalve dag per week mee bezig is. Hij heet Rob Hollander, heeft in de jaren tachtig twee jaar filosofie gestudeerd, was werkloos totdat men hem bij de gemeente dit baantje toeschoof. Hij kan ervan leven, doet het al jaren, woont in een flatje dat vol staat met boeken, want hij leest elke dag romans en verhalen. Als het maar verzonnen is.

Rob is een pure individualist, altijd geweest. Tijdens zijn werk wil hij liever niet aangesproken worden, als student had hij ook nauwelijks contacten, hij houdt mensen graag op afstand. Waarom? Is er in zijn leven wat voorgevallen? Vormen mensen een bedreiging? Nou ja, hij wordt er door een enkele journalist nog weleens op aangesproken dat hij als jongen van twaalf met een vriendje in een bos verdwaalde waar een verdachte man woonde. Ongeruste moeders, opgewonden buren, politie erbij... het haalde de plaatselijke krant, maar veel stelde het allemaal niet voor, toch?

Allerlei herinneringen komen naar boven als een voormalige student filosofie zich tot hem wendt. Zijn naam luidt André Icks, woonachtig in Los Angeles, waar hij schatrijk geworden is. Hij beschikt zelfs over, en nu moet u niet schrikken, een tijdmachine. Wist u dat zo'n apparaat er heel eenvoudig uitziet? Een manshoge glanzend witte kast, die wat lijkt op zo'n kunststof toilet dat je op bouwplaatsen ziet. Als Rob erin stapt en de deur dichtslaat, maakt het apparaat een beweginkje en dan bevindt hij zich al in Los Angeles.

Icks doet hem een voorstel. Met behulp van de tijdmachine kan Rob terugreizen naar een persoon, of een plek, om iets recht te zetten. Hij had iets moeten zeggen, doen, maar dat is niet gebeurd. Dat kan nu geregeld worden. Hij krijgt vijf pogingen, omdat, zoals Icks weet, er makkelijk wat fout kan gaan. 

Rob hapt toe. Hij wil naar 13 november 1998. Toen zag hij op de brug over de Amstel mr. G.B.J. Hiltermann, in ochtendjas en op pantoffels. Hiltermann! Vooraanstaand journalist en op de radio de man die de toestand van de wereld toelichtte. Het heeft Rob altijd dwars gezeten dat hij hem niet met zachte hand naar huis heeft geleid. Rob liep gewoon door; nu grijpt hij de kans om een goede daad te verrichten.

Vier keer loopt het fout af. Bij de vijfde keer ontdekt Rob tot zijn ontzetting dat hij wel in Amsterdam is, maar op een verkeerde plek, en ook de datum klopt niet. Het is november 1987. Wat nu?

Dwalend door de stad ontmoet hij zijn oud - studenten filosofie, die allemaal hetzelfde is overkomen. Icks, tijdmachine, laatste poging, en nu staan ze hier. Waarom? Heeft Icks op iets wraak willen nemen? Hebben we ooit iets ergs gedaan? Hoe komen we de tijd door? Wat doen we met ons leven?

Werkelijk fascinerend, deze roman. Je blijft denken, combineren, raden wat komen gaat, en toch word je door de slimme opbouw en goedgekozen details geregeld verrast, al viel het slot me een tikkeltje tegen. Vooral bevalt mij het beeld van die schilder, Rob dus, die in zijn flatje 's avonds leest en leest, alleen maar fictie, en over het talent beschikt om wat hij leest op dat moment voor waar aan te nemen. En een nog belangrijkere eigenschap voor hem: dankzij zijn fantasie kan hij zijn eigen leven verfraaien en zin geven. Want je verleden kun je nu eenmaal niet overdoen, maar wel voor jezelf draaglijk maken.  

Rob van Essen, Ik kom hier nog op terug. Atlas Contact, Amsterdam/Antwerpen, 2023. 397 blz. Winnaar van de Libris Literatuur Prijs  2024.


16-08-2024

BERICHTEN VAN HET BLAUWE HUIS

 "Waar is Wanda Meening gebleven?" 

Het villadorp waar het Blauwe Huis heeft gestaan, ligt in de groene zone ten oosten van de Randstad. Het beschikt over bochtige lanen en in de zomer zijn dat schaduwrijke tunnels van groen. De villa met de diepblauw geglazuurde pannen, omstreeks 1900 gebouwd, rees toen toverachtig omhoog tussen de dicht gegroepeerde bomen van de uitgestrekte tuin. Eens woonde er de familie Lunius met de dochters Felicia en Nina. Het koetshuis komt in handen van Diederik Meening en zijn vrouw Wanda; een ander deel van het perceel wordt verkocht aan Otto Munt die er een bungalow laat bouwen, terwijl zijn echtgenote Nora aan de slag gaat met een bloementuin. 

Al deze mensen ontmoeten elkaar in mei 1984, als Felicia en Nina voor een paar maanden terugkeren naar het dorp van hun jeugd. Allen zullen gadegeslagen worden, becommentarieerd, beoordeeld door een koor van anonieme stemmen van dorpsbewoners, dat zich na verloop van tijd meermaals afvraagt: "Waarom zien we Wanda Meening niet meer?" Want al spoedig blijkt dat er tussen de bewoners van het Blauwe Huis en omstreken lijntjes lopen. Zo kennen sommigen elkaar al van hun vroegste jeugd.

De zussen, als eigenaressen van het Huis, spelen een sleutelrol. Wie zijn ze eigenlijk? Felicia is de ingetogen, voorname vrouw van een inmiddels overleden diplomaat. Ze heeft met hem over de hele wereld gereisd, maar echt gelukkig was ze nooit. Nina is in alles haar tegenpool. Extravert, avontuurlijk, lid van een Argentijnse zang - en dansgroep, bewonderaarster van de Dwaze Moeders, tegenstander van Videla, gevangen gezeten en gemarteld. Financieel zit ze aan de grond. Het zal u dus niet verbazen dat beide zussen steeds slechter met elkaar overweg kunnen. 

Wanda zoekt naar een doel in haar leven, zou persfotograaf willen worden, en verdiept zich in die opstandige jaren van Nina. Die is daar absoluut niet van gediend. Omdat Wanda uitermate ongelukkig getrouwd is, wil ze scheiden. Ze stapt in een onbekende auto en verdwijnt. De dorpsgemeenschap begrijpt niets, weet niets, roddelt veel. U, als geroutineerd lezer, heeft hele sterke vermoedens.

Het Blauwe Huis is inmiddels afgebroken, alleen de herinneringen blijven, en somberheid is dus troef. Allemaal ongelukkige mensen in deze roman, ondanks de fraaie huizen en de schitterende omgeving. Het is niet alles wat het lijkt, ook hier kan de schone schijn de rauwe werkelijkheid niet verhullen.

Technisch gezien is dit een knap opgebouwde roman met slimme verwijzingen, een dubbel vertelperspectief en raadsels die om een oplossing vragen. Maar het moet me van het hart dat de hoofdpersonen zo weinig ziel vertonen, zo clichématig zijn, slechts zelden empathie oproepen. In de toenmalige kritiek werd geopperd dat Hella Haasse, toen 68 jaar, wellicht moeite begon te krijgen om zich echt in haar figuren in te leven. Laten we toch vooral niet vergeten dat ze ons een hele reeks prachtige boeken geschonken heeft.

Hella S. Haasse, Berichten van het Blauwe Huis. Querido, Amsterdam, eerste druk 1986, tiende druk 1993. 161 blz.


01-08-2024

IN AUGUSTUS ZIEN WE ELKAAR

 Toen de beide zoons van Nobelprijswinnaar Gabriel García Márquez (1927 - 2014) zo'n  tien jaar na zijn dood zijn allerlaatste verhaal opnieuw lazen, waren ze aangenaam verrast. Omdat hij aan Alzheimer leed, was hij niet aan het slot toegekomen, maar met behulp van een bevriende uitgever en diverse naaste medewerkers, die gebruik konden maken van enkele manuscripten, kon deze novelle, geheel in de stijl van de grote meester, gepubliceerd worden. Rodrigo en Gonzalo tonen zich uitermate tevreden. Terecht?

Elk jaar gaat Ana Magdalena Bach op 16 augustus met de boot naar een eiland in de Caribische Zee. Op hetzelfde uur, met dezelfde taxi, bij dezelfde bloemenverkoopster in de gloeiende zon met een vers boeket gladiolen, dat ze neerlegt op het graf van haar moeder. De laatste jaren bezocht die geregeld dit onaanzienlijke eiland. Drie dagen voor haar dood had ze verzocht daar begraven te worden. Aan het graf vertelt ze haar moeder wat er het afgelopen jaar gebeurd is.

Ana is 46, 27 jaar gelukkig getrouwd met een succesvolle man; hun  twee kinderen doen het uitstekend. Zelf beschikt ze over prachtige gouden ogen, ze is intelligent en muzikaal. Kortom: het leven heeft haar voortdurend toegelachen. Omdat de eerste boot pas de volgende ochtend vertrekt, moet Ana in een hotel slapen. Deze keer gebeurt er iets bijzonders: een uiterst aantrekkelijke man is dusdanig onweerstaanbaar, dat ze die nacht samen doorbrengen. Nooit eerder was ze vreemdgegaan.

Het smaakt naar meer. Elk jaar als ze in augustus afreist, voelt ze zich vrij en onafhankelijk, gaat op avances in van mooie mannen die ook nog zeer bedreven in het liefdesspel zijn. Maar in haar eigen omgeving is ze braaf; diverse vriendinnen hebben meerdere minnaars, haar man vertrouwt ze ook niet, maar het eiland inspireert haar. Hoezo? Totdat ze bij het graf een prachtig boeket ziet liggen. Van wie? Zeker, we blijven trouw tot de dood ons scheidt, maar die kan ook verbinden...

De kritiek op deze novelle verschilt nogal, maar ik ben best tevreden. Een interessante, onafhankelijke vrouw, mannen die haar aandurven, een leuk plot, een verrassend, licht magisch - realistisch slot: Márquez mag voldaan op zijn zonen neerkijken. 

Gabriel García Márquez, In augustus zien we elkaar. Vertaling Mariolein Sabarte Belacortu. Meulenhoff Boekerij, Amsterdam, 2024. 128 blz.


16-07-2024

KONING WILLEM I

 Het kind is de vader van de man, luidt het spreekwoord. Voor Willem Frederik, erfprins, later koning Willem I (1772 - 1843) geldt dit nadrukkelijk. Als kind was hij al koppig, dwars en gierig. Vanaf 1795 zal geld een doorslaggevende rol in zijn leven spelen. Niet voor niets werd zijn hofleven door de adel als het saaiste van Europa beschouwd. De jongeman bleek intelligent, hard, gesloten, standsbewust, en dat veranderde nooit meer. Hoe ver komt een adellijk persoon met al deze eigenschappen?

Jeroen Koch behandelt in zijn biografie vijf thema's. 1) Het persoonlijke leven van Willem I. Geboren in het Huis van Oranje, voorbestemd om stadhouder van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden te worden, vlucht de vader van Willem Frederik met zijn gezin in 1795 naar Engeland. Napoleon heerst dan op het continent. W.F. doet dienst in het Pruisische leger, mag in 1802 even regeren over het bisdom Fulda, trekt vervolgens door Europa, op zoek naar status en inkomen. De Slag bij Waterloo (1813) en het Congres van Wenen (1815) zorgen voor een ommekeer. In 1815 mag hij de titel 'soeverein vorst van de Nederlanden' voeren. Dit houdt in: het huidige Nederland, België en Luxemburg vormen één staat, met koning Willem I aan het hoofd. Hij is dan al getrouwd, heeft twee zoons en vier buitenechtelijke kinderen. In 1840 zal hij vrijwillig aftreden, waarna een tweede huwelijk volgt. In 1843 sterft hij in Berlijn aan een beroerte. 

2) De internationale context, d.w.z. de relatie met de andere vorstenhuizen in Europa. Koch benadrukt telkens dat het Huis van Oranje een speelbal was van de grote mogendheden. Frankrijk, Pruisen, Oostenrijk, Engeland en Rusland deelden de lakens uit en de Oranjes hadden slechts te gehoorzamen. Omdat er ten noorden van het Frankrijk na Napoleon een stabiele, volgzame staat moest komen, werden  de Nederlanden gecreëerd. Geholpen door de Engelsen kon Willem Frederik in 1813 op het Scheveningse strand landen. 

3) De ontwikkeling van de monarchie in het Nederlandse staatsbestel na het Congres van Wenen, dat in 1814 een nieuwe, Europese orde schiep. Men maakte handig gebruik van een geliefde mythe: vrijheid, de natie en Oranje zijn onverbrekelijk met elkaar verbonden. Willem I verwees in zijn toespraken naar Willem de Zwijger en Maurits; onderwijzers, politici en literatoren haakten aan en het volk geloofde hen.

4) De beeldvorming rond koning Willem I. Alle Europese vorsten zagen zichzelf als vaders die hun onderdanen moesten beschermen tegen alle kwaad. Willem I speelde met verve deze rol. Eens in de week hield hij open huis: iedereen mocht langskomen. Hij luisterde minzaam, sprak een bemoedigend woord, schonk soms een bedrag. Zijn vaderlijke optreden had onmiskenbaar een neerbuigende toets.

5) Zijn beleid als vorst. Van de grondwet trok hij zich niets aan, zijn standpunt bleef steeds: alleen de koning besluit. Geen persvrijheid, vrijheid van godsdienst of parlementaire controle op de overheidsfinanciën. Daarom wensten de Belgen zich in 1830 af te scheiden, daarom waren de financiën een puinhoop, daarom hielden ministers het nooit lang bij hem uit. Hij hield van het papierwerk, de dossiers; moesten er echter kordate beslissingen genomen worden, dan aarzelde hij veel te lang. 

Dankbaar gebruikmakend van de koninklijke archieven, gretig puttend uit de talloze brieven die de leden van het Huis van Oranje elkaar schreven, presenteert Koch u een fascinerende biografie. Het leven van onze eerste koning is zó vol aan dramatische gebeurtenissen, dat een biograaf zich in luilekkerland waant. Elke pagina bevat een overvloed aan feiten, namen, gebeurtenissen en verklaringen, zodat u ondergedompeld wordt in de Nederlandse en Europese samenleving van eind achttiende en eerste helft negentiende eeuw. Heerlijk, toch?     

Jeroen Koch, Koning Willem I  1772 - 1843. Boom Amsterdam, 2013. 704 blz.                                                                             

 



01-07-2024

DE MEESTER VAN PETERSBURG

 In oktober 1869 bevindt Fjodor Dostojevski, toen al al een bekend schrijver, zich in Petersburg, om uit te zoeken hoe zijn stiefzoon Pavel om het leven gekomen is. De jongeman (22 jaar) was enige tijd eerder van Dresden, waar zijn stiefouders woonden, naar Petersburg verhuisd. Pavel Isajev is de zoon van Fjodors eerste vrouw. Hij liet voortdurend merken dat hij zich in Dresden slechts als  een weeskind zag en zocht geregeld ruzie met Fjodors tweede vrouw, Anna. Dostojevski voelt zich schuldig; hij heeft het idee dat hij zijn stiefzoon veel te weinig aandacht gegeven heeft.

Fjodor bezoekt diens hospita, die hem toestaat  gebruik te maken van het kamertje van Pavel, waar al zijn spullen nog staan. Hij slaapt in zijn bed en trekt zijn witte pak aan. Het lijkt wel alsof hij probeert Pavel weer terug te roepen in het leven. Ook zijn pogingen om met de hospita, Anna Sergejevna, een seksuele relatie aan te gaan, wijzen in die richting. " Via mij probeer je hem te bereiken", verwijt ze hem. Toch groeit er wat tussen hen.

Fjodor gaat in Petersburg op onderzoek uit. Heeft Pavel zelfmoord gepleegd? Vermoord door de politie? Slachtoffer van een noodlottig ongeval? De schrijver wordt indringend ondervraagd door raadsheer Maksimov, gerechtelijk onderzoeker naar de dood van Pavel. Van hem hoort hij dat zijn stiefzoon verkeerde in de kringen rond Netsjajev: een revolutionair en terrorist. Later zal hij deze gevaarlijke man persoonlijk ontmoeten. Dan beseft hij dat Pavel geen heldhaftige strijder tegen onrecht was, maar slechts een meeloper.

De tijd begint te dringen. Vermoedelijk is Pavel gedood op bevel van zijn grote held Netsjajev. Fjodors paspoort is hem afgenomen door de Peterburgse overheid, maar als zijn talloze schuldeisers in de stad weten dat hij zich daar ophoudt, zullen ze hun geld komen opeisen. Anna Sergejevna blijft hem fascineren, maar in Dresden wachten vrouw en kind. Hij moet weg. Wat heeft hij nog te zoeken in zijn ooit zo vertrouwde Petersburg? En hoe nu verder met zijn leven?

Hij moet  blijven doen waar hij goed in is, realiseert hij zich. Schrijven, publiceren, ten koste van heel veel. Verraad plegen aan jezelf en anderen, je ziel opofferen: het zijn heel grote woorden, maar het schrijverschap zoals hij dat ziet, is dat allemaal waard. Tenminste, dat lees ik in die laatste bladzijden.

Auteur J.M. Coetzee (Kaapstad, 1940) studeerde Engels en literatuur en was vanaf 1971 hoogleraar aan diverse universiteiten. Het werk van de meester van Petersburg, F.M. Dostojevski, zal hij ongetwijfeld bestudeerd en bewonderd hebben. Ik vermoed dat zo de basis is gelegd voor deze roman, waarin de auteur op de schrijver Dostojevski wil lijken. Ook deze hoofdpersoon dwaalt door Petersburg, heeft een intellectueel debat met een politiefunctionaris; net zoals in Misdaad en straf, en in Boze geesten struikel je over de reactionairen en nihilisten. Pavel en Netsjajev hebben echt bestaan, terwijl het laatste hoofdstuk in De meester van Petersburg de naam draagt van de grootste booswicht die Fjodor ooit bedacht heeft, namelijk Stavrogin.

Een eerbetoon aan de grote Rus? Ingrediënten uit leven en werk gebruiken om een Dostojevskiaanse roman te componeren? Geen idee, maar het zou zo maar kunnen. Alleen dat slot, beste lezer, dat is toch aan de duistere kant.

J.M. Coetzee, De meester van Petersburg. Vertaling Frans van der Wiel. Oorspronkelijke druk 1994. Uitgeverij Cossee, Amsterdam, 2006. 252 blz.

16-06-2024

MORISAKI'S BOEKWINKEL

 In een wijk van Tokio treft u enkele straten aan waar zich vrijwel uitsluitend kleine tweedehandsboekwinkels bevinden. Vaak zijn ze gespecialiseerd; sommige doen in academische werken, in andere kun je alleen toneelscenario's krijgen. Morisaki's boekwinkel, gedreven door oom Satoru, biedt de bezoeker Japanse schrijvers van de vroege twintigste eeuw aan. Hij schat dat in zijn winkel ongeveer 6000 boeken opgeslagen zijn.

Van wie is Satoru de oom? Van Takako, een jonge vrouw van 25, die ons haar levensverhaal vertelt. Na een ongelukkige liefde vlucht ze naar de Japanse metropool, waarin je, afkomstig uit de provincie, zo makkelijk verdrinkt. Haar oom biedt haar kost en inwoning aan in zijn winkeltje. Een klein houten gebouw van ongeveer dertig jaar, met één verdieping en tjokvol boeken achter een glazen winkeldeur. Zij zal anderhalf jaar in een leeg kamertje boven de winkel doorbrengen, waar het altijd klam is en muf ruikt. En toch: een belangrijke, onvergetelijke plek, net zoals dat intieme koffietentje, even verderop.

Want de winkel is een plek vol warmte, ideaal om tot rust te komen. Haar oom is als een vader voor haar en met de schaarse vaste klanten kan ze het opperbest vinden. Het belangrijkste: hier leert ze het genot van boeken lezen kennen. Urenlang kan ze zich bezighouden met al die personen in die talloze Japanse romans. Morisaki's boekwinkel is een schuilplaats voor haar, een plek om de boze wereld van zich af te houden. Maar ze begrijpt heel goed dat ze eens de sprong moet wagen. Iemand moet haar een zetje geven. En dat zal van Momoko komen, de vrouw van Satoru, die na jaren plotseling weer terugkeert.

Jong, onervaren en naïef als Takako is, vergist ze zich geregeld in mensen. Haar stille liefde hééft al iemand, oom Satoru is géén bullebak, tante Momoko is niét oppervlakkig, en tja, Wada, wil hij wat van haar of niet? Inderdaad, het is niet wat het lijkt, mensen dragen vaak een masker, zijn toch dikwijls geheimzinnig. Ik vlei me met de gedachte dat Tatako door veel te lezen heel wat mensenkennis heeft opgedaan.

Een charmante vertelling, deze roman, geschreven in een eenvoudige, trefzekere stijl. Alweer een Japanse schrijver die me bevalt!

Satoshi Yagisawa, Morisaki's boekwinkel. Oorspronkelijke druk 2010. Uit het Japans vertaald door Jacques Westerhoven. Meulenhoff, Amsterdam, 2023. 204 blz. 


01-06-2024

VAN EEN OUDE DWAAS

 Als je zevenenzeventig bent, diverse lichamelijke ongemakken hebt en toch geregeld overmand wordt door seksuele lusten, dan kun je niet spreken van een zorgeloze oude dag. Gelukkig houdt Utsugi Tokusuke (eerst achternaam, dan voornaam: we bevinden ons in Japan) een dagboek bij. Daarin noteert hij zijn klachten en zorgen, en vertelt hij over zijn obsessies, want hij is meedogenloos eerlijk over zichzelf.

Financiële problemen bestaan er niet voor hem. Hij beschikt over onroerend goed en aandelen, heeft een eigen chauffeur, terwijl er 24 uur per dag een zuster voor hem klaar  staat. Die is ook wel nodig, want hij heeft pijnlijke armen, handen en schouders, en is slecht ter been. Zijn bloeddruk is vaak veel te hoog, terwijl zijn nachtrust vaak onderbroken wordt, omdat hij moet plassen. En ja, hij is impotent, maar dat neemt niet weg dat zijn seksuele aandriften blijven.

Tokusuke is stapelgek op zijn schoondochter Satsuoko. Ze is niet van voorname afkomst, was eens balletdanseres, en weet heel goed hoe ze hem moet bespelen. Hij mag haar in haar hals zoenen en aan haar tenen sabbelen, maar daar moet wel wat tegenover staan. Een prachtige tas bijvoorbeeld, of, vooral, een katoog: dat is een kostbare, opvallend grote ring. Ze laat hem toe als ze onder de douche staat, maar veel is er dan niet van haar te zien. Een vakvrouw: zo kweek je een obsessie.

 Zelfs als hij pijn lijdt, heeft hij seksuele driften. Misschien juist omdat hij pijn heeft. Inderdaad, je kunt dat masochisme noemen. Zo is hij vooral geboeid door vrouwen met een slecht karakter. Soms ontmoet hij dames van wie hij de wreedheid van hun gezicht kan aflezen. Die bevallen hem het meest. Niemand in zijn omgeving heeft ook maar een idee van wat in hem woelt, behalve Satsuoko, die het een en ander vermoedt.

Toch maakt hij zich geen enkele illusie; hij weet dat hij een lelijke, verwelkte, oude man is. Hij heeft geen enkele tand of kies meer, zelfs nauwelijks nog tandvlees.  Als hij zijn lippen plat dicht doet, hangt zijn neus tot op zijn kin. Het voordeel van dit alles is dat hij een mooie vrouw kan benaderen zonder achterdocht te wekken. Zo kan hij haar in contact brengen met een knappe man; het hele huis raakt vervolgens in verwarring en dáárvan geniet hij dan.

Een gecompliceerd man dus, met duistere kanten. Maar ook intelligent: hij houdt iedereen goed in de gaten, doorgrondt vrouw en kinderen, weet waarom ze iets van hem willen. Seks en lekker eten vullen zijn dagen, nachten en gedachten. Hij schrijft wel dat hij na zijn vijftigste niet meer bang was voor de dood, maar dat geloof ik niet. Er is  constant medisch personeel in de buurt dat op hem let. Bloeddruk, hartslag, stoelgang worden telkens gemeten, en op basis daarvan krijgt hij allerlei medicijnen toegediend. De dood moet ver weg blijven. Van die paar vreugdes die er nog over zijn, wil hij met volle teugen genieten. Hij is een dwaas, dat weet hij, maar dat accepteert hij van zichzelf. Nu nog even genieten.

Over Junichiro Tanazaki (Tokio, 1886 - 1965) heb ik op 6 maart 2021 geschreven toen ik in het stukje De vier zusters Makioka zijn roman Stille sneeuwval besprak. In Japan nog altijd een gerenommeerd auteur; in Europa, ook in ons land, wordt zijn werk geregeld herdrukt. In 1988 verscheen de film naar dit boek; regisseur was Lili Rademakers (inderdaad, de vrouw van Fons), scenarist Hugo Claus.

Junichiro Tanizaki, Dagboek van een oude dwaas. Oorspronkelijke druk 1965. Vertaling uit het Japans M. en L. Coutinho. Eerste druk 1968, derde druk 1987. Meulenhoff, Amsterdam. 184 blz.


16-05-2024

EFFI BRIEST

 U ontdekt dat uw vrouw zes jaar geleden overspel gepleegd heeft. U aarzelt geen moment en daagt de onverlaat uit voor een duel. U doodt hem. Maar wat nu? Uw vrouw, kind, reputatie, straf ...wat gebeurt daarmee?

Deze geschiedenis speelt zich af in de tweede helft van de negentiende eeuw in het noorden van Duitsland, niet zo ver van Hamburg, en ook rond Berlijn. De zeventienjarige Effi von Briest wordt uitgehuwelijkt aan baron Geert von Innstetten, 38 jaar, districtscommissaris, voornaam en correct. Geen man die een vrouwenhart sneller laat kloppen. Ze kent hem nauwelijks, maar stemt meteen in met een huwelijk. Ze heeft geleerd dat je een goede partij altijd moet accepteren. Ze mag zich barones noemen, haar man heeft veel aanzien, ze krijgt de beschikking over dienstbodes! De liefde komt later wel.

Maar de speelse, levenslustige Effi verveelt zich al gauw dood in haar nieuwe omgeving. Ze is, zeker in het begin, wat bang voor haar echtgenoot en vermoedt dat het spookt in het huis van de baron. Ja, ze is nog wat kinderlijk. Dan  duikt daar majoor Crampas op: 42 jaar, charmant, onderhoudend, een vrouwenman. Ze maken afspraakjes, en auteur Theodor Fontane (Neuruppin, Pruisen; 1819 - 1898) suggereert dat er méér gebeurd is. Ze houdt niet van hem, en als ze met haar echtgenoot naar Berlijn verhuist, vergeet ze hem al snel.

Als daar de brieven die ze elkaar geschreven op tafel komen, is het voor de baron glashelder wat hij moet doen. Voor de Pruisische adel staan aanzien, eer en carrière centraal in een mannenleven. Géén duel zou in deze samenleving niet getolereerd worden. Er volgt voor hem geen straf: de minister weet te bewerkstelligen dat Zijne Majesteit hem genade schenkt. Effi zal hem nooit meer, en haar dochtertje slechts zeer zelden zien. Haar ouders veroordelen haar ook, al helpen ze haar wel financieel. Een eenvoudig appartementje wordt haar thuis. Gelukkig zal ze nooit meer zijn.

Fontane mocht er graag over schrijven: wat doe je als je eigen verlangens botsen met de regels van de maatschappij waarvan je deel uitmaakt? Hij spreekt zelf geen mening uit, merkte wel uit de reacties van zijn lezers (deze roman sloeg erg aan) dat zij duidelijk achter Effi staan en Geert absoluut niet op hun steun kon rekenen. In de roman laat Fontane Effie aan het eind van haar leven opmerken dat haar man gewoon gedaan heeft wat hij moest doen. Ze begrijpt hem; zijzelf acht zich wel schuldig, maar ze walgt van de deugdzaamheid van iedereen. Haar vader werpt na jaren op dat de maatschappij best wel een oogje mag toedrukken: de christelijke vergiffenis, nietwaar? Liefde van ouders voor hun kinderen, daar gaat het om. En de baron? Ook hij is uiteindelijk ongelukkig. Hij heeft gedood omdat men dat van hem eiste, niet omdat hij zo hartstochtelijk was. Hij wil met ambities en ijdelheden niets meer te maken hebben. 

Effi's moeder komt met een hele nuchtere constatering. "Het is onze schuld", zegt ze tegen haar man. "We hadden haar anders moeten opvoeden. En was ze toch eigenlijk niet te jong?"

Een klassieker, deze Effie Briest. Thomas Mann en Samuel Beckett waren dol op het boek. In 1974 maakte Rainer Werner Fassbinder er een film van. Ik begrijp waarom.

Theodor Fontane, Effi Briest. Eerste druk 1895. Nederlandse vertaling Pé Hawinkels 1977. De Arbeiderspers, Amsterdam, derde druk 1989. 336 blz.




01-05-2024

RITMEESTER BUAT

 In de harde en onveilige zeventiende eeuw was het ook in de Nederlanden van groot belang dat je beschikte over een krachtige familie en echte vrienden. De staat bood nauwelijks bescherming. Werd je oud of ziek, wilde je geld lenen of artsen raadplegen, dan moest je je wenden tot de mensen van wie je wist dat ze je onvoorwaardelijk zouden steunen. In eerste instantie waren dat familieleden; bleken die onbereikbaar, dan was het erg plezierig als je een hechte vriendenkring om je heen had staan.

Henri de Fleury de Culan, die Buat genoemd werd en tot de lagere Franse adel behoorde, trof het niet. Zijn moeder stierf in het kraambed, zijn vader vocht tien maanden per jaar in het Staatse leger, en zijn zusje werd in Antwerpen opgevoed. Maar hij had het geluk dat pa hem al jong wist onder te brengen in het Pageshuis te Den Haag, dat weer in contact stond met met het hof van Oranje. Hij zal er tot 1640 blijven en de vier vrienden ontmoeten die elkaar eeuwige trouw beloven. "Voor altijd, voor elkaar!" is hun spreuk.

Buat blijkt een uitstekend ruiter te zijn, behendig met de wapens, moedig in de strijd. Hij wil het leger in, wordt aangenomen en belandt in de Garde van Zijne Hoogheid. In die hoedanigheid werkt hij als lijfwacht voor de jonge prins Willem Hendrik van Nassau. Hij zal de Oranjes altijd trouw blijven. Hier ontmoet hij ook de latere Engelse koning Charles II. Buat zal hem enkele diensten bewijzen, waarvoor de Engelsman hem zo dankbaar is, dat hij hem 'zijn vriend' noemt.

Zijn verknochtheid aan het Huis Oranje, en vooral aan Willem Hendrik, leidt ertoe dat de militair Buat in het web raakt van diplomatieke machinaties. Vriend Sylvius bekleedt een functie aan het Engelse hof, en tracht, in het geheim en met anderen, te onderhandelen over vrede met Holland. Gevaarlijk, want Johan de Witt, die al twaalf jaar raadpensionaris van dat gewest is en de Oranjes haat, wenst Frankrijk en Engeland tegen elkaar uit te spelen, en heeft voorlopig helemaal geen interesse in welke vrede dan ook. Soldaat Buat begeeft zich op een terrein dat hij niet kent. De afloop zal u met verbijstering vervullen.

Auteur Jean - Marc van Tol is een veelzijdig man. Tekenaar van Fokke en Sukke, historisch letterkundige, romanschrijver. Buat is het tweede deel van een trilogie die rond Johan de Witt is opgebouwd. Natuurlijk moet je dit boek een historische roman noemen, maar ik zie dit werk vooral als een meeslepende reconstructie van de eerste helft van de zeventiende eeuw en vooral van de jaren 1665 en 1666. Nee, het gewone volk speelt geen rol; de regenten, bestuurders, hoge omes delen de lakens uit, lichten elkaar pootje, werken zich met hun ellebogen naar voren. Van Tol gebruikt authentieke brieven, processtukken, memoires van eenieder die wat gezien, gehoord en meegemaakt heeft. En na lezing zult u het met me eens zijn: vertrouw niemand helemaal. Ik kijk overigens reikhalzend uit naar deel 3.

Jean - Marc van Tol, Buat. Uitgeverij Catullus, Soest. 2023. 541 blz.



16-04-2024

TWEE ZUSSEN

In 1878 trouwde Sir Leslie Stephen, schrijver en criticus, met Julia Duckworth - Jackson. Het was voor beiden hun tweede huwelijk; zij kregen samen vier kinderen. De twee zussen Vanessa (1879 - 1961) en Virginia (1882 - 1941) waren in hoge mate creatief; de eerste tekende en schilderde haar hele leven, de andere zal onder de naam Virginia Woolf tot de belangrijkste Britse auteurs van de twintigste eeuw behoren. Het leven van de twee dames werd nadrukkelijk beïnvloed door de Bloomsburygroep, een benaming die overigens pas later aan deze groep van kunstenaars en geleerden gegeven werd. Bloomsbury is een wijk in Londen waar men elkaar in het huis van Virginia en Leonard Woolf geregeld trof. Tot de aanwezigen behoorden o.a. romanschrijver E.M. Forster, econoom John Maynard Keynes, schrijfster Vita Sackville - West.

In haar roman Vanessa & Virginia, fictie dus, maar toch zwaar leunend op gedegen wetenschappelijk onderzoek, bestudeert Susan Sellers de relatie tussen de twee zussen. Vanessa is de vertelster; door haar ogen ziet de lezer wat eerzucht, jaloezie, ijdelheid, maar ook liefde en vriendschap met een mens kan doen.

De meisjes worden opgevoed in een donker, beklemmend huis in Londen, door een serviele moeder en een vader met tirannieke neigingen. Ze behoorden echte dames te worden, maar als kind bleek al waar hun interesses lagen: Vanessa zat urenlang te schetsen, Virginia las al die tijd voor, ook uit eigen werk; toen al kon zij genadeloos mensen typeren. Al gauw duiken gevoelens van concurrentie en jaloezie op. Voor haar verjaardag vraagt Virginia aan haar vader een lessenaar, zodat ze staande kan schrijven. Ze weigert te erkennen dat de schilderkunst van Vanessa lichamelijk zwaarder is.

Aanvankelijk had Vanessa het meeste succes: ze was getrouwd, had geld, mensen wilden haar schilderijen.  Virginia steekt haar jaloezie niet onder stoelen of banken. Maar naar enkele jaren keert het tij, want Vanessa woont met kinderen op het platteland, verkoopt zo weinig dat ze haar modellen niet kan betalen, terwijl haar zus met haar roman Orlando 2000 pond verdiende.

Maar toch, ondanks of misschien juist dankzij de wisselingen van het lot blijven de vrouwen trouw aan elkaar. Geliefde mensen sterven, vrienden blijken tegen te vallen, tegenslagen hopen zich op, maar als het eropaan komt, steunen ze elkaar. Ze vinden beiden dat je als kunstenaar moet blijven scheppen, en daarvoor zijn opoffering en toewijding noodzakelijk.

Vanessa bleek de sterkste. Toen in 1941 in Londen de eerste bommen vielen, werden hun huizen zwaar beschadigd. Virginia, die al jaren eerder een poging tot zelfmoord gedaan had, liep een rivier in en verdronk. Vanessa stierf in 1961. 

Susan Sellers, Vanessa & Virginia. Vertaald door Lucie van Rooijen. Oorspronkelijke druk 2009, herziene Nederlandse vertaling in 2023. Uitgeverij Orlando, Amsterdam. 223 blz.

 

01-04-2024

VROEGER GING HET BETER

 Toen meneer Arthur in de spiegel zag dat zijn slapen begonnen te grijzen, waagde hij het nog één keer. Met vrouwen had hij eigenlijk altijd uitstekend kunnen opschieten, maar uiteindelijk kwam er toch een kink in de kabel, zodat hij nog steeds alleen thuis zat.

Waar het aan lag? Was hij misschien te breedsprakig? Kleedde hij zich wat ouderwets?  Meneer Arthur wist het niet. Maar als hij nog aan een serieuze relatie wilde beginnen,  moest het nú gebeuren. Hij had overigens wel één groot voordeel: ze gingen graag met hem om.

Want met meneer Arthur kon je een goed gesprek voeren. Hij had het niet, zoals die andere mannen, over geld, politiek en auto's, maar vroeg naar de kinderen, stelde belang in je hobby's, had verstand van mode, en zag meteen dat je naar de kapper geweest was. En vooral: je kon met hem lachen. Hij had oog voor grappige situaties, maar liet je als vrouw altijd in je waarde, hij bleef respectvol. En het is toch prachtig wanneer iemand je laat schateren, zodat je je goedverzorgde gebit en je zorgvuldig gestifte lippen kan laten zien? Dat Arthur nooit langdurige relaties was aangegaan, lag aan hemzelf, was de overheersende mening onder de dames van zijn generatie. Te kieskeurig, te zeer verwend door zijn amoureuze successen. 

Meneer Arthur wilde zich niet wagen aan datingsites; hij dacht meer aan dames uit zijn omgeving, aan elegante types die hij nog kende van wat langer geleden. Dus liep hij ze allemaal af: de feestjes, recepties, bijeenkomsten van de tennisclub, de golfclub, de bridgedrives. Maar het viel niet mee. Zijn gesprekjes, bon mots, charmante lachjes, ze deden het niet meer zo. Alsof je niet meer geestig mocht zijn, of hoffelijk. Af en toe kwam de gedachte bij hem op dat hij uit een andere tijd stamde. Het overkwam hem soms zelfs dat een aantrekkelijke dame zich verontschuldigde en even later elders in het vertrek opdook.  Tenslotte stuitte hij op Lucy: tien jaar jonger, gescheiden, moeder van een zoon. Geld had ze trouwens ook. Oh ja: niet echt knap maar zeer verzorgd, en intelligent.

Ze kenden elkaar al jaren oppervlakkig. Als je graag onder de mensen bent en  je woont in een provinciestad, dan bots je onvermijdelijk op elkaar. Deze keer maakte Arthur echt werk van haar. Ze belden, spraken af, gingen naar schouwburg en bioscoop. En ja, de vonk sprong over, tenminste bij Arthur. Lucy bleef wat gereserveerd, maar gaf zich, dacht hij, tenslotte gewonnen. In de stad werden ze als een stelletje gezien.

Meneer Arthur voelde zich gelukkig; hij was zeker van zijn Lucy; hij plande al een gezamenlijke vakantie en droomde voorzichtig van samenwonen, liefst in zijn eigen villaatje. Heel erg enthousiast meewerken deed Lucy echter niet. Ze wilde nadrukkelijk veroverd worden en in de watten gelegd. Gebeurde dat wat weinig, dan had ze haar woordje klaar, want ze beschikte over een snibbig tongetje.

De heropening van de plaatselijke schouwburg ging gepaard met een receptie voor iedereen die meetelde in hun stadje. Lucy en Arthur liepen aanvankelijk hand in hand rond, iedereen begroetend met een kus of een een handdruk, maar tot Arthurs teleurstelling  liet Lucy vrij gauw zijn hand los. Hij stapte op de mannen af met wie hij al jarenlang kegelde; na een halfuurtje ging hij eens op zoek. Met enige moeite worstelde hij zich door de menigte naar haar toe. Ze stond nogal dicht bij één van de wethouders, proostend, lachend en drinkend, en hij hoorde haar zeggen: "O, maar hij is mijn vriend niet, hoor." Toen zag ze hem, maar ze sloeg haar ogen niet neer.

"Heb je het over mij?"

"Ja, dat heb ik. Je bent voor mij maar een passant, een  aardige man zoals er zoveel zijn. " 

Er viel een stilte. De wethouder keek gegeneerd een andere kant op. Meneer Arthur voelde zich koud worden. Hij draaide zich om en liep langzaam weg. Het geluid van klikkende hoge hakjes naderde en een vrouwenstem klonk verontschuldigend, maar hij versnelde zijn pas. Over, uit, voorbij.


16-03-2024

DE FILOSOOF EN DE SLUIPMOORDENAAR

 Zweden had in koning Karel XII (1682 - 1778) een vorst die een grote voorliefde koesterde voor veldtochten en veroveringen. Hij was daarin behoorlijk succesvol, met als gevolg een grote populariteit in eigen land. Gevaar kende hij niet, waarschuwingen sloeg hij schouderophalend in de wind. Het is dus niet helemaal toevallig dat hij tijdens de belegering van de vesting Frederiksten in het zuiden van Noorwegen van dichtbij doodgeschoten werd met een musketkogel. Maar: door wie? 

Iemand die dat in hoge mate interesseert is de jonge Franse filosoof, schrijver en historicus Voltaire (1694 - 1778) die met het plan rondloopt om een biografie van koning Karel te schrijven. Door een gelukkig toeval ontmoet hij in 1722 kolonel Siquier. Deze diende geruime tijd onder koning Karel, voor wie hij sindsdien een grenzeloze bewondering heeft. Alleen: er wordt gefluisterd dat hij de sluipmoordenaar is geweest. En die verdenking heeft hij aan zichzelf te wijten. In de nacht van de moord heeft hij uit een open raam ergens in Stockholm dat zelf geroepen. Dronken? Een koortsaanval? Opschepperij? Of gewoon waar? 

Voltaire gaat op onderzoek uit. Hij weet binnen te dringen in het kringetje dat bestaat uit de kolonel zelf, diens verloofde gravin Oxenstierna, en haar broer. Siquier blijkt in de loopgraaf geweest te zijn waar koning Karel toen rondliep, en geeft toe een uitstekend schutter te zijn. Maar hij ontkent alles. Voltaire stuit op betrokkenen die voortdurend zichzelf en elkaar tegenspreken. De sluipmoord blijft een raadsel, hoeveel vernuftige theorieën Voltaire er ook op loslaat.

Want de ratio kan niet op tegen de emotie. Het irrationele gedrag van de kolonel berust op zijn onvoorwaardelijke trouw aan de vorst. Ook tegen de gravin heeft hij eens gefluisterd dat hij de dader was. Kennelijk ging zijn eerbied zover, dat hij zich tegenover Karel XII overdreven schuldig voelde. Daarom voegt Voltaire hem, om hem op te beuren, aan het slot van de roman toe: "Misschien is dit de verklaring. Wellicht voelen we ons nooit zo schuldig als tegenover wie wij onze genegenheid hebben geschonken." De mens is nu eenmaal een gecompliceerd wezen.

Mocht het bovenstaande als moeilijk en hoogdravend overkomen, dan is dat niet de schuld van Simon Vestdijk, maar van mij. Deze roman is spannend, geestig, leerzaam, en dus onderhoudend. Terecht spreekt Maarten 't Hart, groot Vestdijkkenner, van "een van de parels in het oeuvre van Vestdijk."

Simon Vestdijk, De filosoof en de sluipmoordenaar. Eerste druk 1961. Verzamelde romans, deel 35. Nijgh & Van Ditmar, 's - Gravenhage - Rotterdam, 1980. 166 blz.



01-03-2024

WILLEM DIE MADOC MAAKTE

 In het voorjaar van 1196 zagen kustvissers een schip vergaan in de branding van de Noordzee. Tot hun grote verbazing zagen ze hoe een enorme bruinvis met een kind op zijn rug hun richting uitkwam. Door God zelf gestuurd, wisten ze. Het jongetje blijkt kostbare kleding te dragen; hij moet dus uit een voorname familie geboren zijn. Dat is één.

De abt van de dichtbij gelegen abdij Sint - Odulfus bij Brugge eist het kind op. De wonderbaarlijke redding wijst op Gods hand; bovendien hoopt hij op rijke, adellijke familieleden die het kind terug willen, want het armlastige klooster kan extra inkomsten uitstekend gebruiken. Het jongetje, dat Beda wordt genoemd, groeit aldaar op. Al jong leert hij lezen, schrijven en Latijn. Het ligt in de bedoeling dat hij de geloften aflegt, zodat hij officieel monnik wordt, maar dat weigert hij. Beda twijfelt in hoge mate aan de leer van het christendom. Als vervolgens een oudere monnik, Elmus,  hem en ook andere jongens aanrandt en soms verkracht, neemt hij wraak. Beda laat hem bewusteloos achter en vlucht. Dat is twéé. 

Beide gebeurtenissen zullen Madoc, zoals hij nu heet, geregeld achtervolgen. Dankzij zijn zin voor avontuur, zijn doorzettingsvermogen en intelligentie komt hij in de meest uiteenlopende situaties en milieus terecht, waar hij zich telkens weer weet te onderscheiden. Maar bazen en vriendinnen, voor - en tegenstanders, vragen hem vroeg of laat: "Wie ben je?" " Wat is je afkomst?" En omdat hem ten onrechte de dood van Elmus in de schoenen geschoven wordt, jaagt men op hem. 

Hij komt dus overal en maakt veel mee. Een greep: tussen de hoeren in een armzalig dorp bij Brussel; de rechterhand van de machtige graaf Hincmar; een duel met een bruut dat hij wint; een dochtertje dat jong sterft en een zoon bij de echtgenote van de graaf; een relatie met Hadewych, de befaamde dichteres en mystica; rechterhand van een landheer bij Gent, die hij schatrijk maakt door hem op de handel in turf te wijzen.

De grote vijanden zijn de vertegenwoordigers van de Rooms - Katholieke Kerk. Voor hem en voor vele anderen, want de macht van de paus en de inquisitie reikt zeer, zeer ver. Uiting geven aan je ongeloof is letterlijk levensgevaarlijk. Ze krijgen hem dan ook te pakken, maar op een volstrekt onwaarschijnlijke manier weet hij toch te ontsnappen. Nee, ik weiger u te vertellen hoe. Maar herinnert u zich nog die bruinvis aan het begin? Er is méér tussen hemel en aarde. Zelfs onze hoofdpersoon, die zich later Willem gaat noemen, begint aan zijn ongeloof te twijfelen.

Deze historische roman heeft duidelijk picareske trekken. Een picareske of schelmenroman kenmerkt zich door een hoofdpersoon die rondzwerft en allerlei avonturen beleeft. Dat geldt ook voor Madoc/Willem. Zo'n ronddolende figuur heeft daarom ook iets tragisch: hij staat overal alleen voor, verblijft een tijdje ergens, en moet dan toch weer verder. Tja, is afscheid nemen niet de essentie van het leven?

Dit is een geweldig boek. Het is spannend, leerzaam en zet aan tot nadenken. Over het geloof, over de jaren die we hier doorbrengen. Mooi toch? 

Nico Dros, Willem die Madoc maakte. Van Oorschot, Amsterdam, 2021. 584 blz.




16-02-2024

PERFECT DAYS

 Elke dag wordt Hirayama gewekt door het geluid dat opklinkt als zijn buurvrouw haar straatje schoonveegt. Hij woont in een uiterst eenvoudig flatje aan de rand van een wereldstad die dan nog slaapt. De openbare toiletten moet hij gaan schoonmaken, en hij doet dat uitermate zorgvuldig.

Elke dag verloopt eender, met slechts af en toe kleine wijzigingen. Na het wassen, scheren en snor bijknippen haalt hij beneden uit een drankenautomaat een blikje dat hij in zijn oude auto opdrinkt. Ja, het ontbijt slaat hij over. Op weg naar zijn werk luistert hij naar cassettebandjes met Engelstalige hits uit de jaren zeventig en tachtig. 's Middags eet hij in een parkje zijn boterhammen en fotografeert op dezelfde plek en hetzelfde tijdstip de kruin van dezelfde boom. En zo rolt de dag probleemloos en voorspelbaar verder. Spreken doet hij nauwelijks, contact met anderen zoekt hij niet. 

Is Hirayama zielig? Integendeel; hij glimlacht geregeld als er weer een klusje geklaard is en steekt een helpende hand toe als men hem nodig heeft. 's Avonds leest hij een boek. Wanneer hij dat weglegt en we dan zien dat het van William Faulkner is, weten we dat het hier niet gaat om een gewone schoonmaker. Faulkner is geen eenvoudige kost. Als wat later een nichtje en de modieus geklede zus van Hirayama in beeld komen, wordt dit vermoeden min of meer bevestigd.

Hij heeft zich kennelijk uit de veeleisende, moderne maatschappij teruggetrokken. Waarom weten we niet, maar wel is duidelijk dat hij zich gelukkig voelt. Eenvoudig en toch noodzakelijk werk, geen sociale verplichtingen, lekker op jezelf zijn, geen gezeur van al die anderen. Zijn dagelijkse handelingen zijn als rituelen, die de schoonheid van het alledaagse uitstralen en aan de dag een aangenaam ritme verlenen. 

Daarom eindigt de film met het beeld van de hoofdpersoon achter het stuur, die constant de jaloerse kijker toelacht. Hirayama heeft weer een perfecte dag achter de rug en verheugt zich op de avond, met een mooi boek onder de leeslamp.

 Eindelijk eens een film zonder geweld, zonder seks, zonder actie. Heerlijk!

Perfect Days. Regisseur: Wim Wenders. Acteur: Koji Yakusho. Land: Japan en Duitsland. Uitgebracht in: 2023.


01-02-2024

DE ABDIJ VAN NORTHANGER

 Zo rond 1800 was het uitgesloten dat een vrouw uit de Engelse gegoede burgerij alleen een wandeling kon maken. Ze moest altijd door een heer begeleid worden. Het was evenmin geoorloofd dat zij in het gezelschap van enkele mannen als enige dame in een open rijtuig zou plaatsnemen. Die onbehouwen, arrogante John Thorpe, overduidelijk verliefd op onze Catherine, formuleert openhartig hoe mannen in zijn tijd  over het huwelijk denken: "In het huwelijk wordt de man verondersteld de vrouw te onderhouden, de vrouw om het huis aangenaam te maken voor de man; hij moet de kost winnen, zij glimlachen."

 Een goed huwelijk vormde voor deze jonge vrouwen de basis voor een geslaagd leven. De ideale huwelijkskandidaat moest uit een zo voornaam mogelijke familie stammen, uitstekend opgeleid zijn, liefst huizen en landgoederen bezitten, een flinke som geld erven. Van haar werd dan weer verwacht dat haar vader voor een stevige bruidsschat zorgde. Maar natuurlijk speelde het uiterlijk een rol, en vanzelfsprekend mocht je als vrouw, zeker als je zo aantrekkelijk en jong (zeventien jaar) was als Catherine, een kandidaat afwijzen. John Thorpe maakte geen kans en wraakzucht zal bezit van hem nemen.

Catherine brengt enkele weken door in Bath, dat aan het begin van de negentiende eeuw bekend staat als een deftige badplaats. Onze auteur, Jane Austen (1775 - 1817), heeft er ook nog enkele jaren gewoond. Ze bezoekt bals, leert mensen kennen, gaat op theevisite, krijgt aanbidders. Ze wordt door de vader van één van hen, generaal Tilney, te logeren gevraagd. Hij ziet namelijk dat zijn zoon Henry verliefd is én hij denkt  dat dit mooie meisje over vermogen beschikt. Helemaal mis!  Die paar weken dat ze mag logeren in de Northanger Abbey, een abdij waar een woonhuis van is gemaakt, zijn beslissend voor haar leven en haar kijk op mensen. 

De kracht van Jane Austen is dat ze het kleine sociale milieu waarin haar romans zich afspelen uit eigen ervaring kent; dat ze een goed oog heeft voor typerende situaties en kwetsbare personen; dat ze het voor de vrouw vanwege haar kwetsbare positie opneemt. Zelf is ze overigens nooit getrouwd geweest.

 Wanneer u denkt dat Jane een romantische ziel was, vergist u zich. Daarvoor kon ze te goed kijken. Een man wordt pas verliefd op een vrouw als zij duidelijk belangstelling voor hem heeft getoond, vond ze. Inderdaad, de vrouwen kiezen, de mannen volgen, ook al hebben ze dat zelf niet in de gaten. Bereid u voor op lange zinnen die toch heel helder zijn, vleugjes spot en ironie, schalkse terzijdes naar de lezer toe, en u zult beloond worden. En onthoud: Jane Austen is een schrijfster die u serieus moet nemen, want ze heeft nadrukkelijk wat te melden.

Jane Austen, De Abdij van Northanger. Vertaling door Sophie Brinkman en Maarten Spierdijk. Oorspronkelijke titel: Northanger Abbey (1818). Rainbow, Amsterdam, 2022. 255 blz.


16-01-2024

DE WEGEN DER VERBEELDING

 Weleens 's nachts met een vrachtwagenchauffeur meegereden? Ook zo gegriezeld bij zijn spookachtige verhalen? Het overkomt Maja als ze met haar drie kinderen naar Zuid - Frankrijk moet liften. Joop, die chauffeur, had het over raar uitziende lifters die beslist bij een kerkhof wilden uitstappen; een oud vrouwtje dat truckchauffeurs meelokt naar een groot, verwaarloosd huis, waar ze dronken gevoerd worden; een andere vrachtrijder die door een vrouw van middelbare leeftijd in haar Ferrari naar een bos gereden wordt, waar ze hem bedwelmt. Nog tijdens haar vakantie zal Maja zijn vijf verhalen keurig in een schrift opschrijven.

Ook haar man Klaas is met verhalen bezig. Om te beginnen breekt hij zich het hoofd over het auteurschap van drie bundels gedichten die hij prachtig vindt, maar waarvan hij, als medewerker aan een cultureel tijdschrift, niet kan achterhalen wie ze nu geschreven heeft. Hele theorieën heeft hij bedacht over de inhoud, samenhang en achtergrond van deze fascinerende poëzie, maar het zou toch geweldig zijn om met de geheimzinnige auteur van gedachten te wisselen. Daar komt nog bij dat Klaas van zijn nieuwe chef een plot moet bedenken van een ouderwetse, onvervalste thriller, waar de lezers van het tijdschrift mee aan de slag kunnen. Allerlei ideeën dwalen door zijn hoofd, maar niets bevalt hem. En laat nu net rond hun vakantiehuisje daar in Zuid - Frankrijk iets raars aan de hand zijn met de onzichtbare eigenares en haar norse toezichthouder...

Verhalen, verhalen, verhalen... ze spuiten naar buiten, ze rollen over elkaar heen, ze bedwelmen de lezer. Wat een creativiteit! Maar ze vertonen wel degelijk een samenhang: de angst voor de vrouw. Waar er een vrouw in voorkomt, wordt de sfeer onheilspellend. Joop heeft een ongelukkig huwelijk, zijn vrouw is obsessief met huis en haard bezig, hij is blij dat hij met zijn truck eropuit kan. Het huwelijk van Klaas en Maja is in de versukkeling geraakt, ze weten niet wat in de ander omgaat, ieder leidt zijn  eigen leven.  

Maar dan bestaat er nog zoiets als verbeelding, fantasie, de lust om verhalen te vertellen. Dat werkt louterend, verhelderend, geeft rust en ontspanning. Want verhalen leggen bloot wat in onszelf huist: onze angsten, verlangens, talenten. Als je daardoor jezelf en de ander leert begrijpen, kun je weer tot elkaar komen. Klaas en Maja gaat dat lukken, daar ben ik zeker van.

Spannend, amusant, complex, deze roman van Hella Haasse. Voor haar was het een van haar dierbaarste werken. De Nederlandse kritiek was terughoudend, in het buitenland werd het boek alom geprezen. Terecht.

Hella S. Haasse, De wegen der verbeelding. Eerste druk 1983, achtste druk 2005. Meulenhoff, Amsterdam. 143 blz.


02-01-2024

VAN EN OVER HELLA HAASSE

 Eén van de beste schrijfsters die Nederland ooit voortgebracht heeft, wordt geboren in Batavia, Nederlands - Indië, op 2 februari 1918. Haar vader is ambtenaar, haar moeder een klassiek pianiste. Het ontbreekt Hella en haar jongere broer Wim aan bijna niets. Er zijn altijd bedienden, ze bezoeken uitstekende scholen, financiële problemen kennen ze niet.  

Maar gezellig is het thuis niet. Vier individualisten die hun eigen gang gaan, ouders die nooit knuffelen en afstandelijk blijven. Hella zal altijd iedereen vriendelijk, maar gereserveerd tegemoet treden. Dat houdt in dat ze nergens echt bij hoort en er vanzelfsprekend van uitgaat dat ze alles alleen moet zien op te lossen. Vluchten in de fantasie is dan een uitkomst.

Hoewel Hella op de middelbare school allerlei rollen in toneelstukken speelt, wordt eind jaren dertig schrijven steeds meer een hoofdbezigheid. Ze voelt hevig de drang in zich om creatief te zijn; verhalen en gedichten lenen zich daar heel goed voor. In juni 1938 slaagt ze voor het eindexamen gymnasium alfa; ze reist vervolgens naar Utrecht af om daar te gaan studeren. Acht jaar zal ze haar ouders niet meer zien. 

Iedereen vond altijd al dat Hella Haasse een uitgesproken mooi meisje was. Die mening is ook Jan van Lelyveld toegedaan, een student rechten die met zijn opvallende lengte (twee meter) door Hella beschouwd wordt als "een mooie man". In februari 1944 trouwen ze. maar een gelukkig huwelijk wordt het niet.

Jan is afstandelijk, op het autistische af, zeer kritisch, sarcastisch, jaloers. Aan seks heeft hij een hekel; Hella komt veel tekort. Het liefst sluit hij zich op in zijn studeerkamer; hij werkt aanvankelijk als griffier bij een rechtbank, later als rechter in Amsterdam.

Hella moet u nu niet idealiseren. Graag speelt ze in het huwelijk de slachtofferrol, om dan vervolgens moedig haar lot, voor iedereen zichtbaar, te dragen. Ze kon zo goed acteren, weet u wel? Haar twee dochters verwijten haar later dat ze weinig liefde en aandacht toonde. Ze begreep zelf heel goed dat het moederschap haar niet echt lag. Wat doe je dan? Vluchten in de fantasiewereld van het boek bijvoorbeeld. 

Voor de Boekenweek 1948 mag Hella het geschenk schrijven. Het wordt Oeroeg, het meest vertaald, het meest omstreden, omdat diverse critici niet konden accepteren dat een voorname, blanke, Europese vrouw zich wilde verplaatsen in de situatie van een Indische jongen. Dat kàn ze helemaal niet! Dat ze talent heeft, ziet iedereen.

Er volgen positief besproken, goed verkochte historische romans: Het woud der verwachting (1949), De scharlaken stad (1952). Hier kondigt zich een thema aan dat telkens weer in haar werk zal opduiken: de onmogelijke liefde in een moeizaam huwelijk. In o.a. Cider voor arme mensen (1960) verbreedt ze dit gegeven: illusies over vrijheid in een relatie, die toch al zo ingewikkeld is. Wat doen mensen elkaar toch aan!

Hella is een creatieve auteur, ze slaat telkens nieuwe wegen in. Heel succesvol is ze als ze feitenmateriaal met fictie gaat combineren. Zo gebruikt ze achttiende - eeuwse documenten over het ongelukkige huwelijk tussen twee historische figuren, namelijk graaf Willem Bentinck en gravin Charlotte Sophie von Aldenburg. Er is een verteller die het verhaal vloeiend laat verlopen. Mevrouw Bentinck of Onverenigbaarkheid van karakter. Een ware geschiedenis (1978) zal het grote publiek bereiken. Dat geldt al helemaal voor de romans die erna komen en volgens hetzelfde procédé zijn opgezet: Schaduwbeeld of Het geheim van Appelterm. Kroniek van een leven (1989) en Heren van de thee (1992). Een van haar meest dierbare werken is overigens De wegen der verbeelding (1983), dat een totaal ander aspect van haar schrijverschap belicht, namelijk: griezelen! Angstaanjagende voorvallen, huiveringwekkende mensen, vreemd toevallige gebeurtenissen, donkere, hooggelegen oude huizen: ze hebben Hella altijd aangetrokken. Verhalen vertellen altijd iets over onszelf en verbeelding werkt louterend, wil ze toch maar gezegd hebben.

Ze begint bij de grootsten van de Nederlandse letterkunde te horen als ze in 1983 de P.C. Hooftprijs krijgt voor haar hele oeuvre. Eind jaren negentig is het zover. De invloedrijkste critici, de belangrijkste literaire uitgevers en de vooraanstaande auteurs zijn allen van mening dat Harry Mulisch, Gerard Reve, W. F. Hermans vergezeld moeten worden door Hella Haasse.  De Grote Vier! Daarachter bevinden zich dan Jan Wolkers, Hugo Claus, Cees Nooteboom. Het mannenbolwerk is geslecht. De jaren die volgen, staan bol van prijzen en onderscheidingen, toespraken en lezingen. Kortom: Hella is, ook in het buitenland, een gerenommeerd auteur.

Als haar man verzorgd moet worden en in 2008 sterft, begint de eenzaamheid te knagen. Ze mist Jan meer dan ze had gedacht; goede bekenden overlijden, lichamelijk ongemak valt ook Hella ten deel. De 'grande dame' van de Nederlandse literatuur kan niet meer typen en daar lijdt ze onder. Als het lichaam haast overal pijn doet, besluit ze tot euthanasie. Op 29 september 2011 sterft ze.

Wat maakt haar werk nu zo speciaal? Haar briljante stijl van schrijven, roepen haar vertalers in koor. Ze is zo makkelijk te vertalen. Ook haar ingewikkelde zinnen zitten uiteraard perfect in elkaar, en ze zijn meteen te begrijpen. Haar beeldspraak is altijd raak, haar beschrijvingen van mens en natuur uitermate beeldend. Ze gebruikt nieuwe verteltechnieken, waardoor ze blijft verrassen en werpt de lezer kleine brokjes informatie toe, zodat hij door blijft lezen. 

Eens heb ik Een nieuwer testament gelezen (zie 23 - 12 - 2011), binnenkort ga ik aan andere titels van haar beginnen. U hoort nog van mij. 

Aleid Truijens, Leven in de verbeelding. Hella Haasse 1918 - 2011. Em. Querido's Uitgeverij. Amsterdam - Antwerpen, 2022. 598 blz.